ECLI:NL:RBNNE:2015:6317

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2015
Publicatiedatum
11 maart 2016
Zaaknummer
18.860117-13 ont
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering in verband met vermeend financieel voordeel uit hennepteelt

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 oktober 2015 uitspraak gedaan over een ontnemingsvordering van de officier van justitie. De vordering betrof een bedrag van € 65.424,00, dat zou moeten worden teruggevorderd van de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie stelde dat de veroordeelde financieel voordeel had genoten uit een hennepkwekerij, gebaseerd op een blokmeting van Liander N.V. en een verhoogd waterverbruik in de periode van 26 april 2013 tot 15 januari 2014.

Tijdens de behandeling van de vordering op 17 september 2015 heeft de raadsman van de veroordeelde betoogd dat niet met zekerheid kon worden vastgesteld of de veroordeelde daadwerkelijk voordeel had genoten en tot welk bedrag. De rechtbank heeft de omstandigheden die door de officier van justitie zijn aangedragen, onvoldoende geacht om aan te nemen dat er sprake was van een oogst in de hennepkwekerij. De resultaten van de blokmeting en het waterverbruik waren niet overtuigend genoeg om de vordering te onderbouwen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde financieel voordeel had verkregen uit de strafbare feiten. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en de griffier was aanwezig om de beslissing vast te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer: 18/860117-13
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 1 oktober 2015 op een vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak tegen de veroordeelde
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 18 augustus 2015 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 65.424,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie aangegeven zich niet te verzetten tegen aftrek van het bedrag dat veroordeelde inmiddels aan de energieleverancier Liander N.V. heeft betaald.
De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 17 september 2015. De verdachte, diens raadsman, mr. R.P Eefting, en de officier van justitie zijn op de vordering gehoord.
De raadsman heeft betoogd dat niet met zekerheid is vast te stellen of veroordeelde voordeel heeft genoten, dan wel tot welk bedrag dat is geweest.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 1 oktober 2015 veroordeeld ter zake
van medeplegen van, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat hij nimmer heeft geoogst en dat hij derhalve geen voordeel heeft verkregen door middel van dit strafbare feit.
De officier van justitie heeft de vordering gebaseerd op de aanname dat veroordeelde uit één gerealiseerde oogst, in de periode van 31 oktober 2013 tot en met 5 november 2013, financieel voordeel heeft behaald. De officier van justitie is tot deze aanname gekomen op grond van de resultaten van een blokmeting, uitgevoerd door Liander N.V., waaruit bleek dat in de genoemde periode sprake was van een tweemaal 12-uren cyclus in het stroomverbruik, hetgeen zou wijzen op de aanwezigheid van twee hennepkweekruimten.
Verder was er in het onderhavige pand sprake van een verhoogd waterverbruik in de periode van 26 april 2013 tot 15 januari 2014.
De rechtbank is van oordeel dat deze door de officier van justitie aangedragen omstandigheden onvoldoende aannemelijk maken dat er in de betreffende hennepkwekerij sprake is geweest van een oogst. De resultaten van de genoemde blokmeting zijn daartoe, ook in samenhang bezien met het vastgestelde waterverbruik, onvoldoende.
De rechtbank merkt daarbij op dat het waterverbruik is bepaald over de periode van 26 april 2013 tot 15 januari 2014, echter niet is komen vast te staan hoe het verbruik binnen die periode per maand is verlopen.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de vordering moet worden afgewezen.

BESLISSING

Wijst de vordering van de officier van justitie af.
Deze beslissing is gewezen door mr. F. de Jong, voorzitter, mr. L.W. Janssen en
mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 oktober 2015.
Mr. Van der Veen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.