ECLI:NL:RBNNE:2015:6285

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2015
Publicatiedatum
25 februari 2016
Zaaknummer
18.730334-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een Hongaarse man wegens mensenhandel en de gevolgen voor het slachtoffer

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 30 november 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 29-jarige man uit Hongarije, die werd beschuldigd van mensenhandel. De verdachte had zijn partner, het slachtoffer, vanuit Hongarije naar Nederland gebracht met de bedoeling haar in de prostitutie te laten werken. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen was dat de verdachte het slachtoffer dwong om in de prostitutie te werken of haar verdiensten aan hem af te staan. De rechtbank hield rekening met het tijdsverloop in de zaak en legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op. De vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank niet kon vaststellen dat de verdachte het slachtoffer had gedwongen om in de prostitutie te werken.

De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzitting van 16 november 2015, waarbij de verdachte niet aanwezig was. Zijn advocaat, mr. P.W. Hermens, was wel aanwezig en de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga. De rechtbank overwoog dat de Nederlandse strafwet van toepassing was, ook al waren er handelingen in Hongarije verricht. De rechtbank verklaarde de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging en oordeelde dat de tenlastelegging voldoende was onderbouwd.

De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het slachtoffer had meegenomen naar Nederland met het oogmerk haar in de prostitutie te laten werken, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank benadrukte dat mensenhandel een ernstig strafbaar feit is, maar dat in deze zaak niet was gebleken van uitbuiting. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 108 dagen, rekening houdend met het tijdsverloop in de zaak. De vordering van het slachtoffer tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat deze niet rechtstreeks verband hield met het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/730334-13
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 november 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Hongarije),
niet als ingezetene ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder
bekende feitelijke woon- of verblijfplaats.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 november 2015.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. P.W. Hermens, advocaat te Amsterdam, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 1 september 2008 en/of 1 juni 2010 tot en met 30 januari 2013 te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] en/of elders in Nederland en/of in Hongarije
(sub1)
een vrouw, ( [slachtoffer] ) door dwang en/of geweld en of een of meer andere feitelijkheden of door dreiging met geweld of een of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing, fraude, misleiding, dan wel misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap had over [slachtoffer] , heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer] en/of
(sub 3)
een vrouw, ( [slachtoffer] ) heeft aangeworven en/of medegenomen en/of ontvoerd met het oogmerk om [slachtoffer] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling en/of
(sub 4)
een vrouw ( [slachtoffer] ) met een van de onder sub 1 genoemde middelen heeft gedwongen of bewogen om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder een of meer van de onder sub 1 genoemde omstandigheden enige handelingen heeft ondernomen, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten en/of
