ECLI:NL:RBNNE:2015:6134

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 oktober 2015
Publicatiedatum
6 januari 2016
Zaaknummer
18.830006-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verkrachting en veroordeling voor bedreiging en mishandeling van een hond

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 oktober 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting, bedreiging en het mishandelen van een hond. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldiging van verkrachting, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs vond dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het seksueel binnendringen van het slachtoffer, die op het moment van de vermeende daad buiten bewustzijn was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer niet voldoende steun vonden in ander bewijs, en dat de letsels die bij het slachtoffer waren geconstateerd ook op andere manieren konden zijn ontstaan.

De rechtbank achtte echter wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan bedreiging van het slachtoffer met de dood en aan het opzettelijk toebrengen van letsel aan de hond van het slachtoffer. De bedreigingen waren ernstig en herhaaldelijk, en de verdachte had de hond gestoken met een mes, wat leidde tot pijn en letsel bij het dier. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden aan de vrijlating, waaronder reclasseringstoezicht en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/830006-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 oktober 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970 ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in [verblijfplaats]
.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
12 oktober 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.T. van Daatselaar, advocaat te Hoogeveen.
Het Openbaar Ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra, officier van justitie.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 29 juni 2015, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 januari 2015, te [pleegplaats] , door geweld of een andere
feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, een
persoon, genaamd, [slachtoffer] , heeft gedwongen tot het ondergaan van een of
meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , te weten het brengen van
zijn penis, vinger(s) en/of een voorwerp in haar anus en/of haar vagina
en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin dat verdachte [slachtoffer] , terwijl zij, al dan niet
door toedoen van (aanhoudende forse dreigementen van) hem, verdachte, buiten
bewustzijn op de grond lag:
- haar broek en/of ondergoed heeft uitgetrokken en/of
- heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- heeft genegeerd in haar bewusteloosheid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 07 januari 2015 te [pleegplaats] , met [slachtoffer] , van wie hij,
verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn
of lichamelijke onmacht verkeerde, dat deze niet of onvolkomen in staat was
haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te
bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer]
, te weten het brengen van zijn penis, vinger(s) en/of een voorwerp
in haar anus en/of haar vagina;
2.
hij op of omstreeks 07 januari 2015 te [pleegplaats] [slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend [slachtoffer] de woorden
toegevoegd: "Als jij een andere man krijgt dan maak ik jullie af ook al zijn
de kinderen erbij" en/of "Ik maak je dochter dood en ik maak jou dood" en/of
"Als ik jou niet krijg dan krijgt niemand je" en/of "Als je nu weggaat dan
gooi ik je van de trap en steek ik de boel in de fik" en/of "Ik laat mensen op
je afsturen die jou afmaken en je bent de kinderen kwijt" en/of "Laat de
politie maar komen. Ik snij hun de strot uit. Ik heb zin om rot te doen" en/of
"Moet ik je van de trap afgooien", althans woorden van gelijke dreigende aard
en/of strekking en/of daarbij [slachtoffer] heeft vastgepakt;
3.
