ECLI:NL:RBNNE:2015:6288

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
25 februari 2016
Zaaknummer
18.920263-14 ontn
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van de ontnemingsvordering in verband met fraude met PGB-gelden

Op 8 december 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zitting houdende in Assen, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die betrokken was bij fraude met PGB-gelden. De officier van justitie had een ontnemingsvordering ingediend, waarin werd verzocht om het bedrag vast te stellen dat de verdachte wederrechtelijk had verkregen. Dit bedrag werd geschat op € 73.534,--, gebaseerd op artikel 36e, lid 4 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft het dossier bestudeerd, inclusief een rapport over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Tijdens de zitting op 24 november 2015 zijn zowel de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.W. Brouwer, als de officier van justitie mr. R. Wildeman gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder was veroordeeld voor valsheid in geschrift met betrekking tot de ontvangen PGB-gelden in de periode van 1 september 2011 tot 1 december 2012. Op basis van deze veroordeling kon de rechtbank de verdachte verplichten tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat.

De officier van justitie stelde dat het wederrechtelijk voordeel dat de verdachte had genoten, € 73.534,-- bedroeg, zoals vermeld in het rapport van 14 januari 2014. De raadsman heeft geen inhoudelijke bezwaren geuit tegen deze berekening, waardoor de rechtbank de vordering kon toewijzen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 71.981,--, dat de verdachte aan de Staat moet betalen. Deze beslissing is genomen op basis van de bewijsmiddelen, waaronder het eerder genoemde vonnis en het rapport van de verbalisant.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18.920263-14 (ontnemingsvordering)
Uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 08 december 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende te [woonadres] ,
verdachte.

1.Gang van zaken

1.1.
De officier van justitie heeft een ontnemingsvordering ingediend die ertoe strekt dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, lid 4 van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat aan verdachte de verplichting wordt opgelegd aan de Staat het geschatte voordeel tot een maximum bedrag van € 73.534,-- te betalen. De rechtbank verstaat dat de vordering is gebaseerd op lid 5 van voormeld artikel.
1.2.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken van de strafzaak tegen verdachte, waaronder het in het dossier opgenomen rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel.
1.3.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaats gehad op 24 november 2015 alwaar zijn gehoord:
- de verdachte bijgestaan door zijn raadsman mr. J.W. Brouwer, advocaat te Assen en
- de officier van justitie, mr. R. Wildeman.

2.Motivering

2.1.
De rechtbank heeft bij vonnis van 08 december 2015 verdachte veroordeeld tot een werkstraf voor het plegen van valsheid in geschrift ten aanzien van ontvangen PGB-gelden in de periode van 01 september 2011 tot 01 december 2012.
2.2.
Op grond van voormelde veroordeling kan aan verdachte de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dat verdachte door middel van of uit de baten van het bewezen verklaarde feit heeft genoten.
2.3.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte weder-rechtelijk voordeel heeft genoten uit het bewezen verklaarde strafbare feit tot een bedrag van € 73.534,--. De officier van justitie heeft dat bedrag gebaseerd op het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 14 januari 2014.
2.4.
De raadsman heeft geen inhoudelijke opmerkingen gemaakt tegen de door de officier van justitie aangehaalde berekening zodat de vordering kan worden toegewezen.
2.5.
Bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de inhoud van voornoemd vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 08 december 2015, inhoudende een bewezenverklaring en bewijsmotivering onder bovenvermeld parketnummer tegen verdachte gewezen;
- het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 14 januari 2014, opgemaakt door [verbalisant] bij welk rapport wettige bewijsmiddelen zijn gevoegd en ten grondslag liggen aan de voordeelsberekening;
Op grond van voormelde bewijsmiddelen heeft verdachte wederrechtelijk voordeel genoten.
De rechtbank gaat bij de berekening van dat voordeel uit van voornoemd rapport van [verbalisant] en van de bedragen zoals die in de tenlastelegging zijn opgenomen.
Dat leidt er toe dat de rechtbank het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel schat op € 71.981,--. Verdachte dient dat bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.6.
De op te leggen maatregel berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

3.Beslissing

De rechtbank stelt het bedrag waarop het door verdachte, door middel van of uit de baten van de bewezen verklaarde feiten, wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 71.981,--en legt aan verdachte de verplichting op dat bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aldus gegeven door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter en mr. C.P. van Gastel en mr. H. de Wit, rechters in tegenwoordigheid van D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 08 december 2015.