een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02JS-2014093069-5, d.d. 25 augustus 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als hun bevindingen (p. 46 e.v.):
Op 25 augustus 2014 omstreeks 02:55 uur waren wij in uniform gekleed en belast met de noodhulpsurveillance in [plaats 2] . Wij werden door de meldkamer van politie Noord Nederland gestuurd naar [bedrijf 1] in [pleegplaats 1] , waar een getuige drie mannen had gezien die vermoedelijk wilden inbreken. Hierop ten spoedigste ter plaatse gegaan en bij het pand aangekomen hoorde ik, eerste verbalisant, stemmen vanuit de richting van het pand komen. Ik zag dat het pand een receptie/kantoorpand betrof. Ik zag dat een persoon in het zwart gekleed in een tussenruimte aan de rechterzijde van het pand stond. Ik zag op ongeveer 100 meter afstand dat deze persoon in mijn richting keek en riep: “politie”. Ik zag dat deze persoon vervolgens wegrende en achter het gebouw uit mijn gezichtsveld verdween. Ik had meerdere stemmen gehoord en ben naar de plaats gerend waar de man stond. Ik zag dat daar een bovenlicht geopend was en dat de ruit verbroken was en dat op de grond een grote hoeveelheid glas lag. Ik keek naar binnen en zag twee mannen, welke eveneens in het donker gekleed waren. Ik zag dat één van deze personen in mijn richting keek en dat zij vervolgens wegrenden verder het pand in. Ik stond toen op ongeveer vijf meter afstand van deze twee mannen. Ik heb deze persoon goed kunnen zien. Ik zag dat zij ook uit mijn gezichtsveld verdwenen en ben naar de linkerzijkant om het pand heen gerend om zicht te krijgen op de plaats, waar de mannen naartoe renden. Ik zag vervolgens de eerste persoon op een afstand van ongeveer twintig meter vanaf mij wegrennen. Ik zag dat deze persoon vanaf het pand rende en een steiger, waarvan ik wist dat deze doodliep, oprende. Ik ben achter deze persoon aangerend en zag dat hij donkere kleding droeg, ongeveer 1.80 meter lang was en een tenger postuur had. Ik heb deze persoon aangeroepen dat hij moest blijven staan, echter de man keek om en sprong het water in en zwom naar de overzijde waar mijn [collega 1] stond. Ik zag dat de man zich verstopte tussen de daar aangemeerde boten. Ik heb hierop mijn [collega 1] aangeroepen en deze heeft zicht gehouden op de plaats waar ik de man het laatst had gezien. Ik ben hierop terug gerend naar het kantoorpand en heb dit in het zicht gehouden, terwijl meerdere eenheden aanrijdend waren. Het terrein waar het kantoor staat is een soort schiereiland omgeven met water. Ik heb positie ingenomen op de enige toegangsweg naar het kantoor. Het kon echter niet anders dan dat de twee weggelopen verdachten zich op het door ons afgezette terrein bevonden, omdat ik hen nog niet voorbij had zien komen. Omstreeks 03:38 uur, kwam [collega 2] , ter plaatse op [straatnaam] en liep via de steiger in de richting van de plaats waar de collega’s zich bevonden. Hij zag de collega’s staan en zag dat er achter de collega’s vanaf de steiger een spoor van natte voetstappen liep naar bosschages naast een schutting. Hij keek in deze bosschages en zag dat daar een voor hem onbekende man in de bosschages lag. Hij zag dat deze man helemaal nat was en donkere kleding droeg. Hij heeft deze man vervolgens omstreeks 03:40 uur aangehouden.
Deze persoon gaf later op te zijn genaamd:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
Toen de politiehelikopter arriveerde heeft deze met behulp van de aanwezige warmtebeeldcamera op het door ons afgezette terrein gezocht en zag in de bosschages nabij de waterkant een warmtebron. Hierop heeft deze de collega’s [collega 3] en [collega 4] naar deze plaats geleid. Hierbij werd een persoon aangehouden die opgaf te zijn genaamd:
[medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum medeverdachte 1] te [geboorteplaats] .
Hierop heb ik deze persoon overgenomen en ik herkende deze direct als de man die ik in het bedrijfspand tijdens de inbraak in zijn gezicht had gezien. Vervolgens werd door de ter plaatse aanwezige [collega 5] in het zoekgebied een auto aangetroffen. Hierop ben ik, verbalisant achtergebleven en heb ik de aangetroffen auto onopvallend in het zicht gehouden.
Ongeveer vijf minuten nadat de collega’s waren weggegaan hoorde ik dat het portier van de auto geopend en gesloten werd. Ik ben direct in de richting van de auto gelopen en zag dat op de bijrijderszijde een persoon zat. Ik heb het bijrijdersportier geopend en zag dat de persoon natte onderbenen en schoenen had en dat hij meerdere delen van takken en bladeren op zijn kleding had. Ik heb hierop de persoon aangehouden. Deze persoon gaf mij op te zijn genaamd: [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum medeverdachte 2] te [geboorteplaats] .