hij op of omstreeks 07 januari 2015 te [pleegplaats] , zonder redelijk doel en/of
met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was,
opzettelijk bij een dier, te weten een hond, pijn en/of letsel heeft
veroorzaakt en/of de gezondheid en/of welzijn van die hond heeft benadeeld,
immers heeft hij toen aldaar die hond gestoken met een mes;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
dat
hij op of omstreeks 07 januari 2015 te [pleegplaats] opzettelijk en wederrechtelijk
een hond, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] heeft beschadigd,
door die hond met een mes te steken.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair, 2 en
3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat aangeefster uit de omstandigheden heeft afgeleid dat verdachte haar op 7 januari 2015 anaal heeft verkracht. De verklaringen van aangeefster zijn betrouwbaar. Deze zijn namelijk op hoofdlijnen consistent en haar emoties voortgekomen uit wat haar is overkomen, zijn door getuigen waargenomen. Voorts past het bij aangeefster geconstateerde letsel, te weten verse schaafwonden op beide knieën en scheurtjes aan de rand van de anus, bij de door haar gestelde toedracht. De verklaringen van verdachte zijn daarentegen ongeloofwaardig. Hij lijkt zijn verklaringen telkens bij te stellen aan de hand van het dossier. Uit het onderzoek van het NFI blijkt voorts dat bij aangeefster tussen de schaamlippen en diep vaginaal spermacellen van verdachte zijn aangetroffen, dat er aan de buitenzijde van de onderbroek van aangeefster een spermacel van verdachte is aangetroffen en dat er op de penis van verdachte DNA-materiaal van aangeefster aanwezig was. Er moet dus sprake zijn geweest van recente vaginale seks, terwijl aangeefster stelt al twee maanden geen seks met verdachte te hebben gehad. Bewezen kan dus worden dat verdachte aangeefster zowel anaal als vaginaal heeft gepenetreerd. Aangezien aangeefster door de bedreigingen van verdachte haar bewustzijn is verloren, kan dit worden aangemerkt als verkrachting.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verklaring van aangeefster dat zij door verdachte is bedreigd, wordt ondersteund door het feit dat de politie heeft gehoord dat verdachte na zijn aanhouding ook bedreigingen heeft geuit die betrekking hebben op aangeefster.
Met betrekking tot het onder 3 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte heeft bekend dat hij de hond heeft gestoken en dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster niet betrouwbaar zijn. Haar verklaringen vertonen onderling discrepanties. Voorts worden haar verklaringen niet ondersteund door enig ander bewijs. Aangeefster stelt dat zij uit omstandigheden heeft afgeleid dat zij, toen zij buiten bewustzijn verkeerde, door verdachte anaal moet zijn verkracht. Opmerkelijk is echter dat in en om de anus van aangeefster geen spermacellen van verdachte zijn aangetroffen, maar alleen bloed van aangeefster zelf, terwijl op de penis van verdachte geen bloed van aangeefster is aangetroffen. Dat er op de penis van verdachte DNA-materiaal van aangeefster is aangetroffen en bij aangeefster diep vaginaal spermacellen van verdachte zijn aangetroffen wordt verklaard door het feit dat verdachte en aangeefster die ochtend en één of twee dagen daarvoor nog vrijwillige seks met elkaar hebben gehad. De verklaring van aangeefster, die stelt dat ze al twee maanden geen seks meer met verdachte heeft gehad, wordt daarmee onbetrouwbaar. Het letsel aan de anus van aangeefster kan volgens de forensisch arts zijn veroorzaakt door ziekelijke (darm-) aandoeningen, zoals de ziekte van Crohn, maar ook door obstipatie, en kan dus niet als steunbewijs gelden. Voorts is er op de plaats delict door de politie geen sperma aangetroffen noch zijn er andere sporen waargenomen die op een anale penetratie wijzen.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat hiervoor als bewijs alleen de aangifte aanwezig is. Dat de politie verdachte na zijn aanhouding bedreigingen heeft horen uiten kan niet bijdragen aan het bewijs.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte de hond uit noodweer(-exces) heeft gestoken. Verdachte werd namelijk aangevallen door de hond.
Beoordeling van het bewijs
Met betrekking tot het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 7 januari 2015 in het bijzijn van verdachte was flauwgevallen en dat zij, toen zij weer bijkwam, pijn in haar anus voelde. Ook constateerde ze dat zij op een andere plek in de woning lag, vlakbij de wc, met haar gezicht op de grond, op haar knieën en met haar rug richting verdachte, en dat haar onderkleding uit was. Ook verdachte zelf was half ontbloot. Uit deze omstandigheden heeft aangeefster afgeleid dat zij anaal door verdachte moet zijn verkracht.
Verdachte stelt dat aangeefster was flauw gevallen, dat hij haar tegen de muur had aangezet en dat hij haar, toen ze zei dat ze moest overgeven, had opgetild en naar de wc had gebracht. Verder stelt hij dat hij die ochtend en één of twee dagen daarvoor vrijwillige vaginale seks met aangeefster heeft gehad.
Bij aangeefster zijn door de forensisch arts onder meer schaafwonden op de knieën geconstateerd en scheurtjes in/bij de anus. De arts stelt dat de letsels aan/rond de anus op velerlei manieren kunnen zijn ontstaan, door van buitenaf inwerkende krachten, maar ook door ziekelijke (darm-) aandoeningen, zoals de ziekte van Crohn en obstipatie.
