ECLI:NL:RBNNE:2015:5986

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
C/17/139421 / HA ZA 15-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit hoofde van kredietovereenkomst en borgtocht tussen Friesland Bank en gedaagden

In deze zaak vordert Friesland Bank betaling van een uitstaand saldo van een kredietovereenkomst die in 2000 is afgesloten met [gedaagde sub 1]. De kredietovereenkomst betrof een rekening-courant krediet van maximaal NLG 50.000,00, waarbij [gedaagde sub 1] als hoofdschuldenaar fungeerde. Friesland Bank heeft de overeenkomst opgezegd omdat [gedaagde sub 1] zijn bedrijfsactiviteiten heeft beëindigd en in gebreke bleef met de aanzuivering van de debetstand. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde sub 1] nog steeds als contractuele wederpartij van Friesland Bank moet worden aangemerkt, aangezien er geen bewijs is geleverd voor een contractsovername naar de maatschap Aa&E Accountants. De rechtbank wijst de vordering van Friesland Bank tot betaling van € 24.790,38 toe, inclusief rente en buitengerechtelijke incassokosten.

Daarnaast is er een borgtocht van [gedaagde sub 2] die door Friesland Bank wordt ingeroepen. De rechtbank oordeelt dat Friesland Bank moet bewijzen dat de borgtocht betrekking heeft op de kredietovereenkomst. De zaak wordt aangehouden voor het leveren van tegenbewijs door Friesland Bank. De rechtbank bepaalt dat de zaak opnieuw op de rol komt voor uitlating door Friesland Bank over de wijze van bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/139421 / HA ZA 15-13
Vonnis van 23 december 2015
in de zaak van
de naamloze vennootschap
FRIESLAND ZEKERHEDEN MAATSCHAPPIJ N.V.,
voorheen handelende onder de naam
FRIESLAND BANK N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. W. Mollema te Leeuwarden,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te Drachten,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te Drachten,
gedaagden,
advocaat mr. F. van der Hoef te Burgum.
Eiseres zal hierna Friesland Bank genoemd worden en gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gedaagde cs] en afzonderlijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de akte wijziging van eis;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek, tevens houdende akte voorwaardelijke eiswijziging;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 11 maart 2000 hebben Friesland Bank en [gedaagde sub 1] - de laatste handelende onder de naam AA & E Accountants - een rekening-courant kredietovereenkomst gesloten op basis waarvan een krediet van maximaal NLG 50.000,00 is verstrekt. De overeenkomst bevat onder meer de volgende bepalingen:
"De kredietfaciliteit zal jaarlijks op 1 juli worden herzien aan de hand van (een) recente jaarrekening(en).
Onderpand
Voor het krediet is onderpand verstrekt in de vorm van de volgende zekerheidsrechten:
- Borgtocht akte."
2.2.
In de kredietovereenkomst is bepaald dat de volgende algemene voorwaarden van toepassing zijn:
- de Algemene Voorwaarden voor rekening-courant van de Spaar en Voorschotbank (Nieuw Burgerlijk Wetboek);
- de Algemene Voorwaarden, opgesteld door de Nederlandse Vereniging van Banken.
De overeenkomst is mede ondertekend door [gedaagde sub 2] .
De Algemene Voorwaarden voor rekening-courant van de Spaar en Voorschotbank bevatten onder meer de volgende bepalingen:
"
Opzegging kredietfaciliteit
Artikel 17
Zowel de bank als de rekeninghouder kan te allen tijde een kredietfaciliteit opzeggen (…)
Kosten
Artikel 24
Alle kosten waartoe de rekening-courant overeenkomst en/of een kredietfaciliteit en de daarvoor te stellen of gestelde zekerheden aanleiding geven - daaronder begrepen de kosten van gerechtelijke en buitengerechtelijke invordering - zijn voor rekening van de rekeninghouder. De buitengerechtelijke kosten bedragen 10% (tien procent) van het te incasseren bedrag (…)
Onmiddellijke opeisbaarheid debetsaldo
Artikel 26
Een kredietfaciliteit eindigt en het door de rekeninghouder verschuldigde debetsaldo is terstond en zonder opzegging, ingebrekestelling of andere formaliteit opeisbaar: (…)
b. wanneer de rekeninghouder of de zekerheidgever: (…)
- zijn bedrijf beëindigt (…)."
2.3.
Op 11 maart 2001 hebben [gedaagde cs] ten behoeve van de Friesland Bank een borgstellingsakte getekend. [gedaagde cs] hebben daarbij verklaard zich borg te stellen voor AA & E Accountants.
2.4.
Bij brief van 26 april 2012 heeft Friesland Bank het volgende aan [gedaagde sub 1] geschreven:
"Uw dossier is overgedragen naar de afdeling Bijzonder Beheer in verband met langdurige overstand op de rekening onder nummer: 29.89.61.180 op dit moment is er een vordering van € 24.113,92.
Telefonisch heeft u te kennen gegeven dat u de bedrijfsactiviteiten van AA & E Accountants heeft beëindigd en dat u niet op de hoogte bent van een nog openstaande vordering. (…)
Doordat de bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd is dit conform de Algemene Bankvoorwaarden een opzeggingsgrond voor deze financiering. Wij verzoeken u dan ook om de financiering bij de bank af te lossen."
2.5.
Bij brief van 10 november 2014 heeft de advocaat van Friesland Bank het volgende aan [gedaagde cs] geschreven:
"(…) naar aanleiding hiervan volgde geen aanzuivering van het krediet, zodat de bank bij brief van 26 april 2012 tot opzegging van de kredietovereenkomst is overgegaan. Deze opzegging is ook geschied vanwege het feit dat de heer [gedaagde sub 1] aan de bank heeft medegedeeld tot beëindiging van zijn bedrijfsactiviteiten te zijn overgegaan. (…)"

