2.6.een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2015229712, d.d. 17 augustus 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
De tas is in de directe omgeving van de plaats delict aangetroffen. In het tasje zat een zwart plastic op een vuurwapen gelijkend voorwerp kennelijk geschikt voor het afvuren van plastic balletjes. Verder werd een brillenkoker met zonnebril met goudkleurig montuur en groen/grijze glazen van het merk Ray-Ban aangetroffen. Aangever [slachtoffer 1] heeft een foto opgestuurd met een afbeelding van zijn weggenomen zonnebril. Het bleek te gaan om hetzelfde type zonnebril.
3. Een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2015229712-1, d.d. 16 november 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Ik, [brigadier van politie] , tevens coördinator wapens en munitie, verklaar het volgende. Op 8 augustus 2015 werd in de directe omgeving van het plaats delict een tasje aangetroffen met daarin een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Het werd door mij onderzocht. Het betreft een kunststof imitatieveerdrukpistool. Het betreft een voor be- of afdreiging geschikt voorwerp. Het vertoont namelijk voor wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis met een bestaand vuurwapen, namelijk een Walther P990. Derhalve is dit een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie I onder 7e van de Wet Wapens en Munitie, gelet op artikel 3 onder a van de Regeling Wapens en Munitie.
Feit 3
Ten aanzien van dit feit is door de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe, kort gezegd, aangevoerd, dat de enkele aanwezigheid van een bloedspoor op de plaats delict onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Blijkens de namens [slachtoffer 4] gedane aangifte is er tussen 4 en 6 mei 2015 ingebroken in zijn bedrijfspand. Er zijn diverse goederen weggenomen. De pleger heeft zich kennelijk de toegang tot het pand verschaft door een raam te vernielen. In de ruimte van waaruit de goederen zijn weggenomen, bevond zich bloed op de vloer. Het is een feit van algemene bekendheid dat het vernielen van een ruit en het zich daardoor de toegang verschaffen tot een pand een aanzienlijke kans op verwondingen aan het lichaam met zich brengt. De rechtbank is van oordeel dat, nu niet van aannemelijke contra-indicaties is gebleken, buiten redelijke twijfel vaststaat dat het in het pand aangetroffen bloed afkomstig is van degene die het pand heeft betreden door het vernielen van een ruit. Er is derhalve sprake van een daderspoor. DNA-onderzoek heeft uitgewezen dat het bloedspoor afkomstig is van verdachte. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde inbraak heeft gepleegd.
De rechtbank past bij de beoordeling van het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
1. De inhoud van een zaaksdossier, dossiernummer Z-15-125-DEFPV-JUS-V001-01, gesloten op 19 augustus 2015, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder: