1.2Vanaf 1 oktober 2012 kunnen ook natuurlijke personen (ZZP-ers) voor het leveren van AWBZ-zorg in natura, in het kader van een pilot en onder specifiek daarvoor opgestelde voorwaarden, rechtstreeks een contract afsluiten met een zorgkantoor. Eiseres heeft niet aan deze pilot deelgenomen.
2. In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres belang heeft bij haar beroep zodat
haar beroep ontvankelijk is. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is vervolgens
in geschil of verweerder de beschikking VAR-Wuo die zag op het geven van opleiding en
verpleegkundige dienstverlening al dan niet terecht heeft herzien. In vervolg daarop is in geschil het antwoord op de vraag of de voordelen die eiseres geniet uit deze werkzaamheden in 2013 zijn aan te merken als winst uit onderneming (ter zake van de zelfstandige uitoefening van een beroep) of als loon uit dienstbetrekking (VAR 19).
Ten aanzien van het bestaan van belang
3
.Verweerder heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat eiseres op basis van het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2012, nr. 11/00661,
ECLI:NL:HR:2012:BY3884, geen belang heeft bij de onderhavige procedure. Het jaar 2013 is immers verstreken zodat deze procedure niet meer kan leiden tot een werkzame beschikking voor het jaar 2013, aldus verweerder. Bovendien staat de aanslag IB/PVV 2013 nog niet onherroepelijk vast, zodat de kwestie die partijen verdeeld houdt inhoudelijk nog aan de orde kan komen bij het opleggen van deze aanslag. Ter zitting heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat haar belang (mede) schuilt in een door haar eventueel te voeren afzonderlijke schadevergoedingsprocedure waarin zij haar schade, geleden doordat de bestreden beschikking het einde van haar bedrijf heeft betekend, op verweerder wil verhalen. Eiseres doet geen verzoek tot schadevergoeding in de onderhavige procedure. Verweerder heeft niet weersproken dat de (uitkomst van) onderhavige procedure van belang zou kunnen zijn bij een eventuele afzonderlijk door eiseres te voeren schadevergoedingsprocedure en heeft zijn standpunt dat eiseres geen belang heeft bij de onderhavige procedure ter zitting van 16 juni 2015 uitdrukkelijk laten varen. 4. Een indiener van een rechtsmiddel heeft geen belang, als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en de eventuele bijkomende beslissingen, zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht (vgl. HR 11 april 2014, nr. 13/01903, BNB 2014/122). Een indiener van een rechtsmiddel heeft ook belang bij een oordeel van de rechter over de gegrondheid van het beroep met het oog op een vordering tot schadevergoeding. Daarvoor is in ieder geval vereist dat de belanghebbende stelt dat hij als gevolg van het bestreden besluit ook afgezien van de proceskosten schade heeft geleden (zie HR 3 december 2010, nr. 09/04397, ECLI:NL:HR:2010:BO5988, BNB 2011/69). Eiseres heeft gesteld als gevolg van de bestreden besluiten schade te hebben geleden.De rechtbank betrekt daarbij dat indien eiseres in deze zaak niet-ontvankelijk wordt verklaard, de Herzieningsbeschikking 19 en VAR 19 in stand blijven. Daar de burgerlijke rechter het beginsel van formele rechtskracht (ambtshalve) toepast (vgl. Hoge Raad 3 november 1995, NJ 1997, 161 Petronella c.s. /Rotterdam), zou dit betekenen dat een mogelijke schadeprocedure voor eiseres bij voorbaat kansloos is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres derhalve een belang bij haar beroep en is zij dan ook ontvankelijk in haar beroep. Ten aanzien van het herzien van de VAR-Wuo
5. Eiseres stelt dat verweerder de VAR-Wuo , VAR/010/ [nummer] /19 welke door verweerder is herzien in VAR 19 niet mocht herzien omdat de feitelijke omstandigheden niet afwijken van de door eiseres op de VAR-aanvraag gepresenteerde omstandigheden op basis waarvan de eerdere beschikking, de VAR-Wuo, is verleend.
6. In gevolge artikel 3.156, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) kan de inspecteur de beschikking herzien, indien de melding, als bedoeld in het tweede lid daartoe aanleiding geeft, of hem uit anderen hoofde bekend is dat de feitelijke omstandigheden daartoe aanleiding geven. Herziening vindt plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking.
