ECLI:NL:RBNNE:2015:5806

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2015
Publicatiedatum
16 december 2015
Zaaknummer
18.850039.14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van dagvaarding en bewezenverklaring van drugshandel en deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 december 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van drugshandel en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de dagvaarding met betrekking tot de ten laste gelegde drugshandel gedeeltelijk nietig verklaard, omdat de tenlastelegging niet voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende duidelijk was gemaakt wat hem precies werd verweten, waardoor hij zich niet adequaat kon verdedigen.

Desondanks achtte de rechtbank bewezen dat de verdachte hasjiesj en hennep in zijn woning aanwezig had, dat hij deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in hennep, en dat hij een verboden gaspistool en munitie voorhanden had. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een leidinggevende rol vervulde binnen deze organisatie. De verdachte werd vrijgesproken van de export van drugs, maar kreeg een gevangenisstraf van twee jaar opgelegd, conform de eis van de officier van justitie.

De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, met name de impact van drugshandel op de volksgezondheid en de samenhang met andere vormen van criminaliteit. De verdachte had geen strafblad en was financieel verantwoordelijk voor zijn kinderen, maar de rechtbank vond deze omstandigheden niet voldoende om een lagere straf op te leggen. De uitspraak is gedaan in het kader van een breder onderzoek naar drugshandel in de regio, waarbij meerdere verdachten betrokken waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/850039-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
14 december 2015i
n de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
30 november 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Akkerman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari
2014 tot en met 23 september 2014, in de gemeente Groningen en/of elders in
Nederland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van
Nederland (onder meer naar Duitsland) heeft gebracht, (een)
hoeveelheid/hoeveelheden van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en
plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties
zijn toegevoegd en/of hennep,
zijnde hasjiesj en/of hennep (een) middel(en) als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
2.
A.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014
tot en met 23 september 2014, in de gemeente Groningen en/of elders in
Nederland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, (telkens) al dan niet in de uitoefening van een
beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt,
verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, (een)
hoeveelheid/hoeveelheden van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en
plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties
zijn toegevoegd en/of hennep,
zijnde hasjiesj en/of hennep (een) middel(en) als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
en/of
B.
hij op of omstreeks 23 september 2014, in de gemeente Groningen, opzettelijk
in een woning ( [pleegadres 1] ) aanwezig heeft gehad ongeveer:
- 11.190 gram, in elk geval een grote hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep
waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), en/of
- 566 gram, in elk geval een grote hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hasjiesj en/of hennep (een) middel(en) als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
3.
hij in omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 23 september 2014,
in de gemeente Groningen, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een
organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen verdachte en (onder
meer) [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
artikel 11, derde, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet, te weten:
- het al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk
telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of
vervoeren van hoeveelheden hennep, en/of
- het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van grote
hoeveelheden, althans hoeveelheden, hennep, en/of
- het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep;
4.
hij op of omstreeks 23 september 2014, in de gemeente Groningen, een wapen van
categorie III, te weten een gaspistool (merk NORIS/ROHM), en/of munitie van
categorie III, te weten 6 Centraalvuur CS gaspatronen, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank heeft ter onderscheiding de verschillende onderdelen van het onder 2 ten laste gelegde aangeduid met A en B.

