In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 oktober 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die beschuldigd werd van meermalen ontucht met zijn minderjarige dochter. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 december 1991 tot 21 augustus 1996 op verschillende data en tijdstippen handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van zijn dochter, die op dat moment nog niet de leeftijd van twaalf jaren had bereikt. Daarnaast heeft hij ontucht gepleegd door aan de vagina van zijn dochter te likken.
De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster, die door haar tijdens de zittingen zijn bevestigd, als betrouwbaar beoordeeld. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de verklaringen van getuigen, waaronder de zus van de aangeefster, die ook heeft verklaard dat zij door de verdachte is misbruikt. De rechtbank heeft de aangifte als authentiek beschouwd, mede omdat deze details bevat die niet verzonnen kunnen zijn en die ook terug te vinden zijn in andere verklaringen en bewijsstukken.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf geëist, waarbij hij benadrukte dat de verdachte een aanzienlijk deel van de jeugd van zijn dochter heeft verpest en dat dergelijke ernstige feiten enkel met een gevangenisstraf bestraft kunnen worden. De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met een voorwaardelijk deel van 6 maanden en een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft daarbij de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in aanmerking genomen.