ECLI:NL:RBNNE:2015:6126

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 september 2015
Publicatiedatum
6 januari 2016
Zaaknummer
18.820574-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf voor mishandeling, wapenbezit en hennepteelt

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 oktober 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mishandeling, wapenbezit en het telen van hennep. De verdachte was aanwezig op de zitting, bijgestaan door zijn advocaat, mr. V.P.K. van Rosmalen, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. B. van Bartheld. De tenlastelegging omvatte drie hoofdpunten: de verdachte zou op 5 oktober 2013 een persoon hebben mishandeld, in de periode van 1 tot en met 6 oktober 2013 een revolver en munitie voorhanden hebben gehad, en in de periode van 1 september 2013 tot en met 6 oktober 2013 hennep hebben geteeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en verschillende proces-verbaal als bewijs gebruikt. De verdachte heeft erkend de feiten te hebben gepleegd, en de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake was van onrechtmatig verkregen bewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten, en heeft hem veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 200 uren.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], beoordeeld, maar heeft een deel van de vordering afgewezen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820574-13
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 oktober 2015
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
28 september 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. B. van Bartheld.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 05 oktober 2013 te [pleegplaats 1] , in de gemeente Delfzijl, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] ), heeft gestompt/geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 tot en met 6 oktober 2013 te [pleegplaats 2] , in de gemeente Oldambt, in elk geval in Nederland een wapen van categorie III, te weten een revolver (merk Hopkins & Allen, model XL Double Action, kaliber .32 S&W), en/of munitie van categorie III, te weten 10 centraal vuur kogelpatronen (kaliber .32), voorhanden heeft gehad;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2013 tot en met 6 oktober 2013 te [pleegplaats 2] , in de gemeente Oldambt, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, (in een pand aan [adres] te [pleegplaats 2] ) een grote hoeveelheid van ongeveer 311, althans een aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
en/of
hij op of omstreeks 06 oktober 2013 te [pleegplaats 2] , in de gemeente Oldambt, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 311, althans een aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde bepleit, nu het zoeken in de woning van verdachte naar de hennepkwekerij onrechtmatig is geweest. Immers, in het betreffende proces-verbaal van bevindingen staat vermeld dat de rechter-commissaris toestemming heeft gegeven om in de woning van verdachte te zoeken naar een hennepkwekerij, maar in het dossier bevinden zich geen stukken die dit bevestigen.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank overweegt -ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde onder toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering- dat met betrekking tot het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen worden toegepast:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting;
- proces-verbaal van aangifte d.d. 8 oktober 2013, opgenomen op pagina 57 e.v. van dossier, nummer PL01ME 2013128859, d.d. 13 december 2013, inhoudende de verklaring van
[slachtoffer] .
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting;
- proces-verbaal van bevindingen (aantreffen wapen) d.d. 6 oktober 2013, opgenomen op pagina 168 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten;
- proces-verbaal van onderzoek wapen d.d. 26 november 2013, opgenomen op pagina 52 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant.
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting:
Ik beken dat ik de feiten, zoals mij onder 3 ten laste zijn gelegd, heb gepleegd.
Proces-verbaal van bevindingen (aantreffen hennepkwekerij) d.d. 10 december 2013, opgenomen op pagina 65 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Op 6 oktober 2013 stelde ik een onderzoek in in de woning aan de [adres] te [pleegplaats 2] . In de kelder werd een hennepkwekerij aangetroffen met daarin in totaal 311 hennepplanten.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde.
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, nu het optreden van de politie voorafgaand aan de inbeslagneming van de goederen in de hennepkwekerij binnen de grenzen van artikel 9 van de Opiumwet is gebleven. De politie bevond zich met toestemming van de verdachte in diens woning om te zoeken naar een vuurwapen dat verdachte aldaar aanwezig zou hebben. Nadat men het vuurwapen had aangetroffen, kreeg de politie van de in de woning van verdachte aanwezige ex-vrouw van verdachte informatie over een hennepkwekerij die zich in een verborgen ruimte onder de betreffende woning zou bevinden. Slechts door de opening van een aan het oog onttrokken luik in een voorraadkast kon de toegang tot de kwekerij worden verschaft. De rechtbank is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden, waarbij de locatie van en de wijze van toegang tot de kwekerij bekend was, de politie zich door het openen van de deur van de voorraadkast toegang heeft verschaft tot de verborgen ruimte onder de woning en daarmee niet verder is gegaan dan wat op grond van artikel 9 van de Opiumwet is toegestaan, indien redelijkerwijze kan worden vermoed dat een overtreding van de Opiumwet gepleegd wordt.
Bewezenverklaring
Gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 5 oktober 2013 te [pleegplaats 1] , in de gemeente Delfzijl, opzettelijk mishandelend
[slachtoffer] heeft gestompt, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
2.
hij in de periode van 1 tot en met 6 oktober 2013 te [pleegplaats 2] , in de gemeente Oldambt, een wapen van categorie III, te weten een revolver (merk Hopkins & Allen, model XL Double Action, kaliber .32 S&W), en munitie van categorie III, te weten 10 centraal vuur kogelpatronen (kaliber .32), voorhanden heeft gehad;
3.
hij in de periode van 1 september 2013 tot en met 6 oktober 2013 te [pleegplaats 2] , in de gemeente Oldambt, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt in een pand aan [adres] te [pleegplaats 2] een hoeveelheid van 311 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
en
hij op 6 oktober 2013 te [pleegplaats 2] , in de gemeente Oldambt, opzettelijk aanwezig heeft gehad 311 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