Uit het onderzoek van het NFI blijkt dat bij aangeefster op de schaamlippen binnen en diep vaginaal spermacellen zijn aangetroffen, dat er aan de buitenzijde van de onderbroek van aangeefster een spermacel is aangetroffen en dat het daaruit afgeleide DNA-profiel in beide gevallen matcht met het DNA-profiel van verdachte. Ook is er op de penis van verdachte DNA-materiaal aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van aangeefster.
De rechtbank constateert dat de bij aangeefster vastgestelde verwondingen niet alleen kunnen passen bij het door aangeefster gestelde scenario, maar ook bij het door verdachte gestelde scenario. Niet uitgesloten kan worden dat de schaafwonden op de knieën van aangeefster zijn ontstaan, doordat verdachte haar naar de wc heeft gesleept en dat de anale verwondingen bij aangeefster op een andere wijze dan door penetratie door verdachte zijn veroorzaakt.
Ook de uitkomsten van het onderzoek van het NFI kunnen passen bij het door verdachte gestelde scenario, namelijk dat sprake is geweest van recente vrijwillige vaginale seks. De uitkomsten van het NFI-onderzoek passen daarentegen minder goed bij de door aangeefster gestelde toedracht. Uit het feit dat zij pijn had in haar anus en door de houding waarin zij zich bevond heeft zij namelijk afgeleid dat sprake moet zijn geweest van een anale verkrachting. Zij heeft niet verklaard over een mogelijke vaginale verkrachting.
Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de bij aangeefster geconstateerde letsels en de uitkomsten van het NFI-onderzoek, ook in onderling samenhang bezien, niet kunnen gelden als steunbewijs voor de gevolgtrekking die aangeefster heeft gemaakt, namelijk dat verdachte die ochtend haar anus moet zijn binnengedrongen. De emoties die de getuigen bij aangeefster hebben waargenomen kunnen ook niet gelden als steunbewijs, nu deze tevens veroorzaakt kunnen zijn doordat aangeefster in de veronderstelling verkeerde dat ze anaal door verdachte was verkracht. Het binnendringen in de vagina op het moment dat aangeefster buiten bewustzijn was, acht de rechtbank evenmin bewezen, nu aangeefster hierover niet heeft verklaard en niet kan worden uitgesloten dat sprake is geweest van eerdere vrijwillige vaginale seks.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is dat verdachte zich aan het onder 1 primair of subsidiair ten laste gelegde heeft schuldig gemaakt. Verdachte zal daarvan dan ook worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
1.
De door verdachte op de terechtzitting van 12 oktober 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 7 januari 2015 heb ik 's ochtends een woordenwisseling gehad met [slachtoffer] .
Daarna heb ik tegen haar gezegd: "Haal jij jouw vriendjes maar en de politie".
2.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 januari 2015, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (opgenomen op pag. 66 e.v. van het dossier met nummer 2015006973), inhoudende de op 7 januari 2015 afgelegde verklaring van [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Vanmorgen zei mijn ex, [verdachte] : "Als jij een andere man krijgt dan maak ik jullie af ook al zijn de kinderen erbij". Hij was bijna een uur lang aan het razen en tieren. Hij zei een uur lang dat hij mijn dochter dood zou maken en hij mij dood zou maken. Hij zei: "Als jij nu weggaat dan steek ik het huis in de fik. Laat de politie maar komen, snij hun de strot uit. Ik heb zin om rot te doen". Ik stond boven de trap. Hij zei: "Moet ik je de trap afgooien?!" Toen kwam hij op me af en heeft me vastgepakt. Het was heel bedreigend.
Hij zei: "Als ik je niet hebben kan dan krijgt niemand je". Toen ben ik weggegaan. Hij zei toen: "Ik wacht wel op de politie".
3.
