ECLI:NL:RBNNE:2015:6127

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2015
Publicatiedatum
6 januari 2016
Zaaknummer
18.930057-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stalking en bedreiging van ex-vriendin met brandstichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 oktober 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan stalking en bedreiging van zijn ex-vriendin. De verdachte heeft zijn ex-vriendin, [slachtoffer 1], bedreigd met brandstichting door haar een sms-bericht te sturen waarin hij dreigde haar winkel in brand te steken. Daarnaast heeft hij de begeleidster van zijn ex-vriendin, [slachtoffer 2], bedreigd met de dood door een snijdende beweging met zijn vinger over zijn keel te maken terwijl hij haar aankeek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 9 mei 2014 tot en met 18 augustus 2014 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] door haar herhaaldelijk te benaderen en te stalken. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor een deel van de tenlastelegging, omdat er geen klacht van de aangeefster was ingediend. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder ambulante behandeling bij de verslavingszorg. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade niet voldoende was onderbouwd. De uitspraak benadrukt de ernst van stalking en bedreiging en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/930057-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 oktober 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
8 oktober 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.T. van Daatselaar, advocaat te Hoogeveen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging - ten laste gelegd dat:
1.
verdachte op of omstreeks 18 augustus 2014,
te [pleegplaats 1] , (althans) in de gemeente Westerveld,
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling en/of heeft bedreigd met brandstichting,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend voornoemde [slachtoffer 1] een
sms-bericht gestuurd met daarin de tekst: "Brand oude huis [naam]
wat jammer jou winkeltje gaat ook nog tot de grond.", althans woorden van
gelijke aard en/of strekking;
2.
verdachte in of omstreeks de periode van 9 mei 2014 tot en met 18 augustus
2014 te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] , (althans) in de gemeente Westerveld, in elk
geval in Nederland en/of
in of omstreeks de periode 5 okt 2014 tot en met 11 november 2014, te
[pleegplaats 3] , (althans) in de gemeente Westerveld, in elk geval in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de
persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] , in elk geval van een ander, met het
oogmerk [slachtoffer 2] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet
te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen,
door op verschillende data en/of tijdstippen in vermelde periode(s) (telkens)
met [slachtoffer 2] telefonisch contact te zoeken en/of de voice-mail van [slachtoffer 2]
in te spreken en/of [slachtoffer 2] SMS-berichten en/of brieven
te sturen/zenden en/of langs de woning, althans het woonadres, van [slachtoffer 2]
te rijden en/of langs het werk, althans het werkadres, van [slachtoffer 2]
te rijden, in elk geval zich in de onmiddellijke nabijheid van het werk,
althans het werkadres, van [slachtoffer 2] op te houden;
3.
verdachte op of omstreeks 11 augustus 2014,
te [pleegplaats 3] , (althans) in de gemeente Westerveld,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans
met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend terwijl hij, verdachte,
voornoemde [slachtoffer 2] aankeek, in elk geval naar of in de richting keek van
[slachtoffer 2] , met een vinger een snijdende beweging over/bij zijn keel
gemaakt;
4.
verdachte op of omstreeks 19 november 2014,
te [pleegplaats 1] , (althans) in de gemeente Westerveld, in elk geval in Nederland,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans
met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend aan [slachtoffer 1] een sms-bericht
gestuurd met daarin de tekst: "Hee 1 ding knal [naam] neer als ik haar
zie!!!!!!!!! Heb alles al voorbereid.", althans woorden van soortgelijke
dreigende aard en/of strekking;
5.
verdachte op of omstreeks 1 november 2014,
te [pleegplaats 2] , (althans) in de gemeente Westerveld,
opzettelijk en wederrechtelijk (het portier aan de bijrijderskant van) de
auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft
vernield en/of beschadigd.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Namens verdachte is met betrekking tot feit 2 betoogd dat de officier van justitie ten aanzien van de ten laste gelegde tweede pleegperiode, 5 oktober 2014 tot en met 11 november 2014, niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat er met betrekking tot die periode geen klacht van aangeefster ligt.
