In deze zaak heeft eiseres, woonachtig te Leek, beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin haar bezwaar tegen een eerdere beslissing werd afgewezen. Het primaire besluit, genomen op 30 juli 2013, hield in dat eiseres € 6523,00 aan kinderopvangtoeslag over 2010 moest terugbetalen. Eiseres heeft in bezwaar nadere gegevens overgelegd, maar het bezwaar werd kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zittingen in november 2014 en september 2015, waarbij eiseres in persoon verscheen, bijgestaan door een betrokkene, en de Belastingdienst vertegenwoordigd werd door medewerkers.
De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst in strijd met de hoorplicht had gehandeld door geen hoorzitting te houden, ondanks dat eiseres had aangegeven haar bezwaar te willen toelichten. De rechtbank benadrukte dat het achterwege laten van een hoorzitting alleen gerechtvaardigd is als er geen redelijke twijfel bestaat over de ongegrondheid van het bezwaar. Aangezien eiseres relevante stukken had overgelegd, was er volgens de rechtbank reden om haar bezwaar te horen.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar besloot dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. Eiseres had niet aangetoond dat zij daadwerkelijk kosten had gemaakt voor de kinderopvang en had geen jaaropgave of facturen overgelegd. De rechtbank concludeerde dat de verantwoordelijkheid voor het aanleveren van deugdelijke administratie bij eiseres lag. Eiseres kreeg het griffierecht van € 45,00 vergoed, maar er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 september 2015.