ECLI:NL:RBNNE:2015:6095

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2015
Publicatiedatum
31 december 2015
Zaaknummer
18.730185-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes in Leeuwarden

Op 20 oktober 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 7 juni 2015 in de gemeente Dongeradeel, waar de verdachte, met een mes in zijn hand, een slaande beweging maakte naar het hoofd van het slachtoffer. De verdachte was aanwezig op de zitting, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.S. Dunant Maurits, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. P.A. van der Vliet.

De tenlastelegging omvatte de poging om het leven van het slachtoffer te beroven, waarbij de verdachte met opzet het slachtoffer met een mes in het hoofd heeft gestoken. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen beoordeeld, evenals het letselrapport dat bevestigde dat de verwondingen van het slachtoffer waarschijnlijk door scherp snijdend geweld waren veroorzaakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een opengeklapt mes een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en heeft een taakstraf van 150 uren opgelegd, alsook een voorwaardelijke jeugddetentie van 6 maanden met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de persoonlijke situatie van de verdachte, en de aanbevelingen van de reclassering. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast, gezien de leeftijd en de omstandigheden van de verdachte. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en de rechtbank heeft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730185-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 oktober 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 oktober 2015. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.S. Dunant Maurits, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.A. van der Vliet.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 juni 2015, te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente Dongeradeel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (met kracht) (al dan niet met een slaande beweging) in het hoofd heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 7 juni 2015, te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente Dongeradeel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (met kracht) (al dan niet met een slaande beweging) in het hoofd heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het primair ten laste gelegde;
- toepassing van het jeugdstrafrecht;
- oplegging van een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende jeugddetentie met aftrek van het voorarrest;
- oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van twee jaren;
- oplegging van de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht door de reclassering voor volwassenen met meldplicht en ambulante behandelverplichting bij de GGZ/AFPN of een soortgelijke instelling;
- opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat zij de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen acht nu uit de bewijsmiddelen in het dossier blijkt dat verdachte een slaande beweging heeft gemaakt met een opengeklapt mes op het hoofd van aangever. Tevens is uit het letselonderzoek gebleken dat de hoofdwond zeer waarschijnlijk is toegebracht door scherp snijdend geweld. Dat verdachte heeft verklaard dat hij geen opengeklapt mes had, acht de officier van justitie niet geloofwaardig. Zij is van mening dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou kunnen komen te overlijden door zijn handelen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat verdachte heeft ontkend dat het mes was opengeklapt. Het mes hield verdachte dichtgeklapt in zijn vuist. Verdachte wilde aangever een kaakslag geven, toen deze zijn hoofd wegdraaide waardoor verdachte het hoofd van aangever schampte met zijn ring. Voorts is naar de mening van de raadsman door het letselrapport niet volledig uit te sluiten dat de wond door een ander voorwerp is ontstaan dan een mes. Het alternatieve scenario dat verdachte heeft geschetst is niet in strijd met de bewijsmiddelen, aldus de raadsman. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat de hoofdwond niet in de buurt van vitale delen was, zodat niet vast staat dat verdachte de aanmerkelijke kans dat aangever door zijn handelen zou overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen heeft aanvaard. De raadsman acht derhalve het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en verzoekt de rechtbank verdachte hiervan vrij te spreken.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft verklaard dat hij een mes in zijn hand had, maar dat dit niet was opengeklapt op het moment dat hij aangever op het hoofd sloeg. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet geloofwaardig. Uit de verklaring van aangever blijkt dat verdachte een opengeklapt mes in zijn hand had. [getuige 1] heeft dit bevestigd en zowel [getuige 1] als [getuige 2] hebben verklaard dat verdachte met de hand waarin hij het mes had een slaande beweging heeft gemaakt naar het hoofd van aangever. [getuige 1] heeft bovendien verklaard dat verdachte toen hij aan kwam rennen heeft gezegd: “Ik kan jullie wel slaan, maar ik kan jullie ook wel neersteken.” Uit het letselrapport komt naar voren dat de hoofdwond van aangever zeer waarschijnlijk is toegebracht met een scherp snijdend voorwerp en dat het niet waarschijnlijk is dat de wond is veroorzaakt door de ring van verdachte. De rechtbank constateert op grond van de voornoemde bewijsmiddelen dat verdachte met een opengeklapt mes met kracht een slaande beweging heeft gemaakt in de richting van het hoofd van de aangever en dat hij daarbij aangever op de zijkant van het hoofd heeft geraakt. Er was een aanmerkelijke kans dat aangever door deze gedraging zou komen te overlijden, nu het opengeklapte mes immers evengoed terecht had kunnen komen in of op bijvoorbeeld de slaap, of de halsslagaders. De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedraging – die immers zozeer gericht is op een bepaald gevolg – volgt dat verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank ziet hiervoor ook ondersteuning in de opmerking die verdachte volgens [getuige 1] tegen de aangever en de getuige heeft gemaakt, inhoudende dat hij hen wel kon slaan maar hen ook kon neersteken. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank past bij de beoordeling van het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 20 oktober 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik in de nacht van 7 juni 2015 een mes bij me had. Ik had hem vast in mijn hand. Ik was boos, omdat ze die fiets hadden omgeschopt. Ik was achter die jongens aangerend. Hij draaide zijn hoofd weg en toen raakte ik hem boven op zijn hoofd. Ik had die avond teveel gedronken en kon nog net fietsen.
2. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2015161531, gesloten op 11 juni 2015, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015161531-8, d.d. 7 juni 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe de bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer] :
A: Ik had gezien dat de jongen met de fiets een bril droeg en de andere jongen die hard hollend achter ons aankwam niet. Er waren verder geen andere mensen op straat. Ik ga er daarom van uit dat de jongen die eerst bij de boom stond de jongen was die hard hollend achter ons aankwam.
V: Wat gebeurde er daarna?
A: Ik zag na een paar seconden dat hij een mes uit zijn broekzak pakte.
V: Uit welke broekzak pakte hij dat mes?
A: Volgens mij uit zijn rechterbroekzak.
V: Hoe kon jij zien dat het een mes was?
A: Je kon het duidelijk zien dat het een mes was. Volgens mij was het een grijs uitklapbaar mes.
V: Wat kun je nog meer over het mes vertellen?
A: Verder niet zoveel. Ik schat dat het mes uitgeklapt ongeveer een centimeter of twintig is.
V: In welke hand had de jongen het mes vast?
A: Volgens mij rechts.
V: Hoe stond die jongen dan precies ten opzichte van jijzelf?
A: Hij stond tegenover mij. Ik had het idee dat hij wegdraaide om weg te gaan, maar
kennelijk heeft hij mij geraakt. Ik voelde namelijk kort na die draaiende beweging
bloed langs mijn hoofd stromen.
V: Wat voelde jij aan je hoofd toen je het bloed voelde stromen?
A: Op dat moment voelde ik niet zo heel veel. De pijn begon te komen toen ik met de ambulance onderweg was naar het ziekenhuis.
2.2.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015161531-5, d.d. 7 juni 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige 1] :
Op zondag 7 juni 2015 was ik samen met [slachtoffer] en mijn broer [persoon 1] op stap in [pleegplaats] . Op de hoek van de [weg] en de [laan] stond een jongen op de kruising. Toen wij voorbij fietsten raakte ik met mijn benen de fiets van de jongen. Ik zag dat de fiets omviel. Ik zag dat er een andere jongen ongeveer 30 meter verderop bij een boom vandaan kwam rennen. Ik hoorde dat de man zei: “Ik kan jullie wel slaan, maar ik kan jullie ook wel neersteken”. Ik zag dat de jongen een mes uit zijn rechter broekzak aan de voorkant van zijn broek vandaan haalde. Ik zag en ik hoorde dat hij het mes uitklapte. Ik zag dat het mes ongeveer 10 centimeter lang was, ik bedoel hier alleen het mes mee, zonder het handvat. Toen we ons om wilden draaien om naar de fiets te lopen, zag ik dat de jongen een slaande beweging naar het hoofd van [slachtoffer] maakte. Ik zag dat hij dat met dezelfde hand deed als waar hij liet mes in vasthield. Ik zag dat [slachtoffer] direct in elkaar dook en zijn handen op zijn hoofd hield. Toen ik weer naar [slachtoffer] keek, zag ik dat er allemaal bloed onder zijn handen doorkwam. Ik zag dat dat aan de linkerkant van zijn hoofd was.
