ECLI:NL:RBNNE:2015:625

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
18.820437-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing door bedreiging met geweld door meerdere personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 januari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. D.C. Keuning, werd beschuldigd van het onder bedreiging van geweld dwingen van een slachtoffer tot de afgifte van 50 euro. De feiten vonden plaats in de periode van 15 tot en met 16 september 2012, waarbij de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer in de auto benaderden en dreigden met een vuurwapen. Tijdens de zittingen op 3 november 2014 en 9 januari 2015 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder een bekennende verklaring en een proces-verbaal van aangifte. De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen was, en sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een training. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop in de zaak. De proeftijd van een eerder vonnis werd verlengd met één jaar.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/820437-13 + 18/670260-11 (TUL)
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
23 januari 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
3 november 2014 en 9 januari 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Keuning, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.P. van Sloten.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 15 tot en met 16 september 2012 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van 50 euro, in elk geval van een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte, althans alleen,
terwijl verdachte en/of zijn medeverdachte zich naast en achter die [slachtoffer] in de auto van die [slachtoffer] bevonden,
- waarneembaar voor die [slachtoffer] een hand in een rugtas heeft gedaan en/of gehouden, en/of
- ( daarbij) tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "Ik heb een pistool met een geluiddemper op je gericht", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, in elk geval bij die [slachtoffer] de indruk heeft gewekt dat verdachte en/of zijn medeverdachte een vuurwapen (gericht) had(den) op die [slachtoffer], en/of
- tegen die [slachtoffer] (vervolgens) gezegd dat verdachte en/of zijn medeverdachte geld wilde(n) hebben van die [slachtoffer], en/of
- ( aldus) door de opstelling en/of wijze van handelen van verdachte en/of zijn medeverdachte jegens die [slachtoffer] bij die [slachtoffer] de vrees heeft gewekt dat verdachte en/of zijn medeverdachte een (vuur)wapen had(den) en/of op die [slachtoffer] een (vuur)wapen gericht hield(en) en/of (ernstig) geweld zou(den) toepassen op die [slachtoffer] indien die [slachtoffer] niet zou ingaan op de wens(en) van verdachte en/of zijn medeverdachte.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van de bewezenverklaring.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank past met betrekking tot het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting afgelegd;
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 24 september 2012, opgenomen op p. 106 e.v. van dossier nummer PL01ML 2012094732 d.d. 15 maart 2013 van Politie Groningen, inhoudende de verklaring van [slachtoffer].
Bewezenverklaring
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 15 tot en met 16 september 2012 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van 50 euro, toebehorende aan die [slachtoffer], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte,
terwijl verdachte en zijn medeverdachte zich naast en achter die [slachtoffer] in de auto van die [slachtoffer] bevonden,
- waarneembaar voor die [slachtoffer] een hand in een rugtas heeft gedaan en gehouden, en
- daarbij tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "Ik heb een pistool met een geluiddemper op je gericht", en
- tegen die [slachtoffer] vervolgens gezegd dat verdachte en zijn medeverdachte geld wilden hebben van die [slachtoffer], en
- aldus door de opstelling en/of wijze van handelen van verdachte en zijn medeverdachte jegens die [slachtoffer] bij die [slachtoffer] de vrees heeft gewekt dat zijn medeverdachte een vuurwapen had en op die [slachtoffer] een vuurwapen gericht hield en (ernstig) geweld zou toepassen op die [slachtoffer] indien die [slachtoffer] niet zou ingaan op de wens van verdachte en zijn medeverdachte.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering en een training cognitieve vaardigheden. Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van het feit en met het feit dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten. Aan de andere kant heeft de officier van justitie rekening gehouden met het tijdsverloop in de zaak en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een (onvoorwaardelijke) werkstraf. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou betekenen dat verdachte in februari 2015 niet met zijn opleiding zal kunnen beginnen, hetgeen zeer onwenselijk is. Rekening moet worden gehouden met het tijdsverloop en met het feit dat verdachte naar aangever toe is gegaan om erover te praten.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van afpersing. Verdachte en zijn medeverdachte hebben het slachtoffer moedwillig in de val gelokt, door zich via een internetsite voor te doen als een minderjarig meisje en een afspraak met het slachtoffer te maken. Vervolgens hebben verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer onder bedreiging € 50,- afhandig gemaakt. Zij hebben bij het slachtoffer de vrees gewekt dat één van hen een vuurwapen gericht hield op het slachtoffer.
De rechtbank rekent verdachte zijn handelen zwaar aan. Verdachte was enkel uit op financieel gewin en heeft gebruik gemaakt van de precaire situatie waarin aangever verkeerde. Door zijn handelen heeft hij op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer. Slachtoffers van dergelijke feiten kampen vaak nog lange tijd met de psychische gevolgen daarvan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, nog geen drie maanden voor het plegen van dit feit is veroordeeld voor vermogensdelicten.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat slechts het opleggen van een gevangenisstraf recht doet aan de ernst van het feit. Het tijdsverloop maakt dit niet anders. De rechtbank zal een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Enerzijds doet de rechtbank dit om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst weer schuldig zal maken aan strafbare feiten. Anderzijds legt de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf op om daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden.
De rechtbank oordeelt dat een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 28 juni 2012, gewezen door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Groningen, is de verdachte veroordeeld tot - voor zover hier van belang - een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, waarvan 223 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat deze proeftijd moet worden verlengd met één jaar.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14f, 47 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
driejaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
 dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
 dat veroordeelde zich na een schriftelijke uitnodiging blijft melden bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen, zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
 dat veroordeelde deelneemt aan een CoVa-training.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verlengt de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Groningen d.d. 28 juni 2012 met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F. Gerding, voorzitter, mrs. G. Eelsing en
T. Kortlang- de Vries, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 januari 2015.
Mr. T. Kortlang- de Vries is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.