Beoordeling van het bewijs
Feit 1.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de bewuste scooter op verzoek van een kennisje vanaf het schoolplein naar een naastgelegen flatgebouw heeft gebracht, waar dat kennisje zou wonen. Zij had gezegd dat de scooter van haar was maar dat zij last had van een blaar op haar voet of zoiets en dat zij daarom niet zelf de scooter kon verrijden.
De rechtbank is van oordeel dat diverse onderdelen van de verklaring van verdachte niet logisch en daarmee niet aannemelijk zijn. Dat betreft zoal de reden dat het kennisje niet zelf de scooter kon verrijden, het gegeven dat het kennisje haar scooter niet voor haar eigen flat geparkeerd heeft maar een tiental meters verderop op een schoolplein, het gegeven dat de scooter niet op slot stond en het gegeven dat het meisje -nadat de scooter al van het schoolplein gehaald was- met verdachte naar zijn eigen op het schoolplein geparkeerde scooter is meegelopen en achterop de scooter bij verdachte is weggereden. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.
De rechtbank past voor dit feit de volgende bewijsmiddelen toe.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 14 juli 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 10 februari 2015 heb ik in [pleegplaats 1] van een schoolplein een blauwe scooter meegenomen.
2. Een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015041807-1, d.d. 11 februari 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 10 februari 2015 heb ik mijn scooter, merk Peugeot, type Kisbee, kleur blauw, geparkeerd op het schoolplein van [naam school] te [pleegplaats 1] . Toen ik weer uit school kwam, zag ik dat mijn scooter niet meer op de plek stond waar ik deze had achtergelaten. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Feit 2.
Verdachte heeft ontkend dit feit te hebben gepleegd en heeft ter terechtzitting gesteld dat het slachtoffer de verwondingen al had toen zij bij hem kwam. Hij geeft daarbij aan dat zij de verwondingen voor hem had verborgen onder een laagje make-up en dat zij de make-up verwijderd heeft voordat de getuige kwam zodat de verwondingen voor de getuige wel zichtbaar waren.
De rechtbank ziet in de hieronder weergegeven bewijsmiddelen voldoende wettig en ook overtuigend bewijs dat verdachte deze mishandeling heeft gepleegd. De rechtbank acht het door verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk geworden.
De rechtbank past voor dit feit de volgende bewijsmiddelen toe.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 14 juli 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 10 april 2015 was ik in mijn woning in [pleegplaats 1] toen [slachtoffer 3] bij mij op bezoek kwam.
2. Een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015103801-1, d.d. 12 april 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 3] :
Op 10 april 2015 was ik in de woning bij [verdachte] te [pleegplaats 1] . 's Avonds kwam een meisje op visite, haar naam is [getuige] . Toen [getuige] weg was kreeg ik ruzie met [verdachte] . Ik zag dat hij met zijn rechtervuist een slaande beweging naar mij maakte. Ik voelde op mijn rechterjukbeen vervolgens hevige pijn. Ik voelde pijn omdat [verdachte] mij met zijn rechtervuist tegen mijn gezicht sloeg. [verdachte] slaat heel erg hard en ook onverwachts. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij vijf à zes keer tegen mijn gezicht sloeg. Ik voelde pijn op mijn mond en pijn aan de linkerkant van mijn gezicht. Zoals u kunt zien heb ik blauwe plekken op mijn gezicht. Deze blauwe plekken komen door de klappen die ik kreeg van [verdachte] .
Niet veel later zag ik dat [getuige] en [slachtoffer 4] voor de deur stonden.
3. Een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015103801-3, d.d. 14 april 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige] :
Op 10 april 2015 omstreeks 20:00 uur bevond ik mij in de woning van [verdachte] te [pleegplaats 1] . Zijn vriendin was aanwezig en ik hoorde dat ze [slachtoffer 3] heette. Ik heb de woning verlaten. Op 11 april 2015 omstreeks 02:00 uur ben ik weer naar de woning van [verdachte] gegaan. Ik ben eerst weer naar huis gegaan. [slachtoffer 4] is vervolgens met mij mee gegaan. Aangekomen bij de woning van [verdachte] belde ik aan. Ik zag dat [slachtoffer 3] de voordeur open deed. Ik zag dat zij aan het huilen was en dat ze bont in haar gezicht was. Ik zag dat haar rechterwang gezwollen was. Ik weet zeker dat dit eerder die dag niet zo was. [slachtoffer 3] vertelde mij dat zij ruzie met [verdachte] had gehad en dat hij haar in elkaar geslagen had.
Feit 3.
Verdachte heeft ontkend dit feit te hebben gepleegd; hij heeft verklaard dat hij het slachtoffer alleen een duwtje heeft gegeven. De rechtbank ziet in de onderstaande bewijsmiddelen voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte deze mishandeling, samen met [medeverdachte] , heeft gepleegd. De rechtbank ziet in de gezamenlijke aankomst van verdachte en [medeverdachte] bij de woning van het slachtoffer en in het achtereenvolgens slaan van hetzelfde slachtoffer, voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] om medeplegen bewezen te kunnen verklaren.
De rechtbank past voor dit feit de volgende bewijsmiddelen toe.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 14 juli 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 12 april 2015 ben ik, samen met [medeverdachte] , naar een woning in [pleegplaats 1] gegaan en daar naar binnen gelopen. [slachtoffer 4] zat op de bank. [slachtoffer 3] en [getuige] waren ook in die woning. [medeverdachte] heeft [slachtoffer 4] geslagen.
