1.7.een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015144200-38, d.d. 24 augustus 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [verbalisant 8] :
[1] Op 30 juli 2015 ontving ik een folie met een afgenomen schoenafdrukspoor, gewaarmerkt [adres 1] , vensterbank achter woonkamer onder inkl.raam 21-5-14 14:00 en voorzien van spooridentificatienummer SIN AAIK1306NL
[A] een paar schoenen van het merk Nike, voorzien van een kennisgeving van inbeslagneming met onder meer de naam [verdachte] en SIN AAIK1221NL
Vraagstelling: Is het schoenspoor [1] veroorzaakt met de schoenen [A]?
Schoen
De maat van de schoenen is 44,5 volgens het label op de tong van de schoen.
Het profiel van de linkerschoen [A] is ter plaatse van de hak en de bal van de voet sterk gesleten door het gebruik.
Resultaten
Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen enerzijds het schoenspoor [1] en anderzijds de zolen van de schoenen [A] komt gezien het weergegeven profiel, afmetingen en vorm de linkerschoen [A] in aanmerking als veroorzaker van het spoor [1]
Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen enerzijds het schoenspoor [1] en anderzijds de linkerschoen [A] en de hiermee vervaardigde proefsporen, is gebleken dat:
Het profiel overeenkomt;
De afmetingen praktisch overeenkomen;
De slijtage aan de linkerschoen [A] ook is waargenomen in het schoenspoor [1]
Onverklaarbare verschillen zijn niet waargenomen.
Conclusie
Op grond van het vergelijkende schoensporenonderzoek concludeer ik, dat het schoenspoor [1] is veroorzaakt met schoenen soortgelijk aan de schoenen [A].
2. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, inhoudende:
Op 16 juli 2015 zijn onder verdachte [verdachte] in beslaggenomen, schoenen van het merk Nike.
Door de raadsman is bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2. ten laste gelegde. Weliswaar bevat het dossier, naast de aangifte, getuigenverklaringen, maar deze getuigen hebben niet uit eigen wetenschap verklaard.
Zij hebben enkel verklaard over hetgeen zij van aangeefster hebben gehoord en wat aangeefster aan hen heeft getoond.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is voor wat betreft het meermalen op straat aanspreken van aangeefster, een arm om haar heenslaan en het meermalen telefonisch benaderen van aangeefster.
Dit geldt ook voor wat betreft het benaderen van vrienden en/of familie van aangeefster en het tegen andere personen zeggen dat hij aangeefster wat aan wil doen. Enkel aangeefster heeft over voornoemde handelingen verklaard. Haar verklaring wordt op deze punten echter niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. De rechtbank zal dan ook verdachte vrijspreken van de hiervoor genoemde handelingen.
Anders is dit voor wat betreft de handelingen die hebben plaatsgevonden via Facebook. De verklaringen van aangeefster worden ondersteund door de uitdraai van ongeveer honderd Facebook-berichten die in het dossier zijn opgenomen. In combinatie met de aangifte blijkt uit die berichten dat verdachte vanaf december 2014 herhaaldelijk contact met aangeefster heeft gezocht. Aangeefster heeft verklaard dat zij hierdoor bang is dat verdachte haar iets aan doet.
Verdachte heeft ter terechtzitting gesteld dat niet hij maar (een) onbekende andere(n) verantwoordelijk zijn voor het versturen van de berichten via Facebook. Verdachte logde bij anderen wel in op zijn facebook-account en liet dat ook wel eens openstaan, zodat deze personen gebruik konden maken van zijn account. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte volstrekt onaannemelijk. Niet valt in te zien dat iemand die – zoals verdachte stelt – hem een hak zou willen zetten, de moeite neemt om ongeveer honderd berichten over een periode van een aantal maanden naar aangeefster te sturen, nog daargelaten dat iemand daartoe steeds opnieuw de mogelijkheid moet hebben gehad doordat verdachte op al die momenten op zijn facebook-account had ingelogd en deze open had laten staan. Daar komt bij dat de inhoud van diverse berichten en afbeeldingen een sterke aanwijzing vormt dat deze door verdachte zelf zijn verzonden.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte door deze pogingen tot het leggen van contact wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Bij de beantwoording van deze vraag moet in aanmerking worden genomen de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, alsmede de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden.
De rechtbank stelt vast dat de contacten in de periode van 14 december 2014 tot en met 27 mei 2015 in aantal aanzienlijk waren. De berichten waren opdringerig en intimiderend naar aard en strekking en vormden, zoals uit de aangifte blijkt, een grove inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. De berichten van verdachte waren bedoeld om aangeefster te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen. Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman en acht het onder 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen voor wat betreft de berichten en foto's die via Facebook zijn verstuurd.
De rechtbank past bij de beoordeling van het onder 2. ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
1. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer PL0100-2015075341 Z, gesloten op 13 april 2015, bestaande uit diverse processen-verbaal en schriftelijke bescheiden waaronder: