Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.[gedaagde 1] , en zijn echtgenote
[gedaagde 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 8 juli 2015 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- de brief van 12 oktober 2015 (inclusief nadere producties) van [eiser] ;
- de akte overlegging producties van [gedaagde 1] c.s.;
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 27 oktober 2015.
Het klopt dat [eiser] had gezegd dat [A] niet op [begraafplaats A] begraven mocht worden". Bij faxbericht van 6 november 2015 heeft mr. Glas namens [gedaagde 1] c.s. gesteld dat [gedaagde 1] deze zin tijdens de comparitie niet heeft uitgesproken en de rechtbank verzocht voormelde zin uit het proces-verbaal te verwijderen. Mr. Van der Grinten heeft namens [eiser] bij faxbericht van eveneens 6 november 2015 gemotiveerd verweer gevoerd tegen dit verzoek. De rechtbank wijst het verzoek van [gedaagde 1] af, nu deze zin en het uitspreken daarvan door [gedaagde 1] wordt bevestigd door de zittingsaantekeningen van de griffier. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, zelfs als de rechtbank voormelde zin zou schrappen uit het proces-verbaal, zulks niet tot een ander dan onderstaand oordeel zou hebben geleid.
2.De feiten
geentoestemming voor het begraven van mijn vrouw en ongeboren dochter respectievelijk genaamd [A] ( [geboortedatum A] ) en [C] (ongeboren). Mijn vrouw wilde graag op de begraafplaats in [N] begraven worden en hoe dan ook expliciet niet op het [begraafplaats A] in [P] , ook al ligt daar familie van haar. Mocht het niet mogelijk zijn mijn vrouw en dochter in [N] te begraven dan is een alternatief de begraafplaats aan de rand van [O] waar ook oorlogsslachtoffers liggen."