Een proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 15 januari 2015, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (opgenomen op pag. 96 e.v. van voormeld dossier), inhoudende de verklaring van [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Op 7 januari 2015 om 8.45 uur was ik thuis te [pleegplaats] . [verdachte] was helemaal opgefokt. Hij zei dat als hij mij ooit met een andere vent zou zien, hij ons allebei dood zou schieten. De dreigementen, van "ik maak jullie allemaal af", gingen door tot een uur of 10.00 uur. Hij zei: "Als je nu weggaat, gooi ik je van de trap en steek ik de boel in de fik, ik laat mensen op je af sturen die jou afmaken en je bent de kinderen kwijt". Ik stond bovenaan de trap. Hij zei: "Als je nu weggaat, dan gooi ik je van de trap", hij herhaalde dat nog een keer. De blik in zijn ogen was heel anders, ik dacht hij meent het echt. Ik was hartstikke bang. Hij bleef maar doorgaan met dreigen met de dood en dat hij iedereen kapot zou maken die me lief is. Ik zag dat hij naar me toeliep en een soort beweging maakte alsof hij me wilde vastpakken. Hij kwam met zijn beide armen naar me toe met echt een agressieve blik. Ik werd bang en angstig.
Hij zei: "Als ik jou niet krijg, krijgt niemand je". Hij zei: "Ga maar, bel de politie maar, ik wacht hier tot de politie komt, ik heb zin om te vechten, om ze de strot door te snijden".
4.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 januari 2015, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (opgenomen op pag. 41 e.v. van voormeld dossier), inhoudende de verklaring van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 7 januari 2015 heb ik verdachte [verdachte] na de aanhouding overgebracht naar het cellencomplex te [pleegplaats] . Tijdens de rit zei verdachte: "Ze gaat eraan, ik steek haar dood, de kinderen maken me niet uit. Ik ben toch zo weer vrij en dan gaat ze er alsnog aan". Ook hoorde ik verdachte zeggen: "Jullie zijn te laat, ik heb al gebeld en zij kan vanavond niet thuis zijn, ik heb vrienden. Ik heb ook vrienden bij de gemeente, ik kan zo achter haar adres komen". Tijdens de gehele rit vanaf de plaats van de aanhouding naar het cellencomplex bleef verdachte zijn bedreigingen uiten.
Bewijsoverwegingen
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte haar op 7 januari 2015 's ochtends heeft bedreigd. Enkele uren daarna heeft de politie gehoord dat verdachte, toen hij naar het cellencomplex werd vervoerd, in ongeveer dezelfde bewoordingen dreigementen uitte die betrekking hadden op aangeefster. Dit ondersteunt de verklaring van aangeefster. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting desgevraagd bevestigd dat hij die ochtend tegen aangeefster had gezegd dat zij haar vriendjes en de politie er maar bij moest halen. Hieruit leidt de rechtbank af dat zich kort daarvoor iets tussen beiden moet hebben afgespeeld. Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd.
Met betrekking tot het onder 3 primair ten laste gelegde
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
1.
De door verdachte op de terechtzitting van 12 oktober 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 7 januari 2015 heb ik de hond van [slachtoffer] gestoken met een mes.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 januari 2015, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (opgenomen op pag. 66 e.v. van het dossier met nummer 2015006973), inhoudende de verklaring van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 7 januari 2015 waren wij met de aangeefster en de kinderen bij hun woning te [pleegplaats] . In de woning troffen wij de hond van de aangeefster, genaamd [naam hond] . Er lagen overal bloeddruppels. De hond was mank. Verbalisant zag dat de wond op de rechterborst van de hond, bovenaan de voorpoot, op een steekwond leek.
Wij zijn vervolgens met de hond naar de dierenarts gegaan. De dierenarts gaf aan dat het mes waarschijnlijk vanaf zijn poot, schuin naar voren wijzend in de borst is gekomen. Afgeketst op de poot. Daarom loopt de hond mank.
3.
Een geschrift, zijnde een letselverklaring betreffende [naam hond] d.d. 7 januari 2015, opgemaakt door [persoon] , Dierenziekenhuis Groningen (opgenomen op pag. 30 van voormeld dossier), inhoudende haar verklaring, zakelijk weergegeven:
Gestoken in z'n schouder met een mes.
Algemeen - anamnese: Gestoken n.a.v. incident huiselijk geweld.