Geldigheid van de dagvaarding

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding voor wat betreft de feiten 1, 2A en 3 partieel nietig dient te worden verklaard, omdat de dagvaarding ten aanzien van die feiten niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De tenlastelegging is zo weinig feitelijk en concreet dat het ondoenlijk is een gerichte verdediging hiertegen te voeren.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het verweer van de verdediging dient te worden verworpen. De enige manier om de tenlastelegging concreter te maken, was om alle specifieke tapgesprekken op te nemen, hetgeen te ver zou gaan.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 261, lid 1, Sv behelst de inleidende dagvaarding een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn. Het tweede lid voegt daaraan toe dat de inleidende dagvaarding tevens de vermelding behelst van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan. Bij de uitleg van deze bepaling moet voortdurend in het oog worden gehouden dat de vraag centraal staat of de verdachte zich op basis van de tenlastelegging goed kan verdedigen. De opgave van het feit moet duidelijk en begrijpelijk, niet innerlijk tegenstrijdig en voldoende feitelijk zijn. Bij de verdachte mag er - tegen de achtergrond van het strafdossier en het voorbereidend onderzoek - redelijkerwijs geen twijfel over bestaan welke specifieke gedragingen hem worden verweten.
Met betrekking tot het onder 1 en 3 ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat de tenlastelegging voldoet aan de eisen die artikel 261 Sv stelt. Het is – mede gelet op de inhoud van het dossier - voldoende duidelijk wat verdachte wordt verweten en waartegen hij zich moet verdedigen. Het verweer met betrekking tot deze feiten wordt dan ook verworpen.
Dit is anders ten aanzien van het onder 2A ten laste gelegde. Verdachte wordt verweten dat hij in de ten laste gelegde periode in de gemeente Groningen en/of elders in Nederland, althans in Nederland, in vereniging, opzettelijk hasjiesj en/of hennep heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd. Op basis van het dossier zou het onder andere kunnen gaan om het inrichten van hennepkwekerijen, anderen voorzien van materialen voor hennepkwekerijen, leveren van softdrugs aan coffeeshops of het vervoeren van softdrugs vanuit [plaats 1] en [plaats 2] . Welke verwijten verdachte worden gemaakt en waarop deze verwijten zijn gebaseerd, is echter op grond van de tenlastelegging niet duidelijk. Ook de officier van justitie heeft hierin geen inzicht gegeven. De rechtbank is daarom van oordeel dat de tenlastelegging met betrekking tot het onder 2A ten laste gelegde niet voldoet aan de in artikel 261 Sv gestelde eisen.
Dit betekent dat de inleidende dagvaarding wat betreft het onder 2A ten laste gelegde nietig dient te worden verklaard.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2B, 3 en 4 ten laste gelegde kan worden bewezen. Op grond van de in het dossier aanwezige tapgesprekken, OVC-gesprekken en peilbakengegevens, de in de woning van verdachte aangetroffen drugs en het feit dat de onder verdachte in beslag genomen personenauto over een geheime bergplaats beschikte, kan worden bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 januari tot en met 23 september 2014 schuldig heeft gemaakt aan de handel in hasj/hennep/softdrugs en de export
daarvan en dat er sprake is van een criminele organisatie waaraan verdachte heeft deelgenomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2B en 3 ten laste gelegde. Het onder 4 ten laste gelegde kan op basis van de bekennende verklaring van verdachte worden bewezen.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde, de export van softdrugs, heeft de raadsman aangevoerd dat er niet is geconstateerd dat verdachte naar het buitenland is gegaan met drugs. Bovendien staat niet in de tenlastelegging vermeld met wie, wanneer en waar verdachte dit feit zou hebben gepleegd. Dat verdachte betrokkenheid heeft bij de aanwezigheid van 40 kilo hennep in [plaats 3] , welke 40 kilo voor Duitsland bedoeld was, is niet bewezen. ['andere verdachte'] en [persoon 2] hebben niets over de betrokkenheid van verdachte verklaard.
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank feit 1 bewezen mocht achten, verzocht het onderzoek aan te houden om ['andere verdachte'] en [persoon 2] als getuigen te horen omtrent de rol van verdachte.