7. Uit artikel 3.156 van de Wet IB en de totstandkomingsgeschiedenis daarvan volgt dat verweerder aannemelijk dient te maken dat de feiten en omstandigheden afwijken van de door eiseres gepresenteerde feiten en omstandigheden.
8. Verweerder neemt het standpunt in dat eiseres een aantal vragen op het aanvraagformulier niet juist heeft beantwoord, zodat herziening mogelijk is. Hij betoogt in dit verband – onder meer – dat eiseres de volgende vragen niet juist heeft beantwoord. Daarbij is tevens aangegeven hoe de vragen zijns inziens wel beantwoord hadden moeten worden.
Vraag
Antwoord
Moet zijn
2b Eerder beoordeeld als
Als winst
Er heeft geen eerdere beoordeling plaatsgevonden
2c Zelf beoordeeld als
Ik ben ondernemer
Onjuiste beoordeling
2e Aantal opdrachtgevers
7 of meer
2
2g Werkzaamheden meestal zonder toestemming van een opdrachtgever door iemand anders laten uitvoeren?
Ja
Nee
2i Risico bij slecht presteren voor opdrachtnemer?
Ja
Nee
2k Dezelfde werkzaamheden ook in loondienst?
Nee
Ja
2l Werk via detachering/uitzending/bemiddeling?
Nee
Ja
3d Verplicht aanwijzingen opvolgen?
Nee
Ja
3e > 70% inkomsten bij één werkgever?
Nee
Ja
4b Personeel?
Ja
Nee
4f Jaarlijkse investering > 2.500?
Ja
Nee
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met hetgeen hij heeft aangevoerd, aannemelijk heeft gemaakt dat hij bevoegd was tot herziening van VAR/010/ [nummer] /19. Weliswaar heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet alle hiervoor weergegeven vragen onjuist beantwoord, maar de vragen die wel onjuist zijn beantwoord, zijn van een dusdanig gewicht dat geconcludeerd moet worden dat gebleken is van onjuist gepresenteerde feitelijke omstandigheden. Het gaat daarbij met name om de volgende vragen en antwoorden.
10. Op de vraag of de werkzaamheden eerder zijn beoordeeld, heeft eiseres geantwoord: ‘als winst’. Bij de betreffende vraag 2b staat: “Bijvoorbeeld: u hebt hierover een aanslag inkomstenbelasting ontvangen, of de Belastingdienst heeft een standpunt ingenomen bij een boekenonderzoek”. Vaststaat dat eiseres over de voorafgaande jaren steeds volledig geautomatiseerd een beschikking VAR-Wuo heeft ontvangen en dat deze aanvragen op geen enkele wijze aan een nader onderzoek zijn onderworpen. Ook over de door eiseres ingediende aangiften IB/PVV zijn geen vragen gesteld en er heeft geen boekenonderzoek plaatsgevonden. Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat eiseres niet redelijkerwijs had mogen aannemen dat de inkomsten uit haar werkzaamheden eerder beoordeeld waren als winst uit onderneming.
11. Op de vraag of eiseres de VAR-werkzaamheden zonder toestemming van een opdrachtgever door iemand anders kan laten uitvoeren, heeft eiser ‘ja’ geantwoord (vraag 2g). De rechtbank kan eiseres daarin niet volgen. Zo blijkt uit art. 4, eerste lid, uit het contract tussen eiseres en [Bemiddeling BV] dat zij verplicht is om de na bemiddeling van [Bemiddeling BV] gesloten overeenkomst(en) met zorgvrager(s) en/of zorginstelling(en) persoonlijk na te komen (zie 1.10). Ook uit het antwoord op vraag 16 in de brief van 11 november 2013 (zie 1.13) blijkt dat eiseres zich niet door een willekeurige derde kan laten vervangen. Voor vervanging dient zij een zorgverlener uit de groep/poule te benaderen. De rechtbank acht het ook niet aannemelijk dat die vervanging, zonder toestemming van de zorgaanbieder, door een willekeurige derde zou kunnen plaatsvinden. De zorgaanbieder blijft immers aansprakelijk voor de dienstverlening (kwaliteit van zorg) van een derde partij die zij bij de zorgverlening inschakelt en de zorgaanbieder is verplicht het zorgkantoor van de gegevens van die derde partij op de hoogte te stellen en het zorgkantoor te informeren over hoe de kwaliteit van zorg is gewaarborgd (zie 1.8).