Bevindingen: Op de rechter voorborst, incisie 2.5 cm net voor de boeg. Door dit gat te zien dat de huid over een groot deel opgelicht kan worden van de onderliggende structuren. Loopt iets onregelmatig op RV.
Diagnose: Vermoedelijk is de steek over de boeg voor de hals langs geschoten.
Bewijsoverwegingen
Gelet op de bovengenoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte op
7 januari 2015 de hond van [slachtoffer] opzettelijk met een mes heeft gestoken.
Verdachte stelt dat hij de hond heeft gestoken, omdat hij door de hond werd aangevallen en hij zichzelf moest verdedigen. De rechtbank verwerpt dit verweer. In eerste instantie heeft verdachte ontkend dat hij de hond had gestoken. Pas nadat uit het onderzoek van het NFI bleek dat het DNA-profiel uit de bemonstering van het bloed op het mes dat in de auto van verdachte was aangetroffen matchte met het DNA-profiel uit de bemonsterset van de hond, heeft verdachte bekend dat hij de hond had gestoken en kwam hij met het verhaal dat de hond hem aanviel. Dit acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig, temeer omdat verdachte volgens eigen zeggen dagelijks met de hond wandelde. Niet aannemelijk is dan ook dat sprake was van een situatie waarin verdachte zich tegen een aanval van de hond moest verdedigen. Daarmee acht de rechtbank bewezen dat er voor verdachte geen redelijk doel was om de hond met een mes te steken. Het primair ten laste gelegde kan dan ook worden bewezen.

Bewezenverklaring

Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
2.
hij op 7 januari 2015 te [pleegplaats] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer] de woorden toegevoegd: "Als jij een andere man krijgt dan maak ik jullie af ook al zijn de kinderen erbij" en "Ik maak je dochter dood en ik maak jou dood" en "Als ik jou niet krijg dan krijgt niemand je" en "Als je nu weggaat dan gooi ik je van de trap en steek ik de boel in de fik" en "Ik laat mensen op je afsturen die jou afmaken en je bent de kinderen kwijt" en "Laat de politie maar komen. Ik snij hun de strot uit. Ik heb zin om rot te doen" en "Moet ik je van de trap afgooien" en daarbij die [slachtoffer] heeft vastgepakt;
3 primair.
hij op 7 januari 2015 te [pleegplaats] , zonder redelijk doel, opzettelijk bij een dier, te weten een hond, pijn en letsel heeft veroorzaakt en de gezondheid en welzijn van die hond heeft benadeeld, immers heeft hij toen aldaar die hond gestoken met een mes.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op:

2. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

3 primair. Zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren.

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 primair, 2 en
3 primair ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, het volgen van een ambulante behandeling bij de [forensische polikliniek] te [plaats] , het meewerken aan een schuldsaneringstraject en een contactverbod met [slachtoffer] , tenzij dat in het kader van de uitvoering van een civielrechtelijke beslissing noodzakelijk is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om, indien verdachte niet zal worden vrijgesproken, de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 30 september 2015, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan forse bedreigingen van zijn ex-partner. Hiermee heeft hij haar veel angst aangejaagd en haar gevoel van veiligheid aangetast. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het mishandelen van de hond van aangeefster. Hiermee heeft hij niet alleen pijn en letsel toegebracht bij die hond, maar ook veel leed en extra angst veroorzaakt bij aangeefster. Verdachte had namelijk eerder tegen aangeefster gezegd dat hij alles wat haar lief is van haar zou afnemen en door haar hond neer te steken heeft hij haar duidelijk gemaakt dat hij er niet voor terugdeinst om daadwerkelijk geweld te gebruiken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het feit dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met de inhoud van de Pro Justitia rapportage van psychiatrisch onderzoek d.d. 5 mei 2015, opgesteld door J.R. Douglas Broers, psychiater, en de rapportage van de reclassering d.d. 12 mei 2015.