(sub 6)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van een vrouw ( [slachtoffer] ) en/of
(sub 9)
een vrouw ( [slachtoffer] ) met een van de onder sub 1 genoemde middelen heeft gedwongen, dan wel bewogen om hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van [slachtoffer] met of voor een derde,
immers heeft/is verdachte
-met [slachtoffer] in een auto van Hongarije naar Nederland gegaan en/of
- [slachtoffer] vervolgens in [pleegplaats 1] naar een gelegenheid gebracht waar zij zich kon prostitueren en/of
-beslist wat voor soort klanten bij [slachtoffer] mochten komen en/of
- [slachtoffer] meermalen met gebalde vuisten en/of handen geslagen en/of
-een groot deel van het door [slachtoffer] verdiende geld aan hem laten afstaan en/of bij [slachtoffer] opgehaald en/of
- [slachtoffer] voortdurend gebeld en/of gecontroleerd of ze wel klanten had en/of
-bepaald hoe lang een klant bij haar mocht zijn (niet langer dan tien of vijftien minuten) en/of
- [slachtoffer] elke dag laten werken en/of waarbij zij werkte van tien uur ’s ochtends tot drie uur ’s nachts en/of
-telkens (een deel van) het geld dat door [slachtoffer] in de prostitutie werd verdiend aan zich(zelf) over laten maken via money tranfsers en/of
-tegen [slachtoffer] gezegd (toen ze niet meer bij hem terug wilde komen) dat ze alleen maar in [pleegplaats 2] kon blijven als ze hem geld stuurde en/of dat hij haar af zou maken en/of
- [slachtoffer] bedreigd via een sms met als inhoud: “bel me achterdochtige stomme, je bent een echte hoer en/of de drugs gaat een keer voorbij wat ben ij worm en/of ik zal je executeren ooit kom ik nog een keer daar en/of als het nodig is dan ga ik naar jouw oma toe”.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, kort gezegd omdat in de tenlastelegging Hongarije als pleegplaats is opgenomen, terwijl de rechtbank geen rechtsmacht heeft ten aanzien van feiten gepleegd in Hongarije door een Hongaarse verdachte, tegen een Hongaars meerderjarig slachtoffer.
De officier van justitie is van mening dat de opgenomen pleegplaats Hongarije enkel ziet op het onder sub-onderdeel 3 ten laste gelegde aanwerven in Hongarije en vervoeren vanuit Hongarije naar Nederland. Ten aanzien van de gedwongen prostitutiewerkzaamheden en het afdragen van verdiensten wordt enkel [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] als pleegplaats beoogd.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht is de Nederlandse strafwet toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is de Nederlandse strafwet mede van toepassing op handelingen die in het buitenland plaatsvonden wanneer een feit deels in Nederland plaatsvindt en deels daarbuiten.
Dat de officier van justitie ervoor had moeten kiezen om de verschillende sub-onderdelen te splitsen en enkel met betrekking tot sub-onderdeel 3 Hongarije als pleegplaats had moeten opnemen - aldus de raadsman - is naar het oordeel van de rechtbank onjuist.
Er is immers in de eerste alinea van de tenlastelegging met betrekking tot de verschillende pleegplaatsen "en/of" opgenomen, wat naar het oordeel van rechtbank tot uitdrukking brengt dat de in de aanhef genoemde verschillende pleegplaatsen betrekking kunnen hebben op één of op meer sub-onderdelen van de tenlastelegging.
De officier van justitie is derhalve ontvankelijk ten aanzien van het ten laste gelegde. Het verweer wordt verworpen.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van
€ 100.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Beoordeling van het bewijs

