Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.[A] ,
[B],
1.[C] ,
[D],
[E],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 18 november 2015,
- de oproeping van [E] bij exploot als bedoeld in artikel 118 Rv,
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie zijdens [E] ,
- de conclusie van repliek in conventie, tevens houdende antwoord in reconventie zijdens [A] en [B] ,
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens houdende repliek in reconventie zijdens [C] ,
2.De (nadere) feiten
ieder, een som in contanten groot Eenhonderd vijfentwtwingen duizend gulden (f. 125.000,--.
opm. rechtbank: [F]), dan heeft vennoot 2 (
opm. rechtbank: [C]) in afwijking van het hiervoor overeengekomene het recht om alle aktiva van de vennootschap over te nemen tegen waarden zoals deze blijken uit de in eerste alinea op te maken balans. Tevens heeft dan vennoot 2 het recht op overname van de bij de vennootschap in gebruik zijnde en tot het buitenvennootschappelijk vermogen van vennoot 1 behorende aktiva (…) zulks tegen een door een beëdigd taxateur vast te stellen waarde per de datum van beëindiging van de vennootschap.
21.046
21.047
100.381
25.572
3.De (verdere) geschillen in reconventie
Het door [D] in reconventie aanhangig gemaakte geschil
4.De verdere beoordeling van de geschillen
Heeft iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaard, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan." Tussen partijen is in geschil of de met de in het testament van 18 november 2003 neergelegde verklaring overeenstemmende wil van [F] geacht moet worden te hebben ontbroken op de grond dat de verklaring onder invloed van een geestelijke stoornis is gedaan.
1/8ebedraagt. De legitieme portie wordt blijkens artikel 4:65 BW berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap, welke waarde wordt vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden, vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW. Op grond van artikel 4:67 BW worden bij de berekening van de legitieme portie onder andere de giften in aanmerking genomen die de erflater aan een afstammeling heeft gedaan, mits deze of een afstammeling van hem legitimaris van de erflater is.
waarde van de goederen van de nalatenschapvan [F] uitgaan van de successieaangifte, zoals deze blijkt uit de als productie 4-B door [A] en [B] overgelegde memorie van notaris mr. J.F. Harmsma, nu [A] en [B] zelf niets omtrent die waarde hebben aangevoerd. Wel hebben zij tegen deze successieaangifte enkele bezwaren aangevoerd. Hieraan zal de rechtbank voorbij gaan om de navolgende redenen.
€ 444.433,95voor wat betreft de waarde van de goederen van de nalatenschap van [F] , zulks conform de hiervoor vermelde successieaangifte.
schulden€ 163.485,56(inclusief een schuld aan de kinderen met betrekking tot de nalatenschap van [H] , volgens bijlage) bedragen. Hiertegen hebben [A] en [B] geen bezwaren geformuleerd, zodat de rechtbank bij de berekening van hun legitieme porties van dit bedrag uit zal gaan.
giftenin aanmerking moeten worden genomen die [F] aan een afstammeling heeft gedaan, mits deze of een afstammeling van hem legitimaris van de erflater is.
d.d. 1 oktober 2009 (r.o. 2.7) is alleen [F] partij geweest bij deze giften. Deze zullen daarom - zoals hiervoor onder r.o. 4.14 is vooropgesteld - volledig aan hem worden toegerekend. Voor wat betreft de nalatenschap van [H] bestaat derhalve geen inbrengverplichting ten aanzien van deze giften, nu deze niet aan haar kunnen worden toegerekend.
fl. 376.943
fl. 7.000
fl. 7.000(-)
fl. 19.132(-)
- met inachtneming van ieders belangen - zal worden vastgesteld. De eveneens hiertoe strekkende vorderingen in reconventie van [C] , [D] en [E] zullen dus geen afzonderlijke beoordeling meer behoeven en zullen, los van de ontvankelijkheid daarvan, om die reden worden afgewezen. Voor wat betreft de verdeling van de nalatenschap van [F] geldt dat [A] en [B] geen erfgenamen zijn, zodat de daartoe strekkende vorderingen van [C] en [D] daarom zullen worden afgewezen. Tussen [C] en [D] , zijnde de enige erfgenamen in die laatste nalatenschap, bestaat bovendien gelet op hun stellingen geen geschil omtrent de (wijze van) verdeling van die nalatenschap.
5.De beslissing
mr. M. Sanna, op een door deze nader te bepalen dag en uur in een van de zalen van het Gerechtsgebouw, Zaailand 102 te Leeuwarden, teneinde nadere inlichtingen te verschaffen en een schikking te beproeven;
13 januari 2016voor opgave van verhinderdata van de advocaten en partijen, zulks conform artikel 8.4 van het landelijk procesreglement;