3.Het geschil

3.1.
Friesland Bank vordert - na wijziging van eis en samengevat - veroordeling van
I. [gedaagde sub 1] tot betaling van € 24.790,38, te vermeerderen met rente;
II. [gedaagde sub 1] tot betaling van € 2.479,04 aan buitengerechtelijke incassokosten;
III. [gedaagde sub 2] tot betaling van € 22.689,01, te vermeerderen met rente, met bepaling dat indien [gedaagde sub 1] betaalt, [gedaagde sub 2] in zoverre jegens Friesland Bank zal zijn gekweten;
IV. [gedaagde sub 2] tot betaling van € 1.001,89 aan buitengerechtelijke incassokosten;
V. [gedaagde cs] in de proceskosten.
3.2.
Friesland Bank legt aan haar vorderingen - kort gezegd - het volgende ten grondslag. Zij is overgegaan tot opzegging van de kredietovereenkomst, aangezien [gedaagde sub 1] in gebreke bleef met de aanzuivering van de debetstand en vanwege het feit dat [gedaagde sub 1] zijn bedrijfsactiviteiten heeft beëindigd. Aangezien [gedaagde sub 1] als hoofdschuldenaar tekortschiet in de nakoming van zijn verplichting, is Friesland Bank op grond van artikel 7:855 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) gerechtigd om tevens de borg aan te spreken. Friesland Bank vordert zodoende betaling van
[gedaagde sub 2] van het maximumbedrag van de borgstelling.
Voor het geval dat de rechtbank van oordeel is dat de borgtocht is gesteld tot zekerheid van de nakoming van de verplichtingen van Aa&E Accountants, wijzigt Friesland Bank haar eis in die zin dat zij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] beiden uit hoofde van de borgstelling aanspreekt.
3.3.
[gedaagde cs] voeren verweer. Zij betwisten uit enige hoofde iets aan Friesland Bank verschuldigd te zijn ter zake van de kredietovereenkomst. [gedaagde sub 1] heeft zijn eenmanszaak ingebracht in de besloten vennootschap APJ Beheer B.V., welke vennootschap een maatschapsovereenkomst onder de naam Aa&E Accountants is aangegaan met een andere besloten vennootschap. Het rekening-courantkrediet is in die maatschap ingebracht, zodat Aa&E Accountants als hoofdschuldenaar heeft te gelden en niet [gedaagde sub 1] . Daarnaast heeft de borgtocht van 11 maart 2001 geen directe relatie met de kredietovereenkomst die [gedaagde sub 1] een jaar daarvoor was aangegaan, zodat [gedaagde cs] niet uit hoofde van de borgtocht kan worden aangesproken voor de debetstand van het rekening-courantkrediet.