2.3.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015161531-6, d.d. 7 juni 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige 2] :
Op zondag 7 juni 2015 omstreeks 3:30 uur ging ik weg uit de [locatie] om naar huis te gaan. Ik ben toen samen met [verdachte] weg gegaan. Nadat we net de [laan] in gefietst waren, zei [verdachte] tegen mij dat hij moest plassen. Ik zag dat de twee jongens bij mij fiets langs fietsten. Toen die jongens bij mijn fiets langs fietsten, zag ik dat deze om viel. Nadat ik mijn fiets weer rechtop gezet had, zag ik opeens dat [verdachte] achter de jongens aan begon te rennen. Toen ik bij [verdachte] en die andere twee jongens kwam, zag ik dat [verdachte] een mes in zijn hand had. [verdachte] had dit mes in zijn rechterhand. Ik kan het mes omschrijven als een ‘herder’ mes. Ik zag vervolgens dat [verdachte] met zijn rechterhand uithaalde naar het hoofd van een van de jongens. [verdachte] maakte dus een slaande beweging naar het hoofd van die jongen. [verdachte] had op dit moment het mes dus nog in zijn handen. [verdachte] raakte de jongen aan de linkerkant van zijn hoofd. [verdachte] raakte de jongen ter hoogte van zijn slaap. Nadat [verdachte] die jongen geraakt had, zag ik dat het direct begon te bloeden.
3. een geneeskundige verklaring, op 9 juli 2015 opgemaakt en ondertekend door A.W. Westerveld, forensisch arts KNMG, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als haar verklaring:
Letselbeschrijving hoofd: Ongeveer vijf centimeter boven het linker oor een met drie hechtingen gesloten klieving van de huid van het behaarde hoofd van vierenhalf centimeter lengte, voor zover nog te zien, scherpe wondranden.
Beoordeling letsel: Het letsel van het behaarde hoofd bestaat uit een inmiddels gehechte streepvormige wond met voor zover nog te zien scherpe wondranden. Het letsel past bij uitwendig inwerkend scherp geweld. Het letsel kan passen bij de door slachtoffer aangegeven toedracht. De verklaring dat het letsel door een mes is veroorzaakt past beter bij het beeld van de verwonding van het slachtoffer dan de verklaring dat een ring de oorzaak ervan zou zijn.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 7 juni 2015 te [pleegplaats] , in de gemeente Dongeradeel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet die [slachtoffer] met een mes met kracht met een slaande beweging in het hoofd
heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage van Reclassering Nederland d.d. 13 augustus 2015, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 21 september 2015, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft met een opengeklapt mes een slaande beweging gemaakt tegen de zijkant van het hoofd van het slachtoffer. De rechtbank acht dit een zeer gewelddadig en ernstig feit dat evengoed een andere afloop had kunnen hebben. Bovendien merkt de rechtbank op dat zij het zorgelijk vindt dat verdachte buitenproportioneel agressief kan reageren op een klein incident.
Uit het advies van de reclassering blijkt dat verdachte een 19-jarige jongeman is die functioneert op een verstandelijk beperkt niveau. Hij is nog schoolgaand. Alledaagse zaken worden geregeld door zijn moeder en hij lijkt in die zin afhankelijk van haar te zijn. Hij weet zich zelfstandig onvoldoende te redden. Hij weet problemen (waaronder conflictsituaties) niet op adequate wijze op te lossen, lijkt impulsief te handelen en kent een beperkt (probleem)inzicht. Gelet op de uitkomsten van het wegingskader adolescentenstrafrecht en het bovenstaande acht de reclassering toepassing van het jeugdstrafrecht geïndiceerd. De rechtbank onderschrijft deze conclusie en neemt deze over. Bij het bepalen van de straf zal de rechtbank op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, het jeugdstrafrecht toepassen, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd en door de raadsman is bepleit.
Uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 150 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. Zij zal hierbij reclasseringstoezicht door de reclassering voor volwassenen opleggen, nu verdachte in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis onder toezicht van hen staat, en bepalen dat verdachte moet meewerken aan ambulante behandeling voor zijn agressieregulatieproblematiek.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 150 uren onbetaalde arbeid. De arbeid moet binnen 12 maanden zijn verricht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden.
Bepaalt, dat deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich binnen 7 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij Reclassering Nederland op het adres Zoutbranderij 1 in Leeuwarden. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
2. dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen voor zijn agressieregulatieproblematiek en mogelijke uit nog te verrichten diagnostiek nadere psychische problemen bij GGZ Friesland Polikliniek Forensische Psychiatrie of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. M.B. de Wit en mr. E.G.C. Groenendaal, rechters, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 oktober 2015.
Mr. Groenendaal is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Lootsma-Oude Nijeweme
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
De Wit
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Gosselaar
locatie Leeuwarden,