12. Op vraag 2k of eiseres verwacht de werkzaamheden uit te voeren voor opdrachtgevers bij wie dezelfde werkzaamheden ook in loondienst worden uitgevoerd, heeft eiseres ‘nee’ geantwoord. De rechtbank overweegt dat het algemeen bekend is dat in de zorgbranche zorgaanbieders personeel in loondienst hebben voor AWBZ-zorg in natura werkzaamheden. Eiseres wist dit of had dit moeten weten.
Ten aanzien van de VAR-Loon (VAR 19)
13. Eiseres is allereerst van mening dat de voordelen uit haar werkzaamheden in het kader van de afgifte van de VAR-Loon ten onrechte zijn aangemerkt als loon uit dienstbetrekking, omdat de voordelen uit deze werkzaamheden moeten worden aangemerkt als winst uit onderneming.
14. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de inkomsten uit de werkzaamheden vallende onder VAR 19 (het geven van opleiding en verpleegkundige dienstverlening) van eiseres kwalificeren als loon uit dienstbetrekking, zodat de VAR-Loon terecht is afgegeven.
15. Gelet op de rangorde van artikel 2.14, eerste lid, van de Wet IB zal de rechtbank eerst nagaan of eiseres winst uit onderneming geniet. Indien deze vraag positief wordt beantwoord, behoeft de vraag of sprake is van loon uit dienstbetrekking geen beantwoording meer.
16. Ingevolge artikel 3.8 van de Wet IB is winst uit onderneming het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit een onderneming. Uit artikel 3.5 van de Wet IB volgt dat onder onderneming mede moet worden verstaan het zelfstandig uitgeoefende beroep. Daarvan is sprake als eiseres de werkzaamheden zelfstandig en voor eigen rekening verricht en daarbij ondernemersrisico loopt (vgl. HR 16 september 1992, nr. 27.830, ECLI:NL:HR:1992:ZC5085). 17. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij de overeengekomen werkzaamheden geheel zelfstandig, naar eigen inzicht en zonder toezicht of leiding door de zorgaanbieder(s) verricht. Zij bepaalt zelf of zij een opdracht al dan niet aanneemt. Voorts stelt eiseres dat de zorgaanbieder enkel opdracht heeft gegeven tot het verlenen van zorg. Volgens eiseres rust de gehele eindverantwoordelijkheid van de geleverde zorg op haar. Als al sprake is van een aanwijzing, dan is deze volgens haar afkomstig van de zorgvrager.
18. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres de werkzaamheden niet in eigen naam, niet voor eigen verantwoordelijkheid en niet voor eigen risico verricht. Het is volgens hem de zorgaanbieder die de zorg aan de zorgvrager verleent en daarvoor met de zorgvrager een overeenkomst sluit.
19. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel j, van de AWBZ (tekst geldend voor 2013) wordt onder een zorgaanbieder verstaan: een instelling of persoon die zorg als bedoeld in artikel 6 van de AWBZ verleent. Onder een instelling wordt ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef, en onderdeel e, ten eerste, van de AWBZ verstaan: een instelling in de zin van de WTZi.
20. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de AWBZ wendt de verzekerde die zijn aanspraak op zorg tot gelding wil brengen zich daartoe tot een zorgaanbieder naar eigen keuze, met wie de zorgverzekeraar waarbij hij is ingeschreven tot dat doel een overeenkomst als bedoeld in artikel 15 heeft gesloten. Een aanspraak als bedoeld in de vorige volzin kan uitsluitend tot gelding worden gebracht bij een zorgaanbieder die is gevestigd binnen het grondgebied van het Europese deel van Nederland, de staten behorende tot de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte of van Zwitserland en die de zorg waarop aanspraak bestaat levert binnen het desbetreffende grondgebied.
21. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de WTZi moet een organisatorisch verband dat behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) aangewezen categorie van instellingen die zorg verlenen waarop aanspraak bestaat ingevolge artikel 6 van de AWBZ of ingevolge een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet, voor het verlenen van die zorg een toelating hebben van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In het tweede lid kan aan instellingen met een winstoogmerk slechts toekenning worden verleend, indien die instelling behoort tot een bij AMvB aangewezen categorie.
