ECLI:NL:RBNNE:2015:6097

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2015
Publicatiedatum
31 december 2015
Zaaknummer
18.730434-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in een zaak van ontucht met een minderjarige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 20 oktober 2015, staat de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) centraal in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd wordt van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. R.P. Snorn, is aangeklaagd voor het plegen van ontuchtige handelingen met een meisje van twaalf jaar, waarbij de tenlastelegging onder andere het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer omvat. Tijdens de zitting op 6 oktober 2015 heeft de verdachte verklaard, en het OM heeft betoogd dat de vervolging noodzakelijk is, ondanks de wens van het slachtoffer en haar moeder om geen vervolging te wensen. De rechtbank overweegt dat het OM verplicht is om de mening van het minderjarige slachtoffer te horen, maar dat de beslissing om te vervolgen uiteindelijk aan het OM is. De rechtbank concludeert dat het OM ontvankelijk is in de vervolging, ondanks de bezwaren van de verdediging.

De rechtbank heeft vervolgens de bewijsvoering beoordeeld en acht de tenlastelegging bewezen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen met het slachtoffer, wat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer met zich meebracht. De rechtbank houdt rekening met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, de leeftijd van de verdachte en het slachtoffer, en de impact van de daden op het slachtoffer. De rechtbank legt een voorwaardelijke gevangenisstraf op van zes maanden, met bijzondere voorwaarden waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor zedendelinquenten. De rechtbank benadrukt het belang van bescherming van minderjarigen tegen seksueel misbruik en de noodzaak om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730434-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 oktober 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 oktober 2015. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.A. van der Vliet.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode 1 september 2013 t/m 16 maart 2014 te [pleegplaats] , gemeente Dongeradeel, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte
- zijn tong en/of penis meermalen, althans eenmaal, in haar mond geduwd/gebracht en/of
- zijn penis meermalen, althans eenmaal, door haar laten betasten en/of
- zich in haar bijzijn meermalen, althans eenmaal, afgetrokken waarbij verdachte over haar is klaargekomen en/of
- zijn penis en/of vinger(s) meermalen, althans eenmaal, in haar vagina geduwd/gebracht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het slachtoffer heeft tijdens het informatieve gesprek en het politieverhoor naar voren gebracht dat zij geen vervolging van de verdachte wenst. Hoewel naar de mening van de raadsman hiermee is voldaan aan de hoorverplichting, is de vraag aan de orde of het openbaar ministerie al dan niet ontvankelijk is, nu vervolging tegen de wil van het slachtoffer is. Voorts heeft de moeder van het slachtoffer aangegeven dat zij geen vervolging van verdachte wenst. De vader heeft om hem moverende redenen aangifte gedaan, maar het slachtoffer heeft geen goede band met hem. Weliswaar is het slachtoffer van erg jonge leeftijd, maar nu de vervolging tegen de uitdrukkelijke wens is van het slachtoffer en haar moeder is de raadsman van mening dat de overweging van het openbaar ministerie anders had moeten zijn.
De officier van justitie heeft betoogd dat het openbaar ministerie uitdrukkelijk een belangenafweging heeft gemaakt voordat is besloten om verdachte te vervolgen. Het slachtoffer heeft haar standpunt omtrent de vervolging kenbaar gemaakt, zodat is voldaan aan de hoorverplichting. Het slachtoffer is heel jong en een dergelijk strafbaar feit kan later zijn weerslag hebben op haar eigen seksuele ontwikkeling. Juist daarom zijn dit soort feiten strafbaar gesteld. Dat zij op dit moment geen vervolging wil, is niet van doorslaggevend belang. De vader is gerechtigd om aangifte te doen. Het gebeuren heeft veel invloed gehad op het gezin. Wat verdachte heeft gedaan is strafbaar en het is ook beschadigend geweest voor het slachtoffer, zodat naar de mening van de officier van justitie het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering houdt in dat het openbaar ministerie verplicht is het minderjarige slachtoffer van twaalf jaar en ouder in de gelegenheid te stellen haar mening te geven over het gepleegde strafbare feit. Het doel hiervan is dat het openbaar ministerie een afweging kan maken tussen het belang van de bescherming van het kind tussen twaalf en zestien jaar tegen seksueel misbruik enerzijds en het belang van bescherming van dat kind tegen aantasting van de groeiende seksuele vrijheid anderzijds. Hoewel de officier van justitie in de onderhavige zaak niet expliciet naar de mening van het slachtoffer heeft gevraagd, is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan deze hoorverplichting, nu het slachtoffer tijdens het informatieve gesprek en het politieverhoor haar standpunt duidelijk naar voren heeft gebracht. Vervolgens is het aan het openbaar ministerie om te beslissen of tot vervolging moet worden overgegaan, welke beslissing door de rechtbank slechts marginaal kan worden getoetst. De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat bij de belangenafweging de zeer jonge leeftijd van het slachtoffer doorslaggevend is geacht, alsmede de aangifte van de vader. Voorts heeft zij opgemerkt dat in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht juist dergelijk seksueel misbruik strafbaar is gesteld om minderjarigen tussen twaalf en zestien jaar te beschermen tegen het ondergaan van ernstig seksuele handelingen. Voorts is betekenis gehecht aan het feit dat verdachte bovendien heeft aangegeven dat de seksuele handelingen juist vanwege de jonge leeftijd van het slachtoffer hebben plaatsgevonden. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat zij niet vast kan stellen dat het openbaar ministerie niet in redelijkheid tot de beslissing om verdachte strafrechtelijk te vervolgen heeft kunnen komen, zodat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het ten laste gelegde;
