1.11In september 2010 is het faillissement van [Y] B.V. aangevraagd. Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 21 september 2010 is [Y] B.V. in staat van faillissement verklaard. Het verzet daartegen van [Y] B.V. is bij vonnis van 29 oktober 2010 ongegrond verklaard. Bij beschikking van de rechtbank Utrecht van 18 december 2012 is de opheffing van het faillissement bevolen.
2. Verweerder heeft op 19 maart 2015 telefonisch aan de griffier meegedeeld dat hij niet betwist dat de uitnodiging voor de zitting van 17 maart 2015 door hem is ontvangen. Verweerder heeft bij brief van 16 maart 2015, die volgens hem op 16 maart 2015 ook digitaal naar de rechtbank is verzonden, onder meer aangegeven niet voornemens te zijn aanwezig te zijn bij deze zitting. Verweerder heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt van de digitale verzending van deze brief. De rechtbank heeft deze brief enkel per post ontvangen, ná de zitting van 17 maart 2015 waarin het onderzoek is gesloten.
Voor zover verweerders brief van 16 maart 2015 opgevat moet worden als een verzoek om heropening van het onderzoek, is dit verzoek door de rechtbank afgewezen. De brief is retour gezonden aan verweerder.
3. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder de belastbare winst over 2010 terecht en tot het juiste bedrag heeft vastgesteld en in verband daarmee de betreffende verliesverrekeningsbeschikking terecht en tot het juiste bedrag heeft vastgesteld. Eiseres heeft verzocht het verlies over 2010 vast te stellen op € 407.540. Het beroep van eiseres is dan ook mede gericht tegen de door verweerder bij de aanslag Vpb voor het jaar 2010 (impliciet) genomen verliesbeschikking van nihil. Tevens is in geschil het antwoord op de vraag of de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag aan eiseres is opgelegd. Het geschil spitst zich onder meer toe op de vragen of eiseres de vereiste aangifte Vpb 2010 heeft gedaan en in verband daarmee de bewijslast is omgekeerd en verzwaard, en of de aangifte tijdig is gedaan.
4. Eiseres is van mening dat, nu de aangifte Vpb 2010 op 18 mei 2012 is ingediend, de verzuimboete ten onrechte is opgelegd. Ten aanzien van de verliesverrekenings- en verliesvaststellingsbeschikkingen, geldt volgens eiseres dat verweerder ten onrechte het door haar geclaimde verlies van € 407.540, waaronder begrepen de afwaardering van de vordering van eiseres op [Y] B.V., niet in aanmerking heeft genomen.
5. Volgens verweerder zijn de door eiseres in de beroepsfase overgelegde cijfers en stukken tardief en bovendien vermoedelijk pas in 2013 opgemaakt. In verband daarmee zou met deze stukken bij de beoordeling van het geschil geen rekening mogen worden gehouden. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres in het geheel geen aangifte Vpb over het jaar 2010 heeft ingediend en dat sprake is van het twaalfde verzuim van eiseres, zodat de boete eerder te laag dan te hoog zou zijn vastgesteld. Door het ontbreken van een aangifte, is de bewijslast volgens verweerder ter zake van de hoogte van de aanslag omgekeerd en verzwaard met inachtneming van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Eiseres heeft naar de mening van verweerder niet voldaan aan deze (verzwaarde) bewijslast. Ter zake van de vordering van eiseres op [Y] B.V. betwijfelt verweerder of deze vordering en de afwaardering daarop, zakelijk is.
Ten aanzien van de door eiseres ingediende stukken
6. Naar de rechtbank begrijpt, is verweerder van mening dat alle stukken die eiseres in de beroepsfase heeft overgelegd, door haar reeds in de bezwaarfase hadden moeten worden overgelegd. Daarbij voert verweerder aan dat hij in zijn processuele belangen is geschaad, nu hij gelet op de processuele gelijkheid van partijen in de beroepsfase geen onderzoek meer kan doen naar de cijfers. Volgens verweerder dienen de stukken en cijfers als tardief ter zijde moeten worden gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door eiseres in de beroepsfase ingediende stukken niet op te vatten als nieuwe stellingen, maar als onderbouwing van haar in het beroepschrift ingenomen stellingen. De rechtbank overweegt verder dat een en ander in overeenstemming dient te zijn met de goede procesorde. Hierbij moeten de belangen worden gewogen tussen enerzijds degene die de stukken overlegt en de redenen waarom zij dit niet in een eerdere fase heeft gedaan, en anderzijds het algemeen belang van een doelmatige procesgang (vgl. HR 3 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0821). De rechtbank ziet niet in waarom eiseres de door haar ter onderbouwing van haar stellingen, bij het beroepschrift, en later – al dan niet binnen tien dagen – vóór de zittingen ingediende stukken, in het onderhavige geval niet bij haar beoordeling zou moeten betrekken. Het overleggen van de stukken is in het onderhavige geval, naar het oordeel van de rechtbank, niet in strijd met de goede procesorde. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder voldoende in de gelegenheid geweest zich gemotiveerd te verweren tegen de in de beroepsfase ingediende stukken. Bovendien had verweerder de rechtbank toestemming kunnen vragen om de cijfers te onderzoeken. Gelet op het voorgaande rekent de rechtbank alle van eiseres afkomstige stukken tot de gedingstukken en zal de rechtbank deze betrekken bij haar oordeel over de inhoudelijke geschillen. Ten aanzien van de omkering van de bewijslast
7. Volgens eiseres heeft zij de aangifte Vpb 2010 ingediend op 18 mei 2012. Ter onderbouwing van deze stelling heeft zij een schermprint (zie 1.5) overgelegd. De rechtbank overweegt dat de uitspraak op bezwaar de ontvangst van de aangifte Vpb 2010 op deze datum bevestigt (zie 1.4). De enkele stelling van verweerder, zonder enige nadere onderbouwing, dat in het geheel geen aangifte Vpb 2010 is gedaan, is in tegenspraak met deze uitspraak op bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daarmee aannemelijk gemaakt dat zij voor het jaar 2010 aangifte Vpb heeft gedaan op 18 mei 2012. Daarmee staat vast dat deze aangifte vόόr de dagtekening van de (ambtshalve) opgelegde aanslag Vpb 2010 van 2 juni 2012 door verweerder is ontvangen. Verweerder heeft niet gesteld dat de (ambtshalve) aanslag op dat moment reeds was vastgesteld en hij niet meer in staat was om, gezien de late ontvangst, de verdere geautomatiseerde verwerking van de aanslag tegen te houden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat de vereiste aangifte om deze reden niet is gedaan. De omstandigheid dat eiseres niet binnen de daartoe gestelde indieningstermijn, namelijk niet uiterlijk op de in de aanmaning genoemde datum van 16 januari 2012, aangifte heeft gedaan voor het jaar 2010 (zie hierna), is, anders dan verweerder kennelijk meent, niet voldoende voor de conclusie dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast als bedoeld in artikel 27e van de AWR en dienen de normale regels omtrent bewijslastverdeling te worden gehanteerd.
Ten aanzien van de afwaardering van de vordering
8. In de door eiseres overgelegde aangifte Vpb 2010 (zie onder 1.8) is een verlies van € 407.540 opgenomen, waarin is begrepen een bedrag van € 348.372 wegens afwaardering van de rekening-courantvordering op haar dochtermaatschappij [Y] B.V. In de door eiseres overgelegde winst - en verliesrekening over 2010 (zie onder 1.10) is verder een jaarresultaat vermeld van negatief € 59.168. De rechtbank overweegt dat de winst - en verliesrekening dient ter onderbouwing van de aangifte.