22. In artikel 2, eerste lid, van het Besluit zorgplanbespreking AWBZ-zorg is bepaald:
“De zorgaanbieder organiseert zo spoedig mogelijk na de aanvang van de zorgverlening een bespreking met de cliënt waarin in ieder geval de volgende onderwerpen aan bod komen:
a. welke doelen worden met betrekking tot de zorgverlening voor een bepaalde periode gesteld, gebaseerd op de wensen, mogelijkheden en beperkingen van de cliënt;
b. op welke concrete wijze zullen de zorgaanbieder en de cliënt de gestelde doelen trachten te bereiken;
c. wie is voor de verschillende onderdelen van de zorgverlening verantwoordelijk, op welke wijze vindt afstemming tussen meerdere zorgverleners plaats, en wie kan de cliënt op die afstemming aanspreken;
d. met welke frequentie en onder welke omstandigheden gaat de zorgaanbieder de zorgverlening in samenspraak met de cliënt evalueren en actualiseren.”.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald:
“De zorgaanbieder legt, na de in het eerste lid bedoelde bespreking met de cliënt, uiterlijk binnen zes weken na aanvang van de zorgverlening het resultaat van de bespreking met de cliënt op de onderscheiden onderwerpen vast in een zorgplan.”
23. De rechtbank overweegt dat eiseres ter zitting heeft verklaard dat al haar werkzaamheden vallende onder VAR 19 kwalificeren als het verlenen van AWBZ-zorg in natura (zie ook 1.14). Voorts overweegt de rechtbank dat tussen partijen niet in geschil is dat de onder 1.3 vermelde zorgaanbieders ( [Stichting A] en [Stichting B] ) op grond van de WTZi toegelaten zorginstellingen zijn die bevoegd zijn om, in opdracht van een zorgkantoor, aan een zorgvrager AWBZ-zorg in natura te verlenen. Evenmin is in geschil dat eiseres niet een dergelijke toegelaten zorginstelling is en dat zij in 2013 niet heeft deelgenomen aan de onder 1.20 vermelde pilot en derhalve geen rechtstreeks contract heeft afgesloten met een zorgkantoor. De rechtbank overweegt dat de hiervoor onder 19. tot en met 22. opgenomen regelgeving meebrengt dat eiseres de AWBZ-zorg in natura niet onder eigen naam, voor eigen verantwoordelijkheid en voor eigen risico aan de zorgvragers kan aanbieden, nu dit uitsluitend is voorbehouden aan toegelaten zorgaanbieders.
24. Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, volgt dat eiseres alleen AWBZ-zorg in natura heeft verricht voor zorgaanbieders in de zin van de WTZi. Eiseres kan, gelet op het onder 19. tot en met 22. vermelde wettelijk kader, dus niet rechtstreeks overeenkomsten hebben afgesloten met zorgkantoren dan wel zorgvragers. Voor het fiscaal ondernemerschap is van belang of eiseres voldoende zelfstandigheid bezit ten opzichte van haar opdrachtgevers, zijnde de zorgaanbieders. De omstandigheid dat eiseres op grond van de wetgeving niet rechtstreeks overeenkomsten kan afsluiten met de zorgkantoren dan wel de zorgvragers, en eiseres dus zorgwerkzaamheden verricht die voortvloeien uit een overeenkomst tussen de zorgaanbieder en de zorgvrager, vormt een aanwijzing dat eiseres onvoldoende zelfstandigheid bezit voor het fiscale ondernemerschap. De rechtbank zal hierna beoordelen of eiseres voldoende zelfstandigheid bezit.
25. De rechtbank overweegt dat uit het bij 19 tot en met 22 vermelde wettelijk kader en de onder 1.8 vermelde overeenkomst tussen het zorgkantoor ( [naam zorgkantoor] ) en de zorgaanbieder ( [Stichting B] ), waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat tussen andere zorgkantoren en zorgaanbieders, soortgelijke overeenkomsten zijn gesloten, volgt dat de zorgaanbieder zich heeft verplicht om verantwoorde zorg die verzekerd is ingevolge de AWBZ te verlenen als bedoeld in de Kwaliteitswet zorginstellingen en met inachtneming van afdeling 5 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) (artikel 2, eerste en zevende lid). Hieruit volgt dat de voor de zorgaanbieder werkzame zorgverleners moeten werken volgens landelijke c.q. regionaal vastgestelde kwaliteitsstandaarden en protocollen en met inachtneming van de voor de zorgaanbieder geldende wettelijke verplichtingen
.Gelet op de verantwoordelijkheden, die voortvloeien uit de onder 19 tot en met 22 vermelde wet- en regelgeving, van de zorgaanbieder voor de voor hem werkzame zorgverleners en de (kwaliteits)eisen waaraan deze zorgverleners moeten voldoen, acht de rechtbank het niet goed voorstelbaar dat de zorgaanbieder de voor hem werkzame zorgverleners volledig naar eigen inzicht hun werkzaamheden laat verrichten, zonder dat hij daartoe bindende aanwijzingen en instructies geeft en zonder dat hij erop toeziet dat de zorgverleners zich hieraan houden.