- oplegging van een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis;
- oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren;
- oplegging van de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht met een meldplicht en ambulante behandelverplichting.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank past met betrekking tot het ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 oktober 2015;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte nr. PL02R1-2014029860-5, d.d. 28 april 2014, inhoudende de verklaring van [ouder 1 slachtoffer] ;
3. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02R1-2014029860-6, d.d. 8 mei 2014, inhoudende de verklaring van [ouder 2 slachtoffer ] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode 1 september 2013 tot en met 16 maart 2014 te [pleegplaats] , gemeente Dongeradeel, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte
- zijn tong en penis meermalen in haar mond gebracht en
- zijn penis meermalen door haar laten betasten en
- zich in haar bijzijn meermalen afgetrokken waarbij verdachte over haar is klaargekomen en
- zijn penis en vingers meermalen in haar vagina gebracht.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage van Reclassering Nederland d.d. 4 september 2015, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 17 augustus 2015, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen gedurende ruim een half jaar, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam, met een meisje van twaalf jaar, later dertien jaar oud.
Voor dit feit geldt een wettelijk strafmaximum van acht jaren gevangenisstraf. In artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad, geen taakstraf wordt opgelegd, tenzij daarnaast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Uitgangspunt is derhalve dat voor dit feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd.
Verdachte was tweeëntwintig jaar, zodat sprake was van een groot leeftijdsverschil. Voorts merkt de rechtbank op dat verdachte en het slachtoffer geen affectieve relatie met elkaar hadden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn handelen een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is bekend dat jongeren in een bepaalde leeftijdsfase onzeker zijn en zoeken naar een (seksuele) grens. De wetgever heeft kinderen willen beschermen tegen het ondergaan van verregaande seksuele handelingen zoals hier het geval is.
De officier van justitie en de raadsman hebben aangevoerd dat zij menen dat de gevolgen voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer beperkt zijn gebleven, zodat het taakstrafverbod in de zin van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing is. Zij hebben er op gewezen dat het slachtoffer ingestemd heeft met de seksuele handelingen en dat zij zelfs, net als verdachte, ook het initiatief daartoe genomen. Het slachtoffer heeft bij de politie bovendien aangegeven dat zij niet wil dat verdachte wordt vervolgd en gestraft.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de door de officier van justitie en de raadsman aangedragen omstandigheden niet leiden tot de conclusie dat in dit geval geen sprake is geweest van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit. De rechtbank merkt daarbij op dat het in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht gaat om een inbreuk op de lichamelijke integriteit en niet om de gevolgen voor de geestelijke integriteit van het slachtoffer. Zij is aldus van oordeel dat het opleggen van een kale taakstraf niet mogelijk is vanwege het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht. Wel zal de rechtbank in strafverminderende zin rekening houden met voornoemde omstandigheden bij het bepalen van de straf. De rechtbank acht voorts strafverminderend dat uit het dossier blijkt dat verdachte destijds moeilijk contact maakte met zijn leeftijdsgenoten en dat hij ondanks zijn leeftijd geen enkele seksuele ervaring had. Op seksueel gebied was verdachte aldus gelijkwaardig aan het slachtoffer. Zij experimenteerden met elkaar.
Uit het reclasseringsrapport komt naar voren dat verdachte een persoon is die moeilijk zijn innerlijk leven laat zien. Gelet op de aard van het delictgedrag en de persoon van verdachte adviseert de reclassering de rechtbank verdachte te verplichten mee te werken aan een nader diagnostisch onderzoek en een eventueel geïndiceerde behandeling voor zedendelinquenten door de Forensische Polikliniek van de GGZ Friesland, zodat meer inzicht kan worden verkregen in de achtergronden van het handelen van verdachte en ter voorkoming van recidive. De rechtbank kan zich hierin vinden en neemt dit advies over. Bij het bepalen van de op te leggen straf acht de rechtbank van het grootste belang dat verdachte niet nogmaals een soortgelijk seksueel delict pleegt. Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats. Onder de gegeven omstandigheden acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden als stok achter de deur passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich uiterlijk binnen 7 dagen na ontvangst van het definitieve vonnis meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1, 8933 AJ Leeuwarden. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
2. dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de Forensische Polikliniek GGZ of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. M.B. de Wit en mr. E.G.C. Groenendaal, rechters, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 oktober 2015.
Mr. Groenendaal is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Lootsma-Oude Nijeweme
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
De Wit
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Gosselaar
locatie Leeuwarden,