De rechtbank overweegt dat artikel 285b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voorschrijft dat vervolging niet plaatsvindt dan op klacht van hem tegen wie het misdrijf is begaan. Een dergelijke klacht ontbreekt met betrekking tot de pleegperiode 5 oktober 2014 tot en met 11 november 2014. De aangifte van 11 november 2014 zou eventueel als klacht kunnen worden aangemerkt, ware het niet dat aangeefster hierin niet een uitdrukkelijk verzoek tot vervolging doet. Gelet op het feit dat aangeefster niet ter terechtzitting aanwezig was, heeft de rechtbank ook niet op grond van het onderzoek op de terechtzitting kunnen vaststellen of zij ten tijde van het opmaken van de aangifte ook daadwerkelijk de bedoeling had dat een vervolging ter zake belaging zou worden ingesteld. Dit klemt temeer nu na de klacht die eerder door aangeefster was ingediend en na de aangifte van 18 augustus 2014, weer sprake geweest lijkt te zijn van een relatie. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten als bedoeld in artikel 285b, tweede lid, Sr en zal de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in zijn vervolging ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde pleegperiode 5 oktober 2014 tot en met 11 november 2014.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde kan worden bewezen op grond van de aangiftes en de bekennende verklaring van verdachte. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de feiten 4 en 5.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde. Met betrekking tot de onder 1 ten laste gelegde bedreiging heeft de raadsman aangevoerd dat het sms-bericht niet door aangeefster is overgelegd en dat het wellicht een indirecte bedreiging is, nu verdachte heeft verklaard dat dit bericht naar de moeder van aangeefster zou kunnen zijn verstuurd.
Verdachte kan zich van de onder 3 ten laste bedreiging niets specifieks herinneren. Zijn verklaring dat het mogelijk op dat moment gebeurd kan zijn, is onvoldoende voor een bewezenverklaring.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde belaging in de periode 9 mei 2014 tot en met
18 augustus 2014 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank overweegt met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging onder meer is vereist dat de bedreigde - in dit geval [slachtoffer 2] - daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging. Verdachte heeft het sms-bericht verzonden naar [slachtoffer 1] en uit de stukken in het dossier komt naar voren dat [slachtoffer 2] niet op de hoogte is gebracht van deze bedreiging. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van feit 4.
De onder 5 ten laste gelegde beschadiging van de auto van [slachtoffer 1] heeft verdachte stellig ontkend. Nu niemand de daadwerkelijke bekrassing heeft waargenomen en de verklaring van aangeefster, dat zij verdachte in de supermarkt heeft gezien toen zij haar auto bij die supermarkt had geparkeerd, niet door een ander bewijsmiddel wordt ondersteund, acht de rechtbank dit feit niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom ook van feit 5 worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven,
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering.
Feit 1
Een proces-verbaal aangifte d.d. 21 augustus 2014, opgenomen op pagina 13 e.v. van dossier nummer PL0300-2014081363 d.d. 9 januari 2015 van Politie Eenheid Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik heb een cadeauwinkeltje te [pleegplaats 1] . Op 18 augustus 2014 ontving ik om 00:39 uur een sms'je van [verdachte] met de tekst: "Brand oude huis [naam] wat jammer Jou winkeltje gaat ook nog tot de grond". Ik zie dit als een bedreiging naar mijn winkeltje toe maar ook naar mijn leven. Mijn winkeltje zit namelijk aan mijn woning vast waar ik slaap.
Een proces-verbaal d.d. 22 november 2014 (in vraag/antwoord stijl), opgenomen op
pagina 69 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
V: Je zou op maandag 18 augustus 2014 een sms'je hebben gestuurd naar [slachtoffer 1]
met de volgende tekst: "Brand oude huis [naam] wat jammer Jou winkeltje gaat
ook nog tot de grond." Reageer hier eens op?
A: Dat is al heel oud. Dat heb ik niet naar [slachtoffer 1] gestuurd, maar naar haar moeder.
V: Begrijp je dat aangeefster dit bedreigend vindt?