26. Dat de zorgaanbieder verantwoordelijk is voor de te leveren zorg aan de zorgvrager, volgt naar het oordeel van de rechtbank eveneens uit artikel 18 van de onder 1.12 vermelde Algemene voorwaarden. Daarin is vermeld dat de zorgaanbieder zorg levert met inachtneming van de normen zoals die door representatieve organisaties van in ieder geval zorgaanbieders en cliënten in overleg met de Inspectie Gezondheidszorg zijn vastgesteld en dat de zorgaanbieder ervoor zorgt dat alle zorgverleners die binnen de organisatie van de zorgaanbieder of in opdracht van de zorgaanbieder zorg verlenen aan de cliënt hiertoe bevoegd en bekwaam zijn en handelen overeenkomstig de professionele standaarden.
27. De rechtbank overweegt verder dat de zorgaanbieder verplicht is om een zorgplan
op te stellen (zie het hiervoor onder 22 overwogene), waarin onder meer de doelen met
betrekking tot de zorgverlening zijn opgenomen en aan bod komt wie voor de verschillende
onderdelen van de zorgverlening verantwoordelijk is, op welke wijze afstemming tussen
meerdere zorgverleners plaatsvindt en wie de cliënt op die afstemming kan aanspreken. Van
de verplichting om een zorgplan op te stellen blijkt ook uit het achtste lid van artikel 2 van
de onder 1.8 vermelde overeenkomst), waarin is vermeld: ”
De zorgaanbieder gaat met elke
verzekerde aan wie hij zorgt verleent, een schriftelijke zorgverleningsovereenkomst aan
over de wijze waarop uitvoering zal worden gegeven aan het indicatiebesluit en over de
evaluatie van de verleende zorg.”De verplichting om een zorgplan op te stellen is verder
opgenomen in de overeenkomst die de zorgaanbieder sluit met de zorgvrager (zie de
Algemene Voorwaarden bij 1.12), waarvan de rechtbank ervan uitgaat dat andere
zorgaanbieders soortgelijke overeenkomsten afsluiten met zorgvragers. Hieruit volgt onder
meer dat de zorgaanbieder de zorg uitvoert volgens de afspraken in het zorgplan en dat de
zorgaanbieder de individuele zorgverleners instrueert over de rechten van de cliënt ten
aanzien van zijn zorgplan. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het zorgplan
richtlijnen bevat over de te verlenen (kwalitatief verantwoorde en doelmatige) zorg,
waarover de zorgaanbieder volgens het zorgplan de (eind)regie voert en ter zake waarvan de
zorgaanbieder de verantwoordelijkheid draagt. Aangenomen moet worden dat de
zorgverleners zich bij de uitvoering van hun werkzaamheden aan deze richtlijnen moeten
houden. Naar het oordeel van de rechtbank kan het daarom niet anders zijn dan dat de
zorgaanbieder aan de voor hem werkzame zorgverleners aanwijzingen en instructies geeft
en erop toeziet dat de zorgverleners zich aan deze richtlijnen houden.
28. Het onder 27 gegeven oordeel volgt naar het oordeel van de rechtbank ook uit het feit dat de door de zorgverleners te verrichten werkzaamheden, namelijk het verlenen van AWBZ-zorg in natura, een structureel en een zeer wezenlijk onderdeel vormen van de bedrijfsvoering van de zorgaanbieder.