De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangevoerd dat alle ten laste gelegde sub-onderdelen kunnen worden bewezen, met dien verstande dat ten aanzien van de sub-onderdelen 1 en 3 sprake was van de handelingen werven, vervoeren, overbrengen en medenemen.
De raadsman heeft vrijspraak ten aanzien van alle ten laste gelegde sub-onderdelen bepleit. Hiertoe heeft hij - zakelijk weergegeven - onder meer aangevoerd dat weliswaar vaststaat dat aangeefster [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) in Nederland in de prostitutie heeft gewerkt, maar dat toepassing van de
unus testis, nullus testis-regel aan een bewezenverklaring in de weg staat.
Het bewijs dat verdachte [slachtoffer] - met gebruikmaking van de ten laste gelegde (dwang)middelen - heeft gedwongen of bewogen om - kort gezegd - in de prostitutie te werken en haar verdiensten aan verdachte af te staan, is immers slechts afkomstig uit één bron, te weten [slachtoffer] zelf, en kan derhalve niet leiden tot een bewezenverklaring van mensenhandel, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt op basis van (onder meer) de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van verdachte vast dat [slachtoffer] in de ten laste gelegde periode met verdachte vanuit Hongarije naar [pleegplaats 1] is gereisd en dat zij in [pleegplaats 1] en in [pleegplaats 2] in de prostitutie werkzaam is geweest. De rechtbank stelt op basis van de aangifte en het in het dossier opgenomen overzicht van moneytransfers vast dat [slachtoffer] met regelmaat geldbedragen aan verdachte overmaakte.
Voor een bewezenverklaring van de sub-onderdelen 1, 4 en 9 van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat verdachte bij de ten laste gelegde handelingen - waaronder kort gezegd het vervoeren, huisvesten, beschikbaar doen stellen tot verrichten van diensten en bewegen te bevoordelen uit opbrengsten van seksuele handelingen - gebruik heeft gemaakt van een dwangmiddel, genoemd in sub-onderdeel 1 van het ten laste gelegde. Het gebruik van dwangmiddelen raakt naar het oordeel van de rechtbank de kern van de in de sub-onderdelen 1, 4 en 9 ten laste gelegde verwijten.
Immers, indien [slachtoffer] zonder dat sprake is geweest van dwangmiddelen vrijwillig in de prostitutie werkzaam was en verdiensten aan verdachte overmaakte, zou er geen sprake zijn van een strafbaar feit. Dat verdachte dwangmiddelen heeft gebruikt, blijkt slechts uit de aangifte (en overige verklaringen) van [slachtoffer] . De aangifte wordt op dit onderdeel niet ondersteund door enig ander stuk uit het dossier. De rechtbank is dan ook - met de raadsman - van oordeel dat niet is voldaan aan het bewijsminimum zoals neergelegd in artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (de
unus testis, nullus testis-regel).
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder sub-onderdeel 1, 4 en 9 ten laste gelegde.
Met betrekking tot sub-onderdeel 6 overweegt de rechtbank als volgt.
Voor een bewezenverklaring van dit sub-onderdeel is vereist dat uitbuiting heeft plaatsgevonden. Ook hiervoor geldt dat in het dossier geen bewijsmateriaal aanwezig is dat de verklaringen van [slachtoffer] op het voor het tenlastegelegde verwijt essentiële punt ondersteunt, zodat niet bewezen verklaard kan worden dat sprake was van uitbuiting van [slachtoffer] .
De rechtbank zal verdachte derhalve eveneens vrijspreken van het onder sub-onderdeel 6 ten laste gelegde.
Met betrekking tot sub-onderdeel 3 overweegt de rechtbank als volgt.
Voor een bewezenverklaring van dit sub-onderdeel zijn geen dwangmiddelen of (oogmerk van) uitbuiting vereist. Nu naar het oordeel van de rechtbank uit de hieronder opgenomen bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, blijkt dat verdachte samen met [slachtoffer] naar Nederland ( [pleegplaats 1] ) is gereisd om daar in de prostitutie te gaan werken, zal de rechtbank het onder sub-onderdeel 3 ten laste gelegde bewezenverklaren voor zover het gaat om het medenemen.