A: Natuurlijk. Ik snap haar heel goed.
Feit 2
De bekennende verklaring van verdachte, op de terechtzitting afgelegd.
Een proces-verbaal aangifte d.d. 18 augustus 2014, opgenomen op pagina 72 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] .
Feit 3
Een proces-verbaal aangifte d.d. 14 augustus 2014, opgenomen op pagina 82 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik doe aangifte van bedreiging met de dood. Op 11 augustus 2014 stond ik in mijn tuin te [pleegplaats 3] . [verdachte] reed langs in zijn auto. Ik zag toen dat [verdachte] , terwijl hij mij aankeek, een snijdende beweging maakte met zijn vinger over zijn keel. Ik schat in dat [verdachte] zijn bedreiging zou kunnen uitvoeren, ik zie hem daar wel voor aan.
Een proces-verbaal d.d. 23 november 2014, opgenomen op pagina 86 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
Ik kan mij wel herinneren dat ik er eens voorbij ben gereden en dat wij gebaren naar elkaar hebben gemaakt, waaronder een snijbeweging bij de keel.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht de onder 1 ten laste gelegde bedreiging met brandstichting aan het adres van [slachtoffer 1] wettig en overtuigend bewezen. Aangeefster heeft verklaard dat zij het in de tenlastelegging vermelde sms'je heeft ontvangen en daarmee is voldaan aan het vereiste dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging. Verdachte heeft erkend dat hij het sms'je heeft verstuurd en bovendien verklaard dat hij snapt dat aangeefster het bericht bedreigend vond.
Anders dan de raadsman acht de rechtbank de verklaring van verdachte met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde wel specifiek genoeg om, samen met de aangifte van [slachtoffer 2] , tot een bewezenverklaring van de onder 3 ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer 2] te komen.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 (deels) en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
verdachte op 18 augustus 2014 te [pleegplaats 1] , [slachtoffer 1] heeft bedreigd met brandstichting,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend voornoemde [slachtoffer 1] een sms-bericht gestuurd met daarin de tekst: "Brand oude huis [naam] wat jammer jou winkeltje gaat ook nog tot de grond.";
2.
verdachte in de periode van 9 mei 2014 tot en met 18 augustus 2014 in de gemeente Westerveld wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] , met het oogmerk [slachtoffer 2] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden of vrees aan te jagen, door op verschillende data en tijdstippen in vermelde periode met [slachtoffer 2] telefonisch contact te zoeken en/of de voicemail van [slachtoffer 2] in te spreken en/of [slachtoffer 2] sms-berichten en/of brieven te sturen/zenden en/of langs het woonadres van [slachtoffer 2] te rijden en/of langs het werkadres van [slachtoffer 2] te rijden;
3.
verdachte op 11 augustus 2014 te [pleegplaats 3] [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend terwijl hij, verdachte,
voornoemde [slachtoffer 2] aankeek, met een vinger een snijdende beweging over/bij zijn keel gemaakt.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op:
1.
bedreiging met brandstichting,
2. ( deels)
belaging,
3.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaar en daaraan gekoppeld de door de reclassering verwoorde voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld de door de officier van justitie gevorderde strafmodaliteit passend te vinden. Wel heeft hij daarbij opgemerkt dat de gevorderde straf te hoog is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan stalking en bedreiging van zijn ex-vriendin. Hij heeft daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op het privéleven van aangeefster. Aangeefster heeft in een schriftelijke slachtofferverklaring uiteengezet welke impact het gedrag van verdachte op haar leven heeft.
Daarnaast heeft verdachte [slachtoffer 1] , de begeleidster van zijn ex-vriendin, bedreigd met brandstichting en haar daarmee angst aangejaagd.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte in 2014 een schriftelijke waarschuwing heeft gekregen ter zake belaging, waarbij een proeftijd is gesteld die op 31 december 2015 afloopt.
Uit het reclasseringsrapport d.d. 8 april 2015 van Verslavingszorg Noord Nederland (hierna ook: VNN) en het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat verdachte de onderhavige feiten heeft gepleegd uit onmacht, frustraties en emoties rond zijn relatie met [slachtoffer 2] . Alcoholgebruik heeft zijn gevoelens in negatieve zin versterkt waardoor hij onvoldoende dan wel geen controle had over zijn impulsieve gedrag.