29. Dat de zorgaanbieder de regie voert over de te verlenen zorg en de verantwoording draagt voor de bij hem werkzame zorgverleners en de (kwaliteits)eisen waaraan deze zorgverleners moeten voldoen, volgt naar het oordeel van de rechtbank ook uit de overeenkomst tussen de zorgaanbieder en de zorgvrager (zie de Algemene Voorwaarden onder 1.12).
30. Gezien het belang dat met de werkzaamheden van de zorgverlener is gemoeid – de zorg is van essentieel belang voor het welzijn van zorgvragers – en het feit dat de werkzaamheden structureel een zeer wezenlijk onderdeel uitmaken van de bedrijfsvoering van de zorgaanbieder, ligt het binnen de verhouding zorgaanbieder en zorgverlener voor de hand dat er aanwijzingen en opdrachten in het kader van de uitvoering van die werkzaamheden zullen worden gegeven.
31. De rechtbank overweegt verder dat de zorgaanbieder weliswaar bevoegd is bij de verlening van de zorg een derde (onderaanneming) in te schakelen, maar dit geschiedt voor eigen rekening en risico van de zorgaanbieder en doet niet af aan de verplichtingen van de zorgaanbieder uit hoofde van de onder 1.8 vermelde overeenkomst (artikel 22). Bedacht moet worden dat de zorgaanbieder volledig verantwoordelijk en aansprakelijk is en blijft voor alle aspecten van de door de ingeschakelde derde geleverde zorg. De zorgaanbieder is verplicht het zorgkantoor van de gegevens van die ingeschakelde derde partij op de hoogte te stellen en het zorgkantoor te informeren over de wijze waarop de kwaliteit van zorg is gewaarborgd. De bevoegdheid van de zorgaanbieder om bij de zorgverlening een derde in te schakelen, doet naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet af aan hetgeen de rechtbank bij 23 tot en met 30 heeft overwogen.
32. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een gezagsverhouding tussen eiseres en de zorgaanbieders waarvoor zij AWBZ-zorg in natura heeft verleend. Dit leidt tot het oordeel dat eiseres niet over de voor het ondernemerschap benodigde zelfstandigheid beschikt.
33. Aan het onder 32 gegeven oordeel doet niet af dat eiseres bij de uitoefening van haar werkzaamheden een grote mate van vrijheid en zelfstandigheid heeft en de aanwijzingen en het toezicht van de zorgaanbieders voor haar in de praktijk weinig voelbaar zijn. Deze professionele autonomie is naar het oordeel van de rechtbank inherent aan het werk van een zorgverlener en laat onverlet dat de zorgaanbieder bevoegd is om bindende aanwijzingen te geven omtrent de te verrichten werkzaamheden. Deze opdrachten of aanwijzingen hoeven niet feitelijk te worden gegeven. Het is voldoende dat ze, indien nodig, kúnnen worden gegeven.
34. Het door eiseres gestelde debiteurenrisico dat zij loopt in het geval de zorgaanbieder de factuur niet betaalt, doet zich naar het oordeel van de rechtbank feitelijk nagenoeg niet voor. Immers, voor de door eiseres te verrichten werkzaamheden is reeds op voorhand een budget vastgesteld en beschikbaar, dat wordt beheerd door het zorgkantoor, en waaruit de zorgaanbieder eiseres betaalt. De rechtbank overweegt voorts dat, voor zover al een debiteurenrisico aanwezig zou zijn, het risico dat eiseres loopt om geen vergoeding voor haar werkzaamheden te ontvangen feitelijk niet anders is dan het risico dat een werknemer loopt op het niet uitbetaald krijgen van loon. Ook het risico ten aanzien van het uitblijven van voldoende inkomsten bij geen of te weinig werkaanbod dan wel bij ziekte of vakantie kan niet worden aangemerkt als ondernemersrisico, nu een oproep-/uitzendkracht eenzelfde risico loopt.
35. Niet is gebleken dat op eiseres binnen het kader van AWBZ-zorg in natura een grotere verantwoordelijkheid rust dan bij individueel werkende zorgverleners in dienstbetrekking. Dat eiseres geen inkomsten heeft wanneer zij wegens ziekte of het uitblijven van werkaanbod geen werkzaamheden verricht of wanneer zij door faillissement van een schuldenaar niet betaald wordt, maakt haar geen ondernemer, aangezien ook een oproep-/uitzendkracht een dergelijk financieel risico loopt. Dat eiseres een beroepsaansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten, maakt het voorgaande oordeel evenmin anders. Eiseres heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat zij – binnen het kader van AWBZ-zorg in natura – een verdergaande aansprakelijkheid heeft dan zorgverleners in dienstbetrekking.
36. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat van zelfstandigheid van eiseres ten opzichte van de zorgaanbieder geen sprake is en dat eiseres geen feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat eiseres ondernemersrisico loopt. De overige door eiseres aangevoerde beroepsgronden, bijvoorbeeld dat zij uit vrije wil ervoor heeft gekozen niet meer als werknemer in de zorg actief te zijn of dat zij zich naar derden toe als zelfstandig ondernemer in de zorg presenteert, kunnen evenmin tot een andere conclusie leiden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres geen ondernemer is in de zin van artikel 3.4 en / of 3.5 van de Wet IB.
37. De rechtbank komt vervolgens toe aan de vraag of verweerder aan eiseres ten aanzien van haar werkzaamheden in het kader van het verlenen van AWBZ-zorg in natura terecht een beschikking VAR-Loon heeft afgegeven. De rechtbank overweegt hiertoe in de eerste plaats dat, zoals de rechtbank bij 32. heeft geconcludeerd, sprake is van een gezagsverhouding tussen eiseres en de zorgaanbieders waarvoor zij AWBZ-zorg in natura heeft verricht. In de tweede plaats overweegt de rechtbank dat de zorgaanbieder aan eiseres een vergoeding is verschuldigd voor de door eiseres gewerkte uren. In de derde plaats acht de rechtbank aannemelijk dat sprake is van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid (zie bijvoorbeeld artikel 4 van de onder 1.10 vermelde overeenkomst tussen eiseres en [Bemiddeling BV] ). Indien en voor zover al sprake zou zijn van een situatie waarin eiseres zelf zorg draagt voor vervanging, acht de rechtbank niet aannemelijk dat die vervanging, zonder toestemming van de zorgaanbieder, door een willekeurige derde zou kunnen plaatsvinden. De zorgaanbieder blijft derhalve aansprakelijk voor de dienstverlening (kwaliteit van zorg) van een derde partij die hij bij de zorgverlening inschakelt en de zorgaanbieder is verplicht het zorgkantoor van de gegevens van die derde partij op de hoogte te stellen en het zorgkantoor te informeren over hoe de kwaliteit van zorg is gewaarborgd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verhouding tussen eiseres en de zorgaanbieder als een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek dient te worden aangemerkt.
38. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de inkomsten die eiseres uit haar in het kader van AWBZ-zorg in natura verrichte werkzaamheden heeft genoten dienen te worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking en dat verweerder terecht een VAR-Loon heeft afgegeven.
39. Ter zake van eiseres’ stelling dat zij op grond van de tijdens het boekenonderzoek door [X] door hem gedane uitlatingen er op mocht vertrouwen dat haar inkomsten kwalificeerden als winst uit onderneming, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de email van [X] (zie 1.7) volgt niet dat hij tijdens het boekenonderzoek zou hebben toegezegd dat de inkomsten van eiseres kwalificeerden als winst uit onderneming. [X] schrijft
“Toen ik bij u op bezoek was leek het mij een geval van ondernemerschap voor de i.b. Dat heb ik ook gezegd. Ik heb ook gezegd dat ik overleg zou plegen met de afdeling VAR.”Dat deze gang van zaken zich daadwerkelijk zo heeft voorgedaan, blijkt ook de vierde pagina van de pleitnota van eiseres ter zake van de zitting van 19 november 2014. Hierin schrijft zij “
Behoudens overleg met VAR-team was het voor elkaar”.Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [X] tijdens het boekenonderzoek geen toezegging heeft gedaan, maar heeft meegedeeld dat het VAR-team uitsluitsel moest geven over de kwalificatie van de inkomsten van eiseres. Uit het feit dat de VAR-Wuo beschikkingen over vorige jaren zonder nadere vragen door verweerder zijn afgegeven volgt evenmin dat verweerder gebonden zou zijn aan opgewekt vertrouwen, nu elk jaar op zichzelf staat voor wat betreft de beoordeling en bovendien door verweerder onweersproken is gesteld dat eiseres een aantal vragen in het aanvraagformulier onjuist heeft beantwoord. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van opgewekt vertrouwen waaraan verweerder is gebonden.
40. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
41. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.