ECLI:NL:RBNNE:2015:6098

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2015
Publicatiedatum
31 december 2015
Zaaknummer
18.860117-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van elektriciteit

Op 1 oktober 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van elektriciteit. De verdachte was aanwezig op de zitting, bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.P. Eefting, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. P.F. Hoekstra. De tenlastelegging omvatte het telen van hennepplanten in een pand in Heerenveen en het stelen van elektriciteit van Liander N.V. gedurende de periode van 17 december 2013 tot en met 15 januari 2014.

De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en verschillende proces-verbaal van bevindingen in haar beoordeling meegenomen. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging geen bewijsverweer heeft gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van 813 hennepplanten en de diefstal van elektriciteit, en heeft geoordeeld dat de feiten strafbaar zijn.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar, en een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook de strafeis van de officier van justitie in overweging genomen, maar heeft besloten een kortere voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gezien de spijt van de verdachte en zijn eerdere strafblad.

De uitspraak van de rechtbank is gedaan op basis van de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en de straf zoals hierboven vermeld opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/860117-13
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 oktober 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
17 september 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P Eefting, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.F. Hoekstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 17 december 2013 tot en met 15 januari 2014 in de gemeente Heerenveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
al dan niet in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ), een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 813, althans een groot aantal/grote
hoeveelheid, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 17 december 2013 tot en met 15 januari 2014 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting;
- proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 mei 2014, opgenomen op pagina 19 van dossier, nummer PL02DH-2013127947, d.d. 6 mei 2014, inhoudende de relatering van verbalisanten.
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting;
- proces-verbaal van verhoor d.d. 12 februari 2014, opgenomen op pagina 227 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de aangifte namens Liander N.V.
Bewezenverklaring
Gelet op de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij in de periode van 17 december 2013 tot en met 15 januari 2014 in de gemeente Heerenveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [adres] 813 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 17 december 2013 tot en met 15 januari 2014 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Liander N.V., waarbij verdachte en zijn mededader(s) het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

1. Medeplegen van, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.

2. Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te

nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot het volgende wordt veroordeeld:
- een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat op grond van de oriëntatiepunten van het LOVS een werkstraf van hooguit 180 uren dient te worden opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het over hem opgemaakte reclasseringsrapport, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer een maand samen met anderen in de uitoefening van een beroep of bedrijf, schuldig gemaakt aan het telen van hennep in een daartoe professioneel opgezette hennepkwekerij. Het is een feit van algemene bekendheid dat hennep de gezondheid van - soms jonge - gebruikers kan schaden. Bovendien gaat de handel in verdovende middelen vaak gepaard met andere vormen van (verwervings)criminaliteit. Verder heeft verdachte zich met anderen schuldig gemaakt aan de diefstal van elektriciteit. Door dergelijke feiten worden energieleveranciers vaak voor aanzienlijke bedragen gedupeerd. Verdachte heeft zich kennelijk niet bekommerd om de voornoemde consequenties van zijn handelen, doch uitsluitend gehandeld uit financieel gewin. De rechtbank acht gelet op het voorgaande en op de oriëntatiepunten van het LOVS, de strafeis van de officier van justitie in beginsel gerechtvaardigd.
De rechtbank heeft ook gelet op de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 17 augustus 2015 in het recente verleden niet voor het plegen van soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft tijdens de behandeling ter terechtzitting de indruk gekregen dat verdachte veel spijt heeft van zijn handelen en door het gebeuren flink is gewaarschuwd.
De rechtbank ziet daarin en in de persoonlijke omstandigheden van verdachte reden een voorwaardelijk gevangenisstraf van kortere duur op te leggen dan is gevorderd door de officier van justitie.
Een strafafdoening als bepleit door de raadsman van verdachte doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van de feiten. De rechtbank merkt daarbij op dat het oriëntatiepunt van het LOVS behorend bij het onderhavige aantal planten, niet ziet op de diefstal van elektriciteit. Bovendien is in de onderhavige situatie de strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet van toepassing.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. de Jong, voorzitter, mr. L.W. Janssen en
mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 oktober 2015.
Mr. Van der Veen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.