4.De beoordeling

Ten aanzien van [gedaagde sub 1]

4.1.
Tussen [gedaagde sub 1] en Friesland Bank is in geschil of [gedaagde sub 1] als hoofdschuldenaar heeft te gelden en uit dien hoofde gehouden is het uitstaande saldo van het door hem afgesloten rekening-courantkrediet te voldoen.
4.2.
Vast staat dat de kredietovereenkomst in 2000 door [gedaagde sub 1] is afgesloten. [gedaagde sub 1] heeft zodoende als contractspartij van Friesland Bank te gelden, zodat Friesland Bank hem voor de betaling van het uitstaande saldo van het krediet kan aanspreken. Dit wordt slechts anders indien het verweer van [gedaagde sub 1] dat de contractuele relatie van [gedaagde sub 1] jegens Friesland Bank door de maatschap Aa&E Accountants is overgenomen slaagt.
4.3.
De rechtbank overweegt het volgende met betrekking tot het door [gedaagde sub 1] gevoerde verweer dat van contractsoverneming in de onder 4.2. genoemde zin sprake is. Contractsoverneming is ingevolge artikel 6:159 BW een drie-partijenovereenkomst, waarbij degene die partij bij een overeenkomst is zijn gehele rechtsverhouding tot de wederpartij met medewerking van deze laatste overdraagt aan een derde, bij een tussen haar en die overnemende derde opgemaakte akte. Een dergelijke akte moet de verklaringen van de overdrager en de overnemende derde bevatten dat zij de contractuele rechtspositie willen doen overgaan van de overdrager op de overnemende derde. Het rechtsgevolg van een voltooide contractsoverneming is, dat alle tot die rechtsverhouding behorende rechten en verplichtingen overgaan op de derde, mits de wederpartij daaraan zijn medewerking heeft verleend.
De rechtbank begrijpt de stelling van [gedaagde sub 1] aldus dat hij (de activa en passiva van) zijn eenmanszaak - inclusief alle rechten en verplichtingen behorende tot de rechtsverhouding tussen [gedaagde sub 1] en Friesland Bank - via de besloten vennootschap APJ Beheer B.V. in de maatschap Aa&E Accountants heeft ingebracht. Gelet op de betwisting door Friesland Bank dat er sprake is van contractsoverneming had het op de weg van [gedaagde sub 1] gelegen zijn stelling te onderbouwen dat hij zijn eenmanszaak in de maatschap Aa&E Accountants heeft ingebracht. Van deze stelling ontbreekt iedere onderbouwing. [gedaagde sub 1] heeft gesteld dat zijn vennootschap APJ Beheer B.V. op 1 november 2000 met de besloten vennootschap [A] een maatschapsovereenkomst heeft gesloten. De rechtbank is van oordeel dat van [gedaagde sub 1] verlangd had kunnen worden dat hij ten minste die overeenkomst zou hebben overgelegd en dat, nu hij dat heeft nagelaten, hij in zoverre niet aan de op hem - in verband met zijn beroep op de rechtsgevolgen van artikel 6:159 BW - rustende stelplicht heeft voldaan. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde sub 1] ook ten aanzien van de toestemming van Friesland Bank voor de contractsoverneming niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Zij hebben in dit kader enkel gesteld dat de Spaar en Voorschotbank op de hoogte was van de contractsoverneming en dat de rekeninghouder, tenaamstelling van het rekeningnummer en de adresgegevens door Friesland Bank zijn gewijzigd. Dit is echter onvoldoende om aan te nemen dat daaruit de toestemming van Friesland Bank van de overname van het rekening-courantkrediet van [gedaagde sub 1] blijkt. Ook in dit opzicht had van [gedaagde sub 1] verlangd kunnen worden om zijn stellingen nader in te kleuren met feiten en omstandigheden waaruit de toestemming van Friesland Bank zou volgen, bijvoorbeeld door aan te geven op welk moment en door wie de toestemming is verleend. Dit heeft hij nagelaten.