Uit bovengenoemde Pro Justitia rapportage komt naar voren dat het zeer aannemelijk is dat bij verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis in de vorm van een psychotische stoornis van het paranoïde type met wanen en akoestische hallucinaties en dat deze stoornis de handelskeuzes en het gedrag van verdachte heeft beïnvloed en in hoge mate zijn impulsieve en agressieve ontsporingen heeft bepaald, waardoor verdachte niet meer in de realiteit stond. Gelet hierop kan gezegd worden dat de inschatting van een verminderde toerekeningsvatbaarheid te rechtvaardigen is. De rechtbank heeft deze conclusie overgenomen en heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het feit dat het bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Uit bovengenoemde rapportage komt tevens naar voren dat bij verdachte zonder interventies en bij terugkeer naar eenzelfde soort situatie opnieuw instabiliteit zal ontstaan, wat de kans op recidive verhoogt. Daarom wordt geadviseerd om verdachte als bijzondere voorwaarde een behandeling in een forensische poliklinische setting, zoals de [forensische polikliniek] te [plaats] , op te leggen. Daar kan de psychose worden behandeld en de ontwikkeling worden gevolgd. Tevens kan daar aandacht worden besteed aan agressieregulatie en is er begeleiding voor het maatschappelijk re-integreren.
Uit de rapportage blijkt dat verdachte ten tijde van het opmaken daarvan gemotiveerd meewerkte aan zijn behandeling en trouw zijn medicatie innam. Ter terechtzitting kwam verdachte daarentegen in het geheel niet gemotiveerd over. Omdat de kans op recidive echter groot is als verdachte zijn medicijnen niet neemt en niet behandeld en begeleid wordt, zal de rechtbank verdachte toch de geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen. Om die reden zal de rechtbank een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen. De rechtbank zal tevens het door de officier van justitie gevorderde contactverbod als bijzondere voorwaarde opleggen.
Gelet op het feit dat de rechtbank, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, verdachte zal vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde, bestaat aanleiding om bij de straftoemeting in matigende zin af te wijken van de vordering van de officier van justitie.

Vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten, alsmede de gronden waarop deze berust. De vordering bestaat uit € 754,51 aan materiële schade en
€ 4.000,- aan immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 4.302,16 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat de benadeelde partij voor wat betreft het eigen risico en een deel van de reiskosten niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op zijn verzoek om vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de rekening van de dierenarts kan worden toegewezen en voor wat betreft het eigen risico moet worden afgewezen. Met betrekking tot de reiskosten heeft de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd en met betrekking tot de vergoeding van de immateriële schade heeft de raadsman de rechtbank verzocht deze te matigen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat een gedeelte van de gestelde materiele schade, te weten de rekening van de dierenarts (€ 71,35), de rekening van de huisarts (€ 37,61) en een gedeelte van de reiskosten (€ 64,15) en een gedeelte van de gestelde immateriële schade (€ 750,-) voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met de onder 2 en 3 primair bewezen geachte feiten, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht dat gedeelte van de vordering, dat niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2015.
Met betrekking tot het overige gedeelte van de gestelde reiskosten (het naar het sporten brengen van de kinderen en de reiskosten naar de rechtbank in verband met de gezagszaak) zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij afwijzen.
Met betrekking tot het eigen risico, de telefoonkosten en het overige gedeelte van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank zal de vordering voor wat betreft dat gedeelte daarom niet-ontvankelijk verklaren. Dat gedeelte van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2.1 en 8.11 van de Wet dieren, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
  • dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde zich op uitnodiging meldt bij de reclassering en dat hij zich blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • dat veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, ook indien dit inhoudt meewerken aan een schuldsaneringstraject en meewerken aan een behandeling bij [forensische polikliniek] te [plaats] of een soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
  • dat veroordeelde geen contact zal hebben met [slachtoffer] , tenzij dat in het kader van de uitvoering van een civielrechtelijke beslissing noodzakelijk is.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Wijst een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 923,11 (zegge: negenhonderddrieëntwintig euro en elf eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2015. Dit bedrag bestaat uit € 173,11 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 923,11 (zegge: negenhonderddrieëntwintig euro en elf eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2015, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 18 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor een bedrag van € 194,78 af.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor een bedrag van € 3.636,62 niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.H.A.M. Voncken, voorzitter, mr. M. Haisma en
mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. K.R. Starreveld, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 oktober 2015.