2. Een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015103769-1, d.d. 12 april 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 4] :
Op 12 april 2015 zat ik in de woning te [pleegplaats 1] met [getuige] en [slachtoffer 3] . Ik zag [verdachte] binnen komen lopen. Ik zag dat achter hem [medeverdachte] liep. [medeverdachte] en [verdachte] begonnen meteen te schreeuwen. Ik zag dat [verdachte] en [medeverdachte] op mij af kwamen lopen en voor mij kwamen staan. Voordat ik ook iets kon zeggen zag ik dat [verdachte] mij opzettelijk en met kracht met een tot vuist gebalde hand tegen mijn hoofd sloeg.
Ik voelde op dat moment pijn aan de linker zijkant van mijn hoofd, ter hoogte van mijn linker slaap. Vervolgens zag ik dat [medeverdachte] opzettelijk en met nog meer kracht dan [verdachte] met zijn tot vuist gebalde hand tegen mijn hoofd sloeg. De eerste klap kwam tegen mijn linker oogkas aan. Dat deed erg pijn. Ik voelde bloed lopen bij mijn linker wenkbrauw.
Daarna kreeg ik zo'n zelfde klap van [medeverdachte] . Deze kwam onder mijn linkeroog tegen mijn neus. Dat deed pijn. Daarna voelde ik nog een vuistslag tegen de zijkant van mijn lichaam.
3. Een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015103769-3, d.d. 12 april 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 3] :
Op 12 april 2015 zat ik in de huiskamer van de woning van [getuige] te [pleegplaats 1] . [getuige] en [slachtoffer 4] waren er ook. Ik zag dat [verdachte] binnenkwam samen met [medeverdachte] . Ik zag dat [medeverdachte] naar [slachtoffer 4] liep. Ik zag dat [verdachte] naar mij toe liep. In een soort flits zag ik, op het moment dat [verdachte] tegen mij praatte, achter [verdachte] wat handbewegingen. Ik kon niet zien wat er gebeurde maar later begreep ik dat [slachtoffer 4] door [medeverdachte] was geslagen. Ik besefte dat pas toen ik [slachtoffer 4] zag en ik zag dat [slachtoffer 4] een bebloed gezicht had.
4. Een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015103769-2, d.d. 12 april 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige] :
Op 12 april 20115, was ik, samen met [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] , in mijn woning te [pleegplaats 1] . Ik zag dat [verdachte] en [medeverdachte] . Ik zag dat [verdachte] naar [slachtoffer 4]
toeliep. [slachtoffer 4] zat op de bank. [verdachte] haalde uit met zijn hand naar het gezicht van [slachtoffer 4] . Hij sloeg heel hard met een gebalde vuist op het gezicht van [slachtoffer 4] . Ik zag dat [medeverdachte] ook naar [slachtoffer 4] liep. Ik zag dat [medeverdachte] met gebalde vuist op [slachtoffer 4] afliep en hem met deze vuist direct keihard in het gezicht sloeg, op het oog. Hij sloeg hem wel drie of vier keer. Ik zag gelijk dat [slachtoffer 4] veel bloed had boven zijn linkeroog.
Feit 4.
Verdachte heeft ontkend dit feit te hebben gepleegd. De rechtbank ziet in de onderstaande bewijsmiddelen voldoende wettig en ook overtuigend bewijs dat verdachte dit feit heeft gepleegd.
De rechtbank past voor dit feit de volgende bewijsmiddelen toe.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 14 juli 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 8 april 2015 was ik samen met [slachtoffer 3] op [locatie] in [pleegplaats 1] .
2. Een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015100039-1, d.d. 16 april 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 5] :
Op 8 april 2015 heb ik mijn fiets geparkeerd voor mijn winkel aan [adres] te [pleegplaats 1] . Omstreeks 18:05 uur ben ik naar buiten gelopen en zag ik dat mijn fiets weg was. Het betreft een Batavus Bub, roze van kleur. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
3. Een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015100039-3, d.d. 21 april 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Ik kreeg de melding te gaan naar [locatie] waar zojuist een roze damesfiets zou zijn gestolen. De getuige/meldster verklaarde mij: "Ik zag [verdachte] lopen, samen met zijn vriendin. Ik zag dat [verdachte] de roze fiets oppakte welke voor de winkel stond en in versnelde pas weg liep in de richting van [straatnaam] ."
4. Een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015100039-5, d.d. 1 mei 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 3] :
Toen ik uit de Action kwam zag ik dat [verdachte] aan de andere kant van [locatie] liep en toen had hij een fiets bij zich. Ik zag vervolgens [verdachte] een straat inlopen met de fiets. Daar bij de 1ste flat aan de linkerkant heeft [verdachte] de fiets in de bosjes gelegd.
Feit 5.
Er is geen bewijs dat verdachte de betreffende kentekenplaat heeft gestolen; verdachte moet dan ook van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken. Subsidiair is heling van de betreffende kentekenplaat ten laste gelegd. Verdachte moet ook van dit feit worden vrijgesproken. Uit de stukken blijkt niet dat verdachte ten tijde van het verkrijgen van de kentekenplaat wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit goed van misdrijf afkomstig was.