4.4.
Gelet op het bovenstaande is niet vast komen te staan dat er sprake is van contractsoverneming door de maatschap Aa&E Accountants. Dat betekent dat de overeenkomst tussen [gedaagde sub 1] en Friesland Bank niet is overgegaan op Aa&E Accountants, zodat [gedaagde sub 1] nog steeds als de contractuele wederpartij van Friesland Bank moet worden aangemerkt. De door [gedaagde sub 1] aangevoerde omstandigheden dat het rekening-courantkrediet niet voorkomt op de aan hem verstrekte jaaroverzichten, dat hij geen gebruik heeft gemaakt van het krediet en dat de kredietfaciliteit niet jaarlijks is herzien, doen aan het bestaan van de kredietovereenkomst tussen [gedaagde sub 1] en Friesland Bank en de daaruit voortvloeiende verplichtingen niet af. Bovendien is gesteld noch gebleken dat [gedaagde sub 1] de overeenkomst heeft opgezegd.
4.5.
Ten aanzien van het verweer van [gedaagde cs] dat Friesland Bank de kredietovereenkomst niet heeft opgezegd, overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 26 van de Algemene Voorwaarden voor rekening-courant van de Spaar en Voorschotbank is de overeenkomst zonder opzegging opeisbaar indien de rekeninghouder zijn bedrijf beëindigt. Vast staat dat [gedaagde sub 1] zijn bedrijf heeft beëindigd. Opzegging van de kredietovereenkomst is op grond van de algemene voorwaarden derhalve niet vereist.
4.6.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van Friesland Bank jegens [gedaagde sub 1] tot betaling van € 24.790,38 bij eindvonnis worden toegewezen. De gevorderde contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten zullen als onbetwist eveneens bij eindvonnis worden toegewezen.
Ten aanzien van [gedaagde sub 2]
4.7.
Met betrekking tot de vraag of Friesland Bank [gedaagde sub 2] uit hoofde van de door haar afgegeven borgtocht kan aanspreken voor de debetstand van het rekening-courantkrediet tot het maximumbedrag van de borgstelling, overweegt de rechtbank het volgende.
4.8.
Ingevolge artikel 7:850 BW is borgtocht de overeenkomst waarbij de ene partij, de borg, zich tegenover de andere partij, de schuldeiser, verbindt tot nakoming van een verbintenis, die een derde, de hoofdschuldenaar, tegenover de schuldeiser heeft of zal krijgen. Friesland Bank stelt dat [gedaagde sub 2] zich als borg jegens Friesland Bank heeft verbonden tot nakoming van de betalingsverplichting die [gedaagde sub 1] uit hoofde van de kredietovereenkomst heeft tegenover Friesland Bank. Omdat Friesland Bank zich beroept op de rechtsgevolgen van de gestelde borgtocht, rusten op haar de stelplicht en eventuele bewijslast.
4.9.
Friesland Bank stelt zich op het standpunt dat de borgstelling door [gedaagde sub 2] betrekking heeft op de door [gedaagde sub 1] in maart 2000 afgesloten kredietovereenkomst. [gedaagde cs] hebben dit gemotiveerd betwist en gewezen op de bewijskracht van de borgtochtovereenkomst ex artikel 157 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
De rechtbank overweegt dat de onderhavige borgtochtovereenkomst een onderhandse akte in de zin van artikel 156 lid 3 Rv is. Een dergelijke akte levert, op grond van artikel 157 lid 2 Rv, ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring. Tegenbewijs hiertegen staat vrij.