Bewijsmiddelen

De rechtbank past bij de beoordeling van het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 28012013-HPV-02, gesloten op 16 oktober 2013, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
1. een ambtsedig proces-verbaal, nummer 28012013-A-01-01, d.d. 28 januari 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als aangifte van [slachtoffer] :
Mijn toenmalige vriend heet [verdachte] . Hij is geboren op [geboortedatum] . Ik wist dat hij en zijn familie met prostitutiewerk bezig waren. Hij zei dat ik een beter leven zou gaan leiden en dat er veel geld te verdienen was. Hij zei dat er geen mogelijkheden bij ons waren. Ik heb eerst twee of drie jaar gewerkt in [locatie] en daarna kwam ik in [pleegplaats 1] . Dit kwam doordat hun oom met zijn vriendin naar [pleegplaats 1] gingen. Hierna gingen zijn vader en [persoon 1] en een andere broer van haar vader. [verdachte] zei toen dat wij ook maar moesten gaan. Ik ben samen met [persoon 2] en [verdachte] een paar dagen later naar [pleegplaats 1] gegaan. We gingen met de auto van een kennis. Dit was in mei 2008.
2. een ambtsedig proces-verbaal, nummer 28012013-A-02-01, d.d. 30 januari 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [persoon 1] :
Ik kreeg in Hongarije een relatie met [verdachte] (
de rechtbank begrijpt; senior, de vader van verdachte). Volgens mij was het zijn plan om mij in de prostitutie te laten werken. Hij zei tegen mij dat ik naar de straat moest. Ik ging op de parkeerplaats staan, [locatie] . Op de parkeerplaats kwam ik [slachtoffer] tegen. We werkten samen. [slachtoffer] was met de zoon van [verdachte] . Hij heet ook [verdachte] , maar ik noem hem [verdachte] . [slachtoffer] werd door [verdachte] naar de parkeerplaats gebracht.
We hoorden dat in Nederland geld was en dat je hier plannen kon gaan maken. Ik ben samen met [verdachte] (
de rechtbank begrijpt; senior, de vader van verdachte) naar Nederland gegaan. Ik ging in [pleegplaats 1] achter het raam werken. [slachtoffer] is na mij naar Nederland gekomen.
3. een ambtsedig proces-verbaal, nummer 28012013-V-02-01, d.d. 27 april 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Het zal in 2008 geweest zijn dat [slachtoffer] en ik naar kennissen in Nederland gingen. We, [slachtoffer] en ik, zijn samen naar Nederland gereisd. Wij zijn door een vriend van mij gebracht. Ik ben naar [pleegplaats 1] gegaan omdat mijn kennissen en mijn vader daar waren. Ik had het van horen zeggen. In het begin werkte [slachtoffer] niet, maar op een gegeven moment is zij als prostituee gaan werken in [pleegplaats 1] .
4. schriftelijke stukken, te weten twee klantenkaarten van [slachtoffer] voor kamerhuur in [pleegplaats 1] , inhoudende 30 dagen huur à € 110,00 per dag in de weken 26, 27, 28 en 29 van 2008.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 mei 2008 tot en met 1 juni 2008 in Nederland en in Hongarije een vrouw, [slachtoffer] heeft medegenomen met het oogmerk om [slachtoffer] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, immers is verdachte met [slachtoffer] in een auto van Hongarije naar Nederland gegaan.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Mensenhandel.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage d.d. 18 september 2013, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 27 mei 2015, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel door het meenemen van [slachtoffer] van Hongarije naar Nederland, om haar in Nederland als prostituee te laten werken.
Mensenhandel is een ernstig strafbaar feit. Hoewel in deze zaak niet is gebleken dat [slachtoffer] vervolgens in Nederland is uitgebuit in die zin dat ze gedwongen in de prostitutie heeft gewerkt, heeft verdachte er wel voor gezorgd dat [slachtoffer] in een ander land, Nederland, in de seksindustrie is terechtgekomen. Dit heeft de wetgever juist beoogd te voorkomen, nu in dergelijke situaties uitbuiting op de loer ligt.
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld voor strafbare feiten. De reclassering heeft zich onthouden van een strafadvies gelet op het feit dat verdachte ontkent de ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd, maar geeft wel aan dat er geen contra-indicaties zijn voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank acht oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelet op de ernst van het feit gerechtvaardigd. De rechtbank zal een gevangenisstraf van kortere duur opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, nu de officier van justitie uitging van bewezenverklaring van alle vijf ten laste gelegde sub-onderdelen van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, terwijl de rechtbank verdachte vrijspreekt van vier sub-onderdelen.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden (120 dagen) passend en geboden. Echter, gelet op het tijdsverloop in deze zaak - de verdachte is reeds in verzekering gesteld op 26 april 2013, het laatste verhoor bij de rechter-commissaris vond plaats op 3 april 2014, en de zaak is voor het eerst op zitting aangebracht op 15 juni 2015 - zal de rechtbank strafvermindering toepassen. De rechtbank gaat daarbij - analoog redenerend naar de door de Hoge Raad geformuleerde uitgangspunten bij overschrijding van de redelijke termijn met meer dan zes maanden maar minder dan 12 maanden [1] - uit van strafvermindering met 10% en zal derhalve aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 108 dagen opleggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank heeft het ten laste gelegde bewezenverklaard voor zover het het onder sub-onderdeel 3. ten laste gelegde meenemen naar Nederland betreft. De daadwerkelijke uitbuiting door het gedwongen werken in de seksindustrie en het trekken van voordeel van de werkzaamheden van [slachtoffer] acht de rechtbank echter niet bewezen.
Nu de door [slachtoffer] gestelde schade naar het oordeel van de rechtbank uitdrukkelijk ziet op deze onderdelen en niet op het meenemen, is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde niet rechtstreeks schade aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals het artikel golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 108 dagen.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk in haar vordering is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mr. F.J. Agema en mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 november 2015.
Mr. Klaassens is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578.