1. Mishandeling.

2. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen en munitie van categorie III.

3. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B, van de

Opiumwet gegeven verbod,
en
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder C, van de
Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde tot het volgende wordt veroordeeld:
- een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren;
- een werkstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer tegen de strafeis van de officier van justitie gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het over hem opgemaakte reclasseringsrapport, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en heeft daarbij de lichamelijke integriteit van aangever geschonden. Daarnaast heeft verdachte een revolver en munitie voorhanden gehad. De revolver is schietklaar samen met de munitie aangetroffen in een nachtkastje in de woning van verdachte. Vuurwapens en munitie vormen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. Tegen het ongecontroleerde bezit daarvan dient dan ook streng te worden opgetreden. Dat verdachte het vuurwapen en de munitie naar zijn zeggen ter verdediging had aangeschaft, doet hier niet aan af.
Verder heeft verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim een maand in de uitoefening van een beroep of bedrijf schuldig gemaakt aan het telen van hennep. Het is een feit van algemene bekendheid dat hennep de gezondheid van - soms jonge - gebruikers kan schaden. Bovendien gaat de handel in verdovende middelen vaak gepaard met andere vormen van (verwervings)criminaliteit. Verdachte heeft zich kennelijk niet bekommerd om voornoemde consequenties van zijn handelen, doch uitsluitend gehandeld uit financieel gewin.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 31 augustus 2015 niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande en de oriëntatiepunten van het LOVS, de strafeis van de officier van justitie gerechtvaardigd.
Benadeelde partij (feit 1)
[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De hoogte van de vordering bedraagt € 756,61.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade, ten bedrage van € 456,61, in een te ver verwijderd verband tot het bewezenverklaarde feit staat. De rechtbank zal daarom de vordering van de benadeelde partij in zoverre afwijzen.
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade, ten bedrage van € 300,00, is gemotiveerd verweer gevoerd en de rechtbank is van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in dit onderdeel van de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 200 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast.
Wijst de vordering van
de benadeelde partij [slachtoffer]voor zover inhoudende vergoeding van materiele schade tot een bedrag van € 456,61, af.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is in de vordering en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, mr. L.H.A.M. Voncken en
mr. M.J.B. Holsink, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 oktober 2015.