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [gedaagde cs] terecht een beroep gedaan op de dwingende bewijskracht van de borgstelling. Daarmee is voorshands bewijs geleverd van de stelling dat zij zich als borg verbonden hebben voor de nakoming van de verplichtingen van AA&E Accountants. Tegenbewijs door Friesland Bank staat vrij, mits de betwisting voldoende is gemotiveerd. Friesland Bank heeft in dat kader aangevoerd dat de borgstelling door [gedaagde cs] d.d. 11 maart 2001 ten behoeve van AA&E Accountants een kennelijke verschrijving is, aangezien duidelijk is dat de borgtocht gekoppeld is aan de kredietovereenkomst die een jaar daarvoor tussen [gedaagde sub 1] en Friesland Bank was gesloten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Friesland Bank hiermee voldaan aan de in dit geval te stellen eisen aan de betwisting. De rechtbank zal Friesland Bank daarom in de gelegenheid stellen tot het leveren van tegenbewijs tegen de in beginsel voor waar aangenomen stelling dat de borgstelling ziet op de nakoming van de verplichtingen van AA&E Accountants.
4.10.
Friesland Bank zal zich kunnen uitlaten over de wijze waarop zij het tegenbewijs wenst te leveren. Met dit doel zal de zaak naar de rol worden verwezen.
de verdere beoordeling
4.11.
Op de vraag wat rechtens is als Friesland Bank wel/niet slaagt in het tegenbewijs, overweegt de rechtbank reeds nu het volgende.
4.12.
Indien Friesland Bank slaagt in het tegenbewijs, kan zij [gedaagde sub 2] met succes aanspreken uit hoofde van de borgstelling en zal de vordering jegens haar worden toegewezen.
4.13.
Indien Friesland Bank niet slaagt in het tegenbewijs, moet als vaststaand worden aangenomen dat de borgtochtovereenkomst d.d. 11 maart 2001 weergeeft wat partijen zijn overeengekomen en dat uit kan worden gegaan van de op de overeenkomst gebaseerde vaststelling dat [gedaagde sub 2] zich niet als borg heeft verbonden voor de nakoming van de verplichtingen van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 2] kan in dat geval niet uit hoofde van de borgtochtovereenkomst worden aangesproken voor debetstand van het rekening-courantkrediet van [gedaagde sub 1] . Aangezien in het bovenstaande reeds overwogen is dat [gedaagde sub 1] als hoofdschuldenaar heeft te gelden, behoeft het subsidiaire standpunt van Friesland Bank ten aanzien van de borgstelling - voor het geval dat de maatschap Aa&E Accountants als hoofdschuldenaar wordt aangemerkt - geen bespreking.
slotsom
4.14.
De vordering van Friesland Bank tot veroordeling van [gedaagde sub 1] tot betaling van € 24.790,38, te vermeerderen met de contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten is toewijsbaar. Met betrekking tot de vordering jegens [gedaagde sub 2] uit hoofde van de borgtochtovereenkomst zal Friesland Bank worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. In afwachting hiervan, zal de rechtbank iedere beslissing aanhouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
laat Friesland Bank toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat [gedaagde sub 2] zich bij borgtochtovereenkomst van 11 maart 2001 borg heeft gesteld voor de nakoming van de verplichtingen van AA&E Accountants;
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
6 januari 2016voor uitlating door Friesland Bank of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat Friesland Bank, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat Friesland Bank, indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op maandagen, dinsdagen en vrijdagen in de maanden februari tot en met april 2016 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. N.A. Baarsma in het gerechtsgebouw te Leeuwarden aan Zaailand 102,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Baarsma en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2015. [1]

Voetnoten

1.type: 736