Verdachte heeft zelf hulp gezocht bij de verslavingszorg en zijn situatie is sinds het beëindigen van de relatie met [slachtoffer 2] aan het stabiliseren. Zo heeft hij na een jaar in de ziektewet zijn onderhoudswerkzaamheden voor een makelaar weer opgepakt, heeft hij een vaste vriendin en is het contact met zijn kinderen uit een eerder huwelijk weer stabiel.
Met betrekking tot de strafrechtelijke afdoening heeft de VNN opgemerkt dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tot gevolg heeft dat de reeds ingeslagen weg met ambulante zorg wordt doorkruist, hetgeen niet wenselijk is.
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte een taakstraf opleggen. De rechtbank zal deze straf deels voorwaardelijk opleggen, enerzijds teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en anderzijds om daaraan de bijzondere voorwaarden te koppelen, zoals geadviseerd door de VNN. De inhoud van het reclasseringsrapport, dat inmiddels een half jaar oud is, geeft echter geen onderbouwing voor een klinische opname.
Omdat de rechtbank de officier van justitie deels niet-ontvankelijk acht ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde, komt zij tot een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd.

Vorderingen van de benadeelde partijen

[slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 en 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten alsmede de gronden waarop deze berust. De vordering bestaat uit € 4.817,65 aan vergoeding van materiële schade.
Met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde feit heeft [slachtoffer 3] zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Haar vordering bestaat uit vergoeding van materiële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] slechts ten dele gespecificeerd is. Het uitzoeken of alle kosten in zodanig verband staan met de door verdachte gepleegde strafbare feiten zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. Omdat een immateriële schadevergoeding wel op zijn plaats is, heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering tot een bedrag van € 500,= wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. [slachtoffer 2] dient voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
In verband met de gevorderde vrijspraak moet de benadeelde partij [slachtoffer 3] in de haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat beide benadeelde partijen in de vordering niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsman aangevoerd dat uit de stukken niet te herleiden is of [slachtoffer 2] onder curatele of onder bewind is gesteld, waardoor de vordering door de curator of de bewindvoerder had moeten worden ingediend. Mocht de rechtbank dit verweer verwerpen, heeft de raadsman zich met het standpunt van de officier van justitie verenigd, in die zin dat de onderbouwing van de materiële schade onvoldoende is en dat schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. Voor toewijzing van immateriële schade, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, is geen plaats, nu de benadeelde partij zelf niet om een dergelijke vergoeding heeft verzocht.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de door [slachtoffer 2] geleden schade te kunnen beoordelen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. [slachtoffer 2] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank acht feit 5, waaruit de schade van [slachtoffer 3] zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde, voor zover betrekking hebbend op de pleegperiode 5 oktober 2014 tot en met 11 november 2014.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 4 en 5 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 (deels) en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 120 uren onbetaalde arbeid.
Bepaalt, dat van deze taakstraf een gedeelte, groot
60 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
 dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
 dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij de reclassering van VNN te Hoogeveen en zich blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en zich houdt aan de aanwijzingen en afspraken;
 dat de veroordeelde zich ambulant laat behandelen bij de VNN/FACT team of soortgelijke ambulante (forensische) zorg, zolang deze instelling dat nodig acht, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
 dat de veroordeelde zich laat onderzoeken op zijn IQ en zich ambulant laat behandelen bij de GGZ (Centrum voor verstandelijke beperking en psychiatrie) of soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering en zijn behandelaar van de VNN, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven en waarbij het advies vanuit de GGZ bindend is.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de taakstraf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Bepaalt dat
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk is in haar vordering en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Bepaalt dat
[slachtoffer 3]niet-ontvankelijk is in haar vordering en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.E. Kiezebrink, voorzitter, mr. P.H.M. Smeets en
mr. D.M. Schuiling, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 oktober 2015.