Ten aanzien van het onder 2B ten laste gelegde heeft de raadsman gesteld dat niet vaststaat dat de aangetroffen middelen drugs zijn in de zin van de Opiumwet. Dat het hasj en hennep betreft, is slechts gebaseerd op vermoedens van een verbalisant, die veertien maanden na dato een proces-verbaal heeft opgemaakt. Daar komt bij dat hasj een niet herkenbare stof is, die getest moet worden in een lab of op zijn allerminst met een basistest, hetgeen niet is gebeurd.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht het onderzoek aan te houden om de hasj te testen, voor zover dit nog mogelijk mocht zijn.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er geen enkele aanwijzing is dat verdachte concreet iets te maken heeft met een criminele organisatie die zich bezig houdt met de handel in softdrugs. Een groot deel van de tapgesprekken mag niet als bewijs worden meegenomen, omdat niet steeds uit een proces-verbaal blijkt dat sprake is van stemherkenning en door wie - een politieagent of een tolk - de stem van verdachte of medeverdachten wordt herkend. Om van een betrouwbare herkenning te spreken, moet duidelijk zijn hoe deze tot stand is gekomen, waarbij van belang is in welke taal wordt gesproken aangezien stemherkenning door een Nederlander van de Marokkaanse taal zeer onbetrouwbaar moet worden geacht.
Uit het dossier komt geen samenwerkingsverband naar voren, waarbij ook van belang is dat enkele medeverdachten in 2014 gedetineerd zaten. Dat een familie contact heeft, zegt niets over criminele doelstellingen en verdelingen. Daar komt bij dat een incidentele samenwerking niet voldoende is om te spreken van een criminele organisatie.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. Gelet op dit oordeel, komt de rechtbank niet toe aan het voorwaardelijk verzoek van de raadsman om het onderzoek aan te houden om ['andere verdachte'] en [persoon 2] als getuigen te horen.
Stemherkenning
Vooropgesteld moet worden dat noch uit de wet, noch uit de jurisprudentie valt af te leiden dat (resultaten van) stemherkenningen als de onderhavige in algemene zin niet voor het bewijs zouden mogen worden gebruikt. Het ontbreken van een afzonderlijke verklaring van de personen die de tapgesprekken hebben uitgeluisterd over de achtergrond van de herkenning maakt de tapgesprekken niet onbruikbaar als bewijsmiddel. Dat niet altijd duidelijk is of er een verbalisant of een tolk bij de taps betrokken is geweest, maakt niet dat de herkenningen onbetrouwbaar of ongeloofwaardig zijn.
Daar komt bij dat verdachte bij de politie niet heeft willen reageren op de (inhoud van de) hem voorgehouden tapgesprekken met een of meerdere medeverdachten in het onderzoek "Liège" en zich ter terechtzitting heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Verdachte heeft op geen enkele wijze concreet toegelicht waarom de verbalisant of tolk zich zou hebben vergist bij de stemherkenningen ten aanzien van verdachte.
Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 2B, 3 en 4 ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
Daarbij is ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts gebruikt met betrekking tot het feit of de feiten waarop het blijkens zijn inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
Een schriftelijk stuk, te weten een lijst van in beslag genomen goederen, opgenomen op pagina 1829 e.v. van dossier nummer 01COP13007 (onderzoek Liège) d.d. 14 januari 2015 van Politie Eenheid Noord-Nederland, inhoudende:
Object [pleegadres 1] te [pleegplaats 1] .
IBN-code Omschrijving goederen
A.02.02.001 Plakken hasj in rode en gele zak.
A.03.01.003 Plakken hasj
A.04.01.001 Wapen
A.05.02.002 Zwarte plastic zak met softdrugs
A.05.03.002 Hasj
A. 05.04.001 Zes blokken hasj
A. 06.02.002 Plakken hasj
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 oktober 2014, opgenomen op pagina 1834 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Door Politie Eenheid Noord Nederland wordt een onderzoek ingesteld onder de naam LIEGE. Dit onderzoek betreft onder andere handel in verdovende middelen. In het kader van dit onderzoek werden op 23 september 2014 in meerdere panden doorzoekingen gehouden. In een aantal panden werden, naast andere goederen, verdovende middelen in beslag genomen. Deze verdovende middelen worden in dit proces-verbaal gepreciseerd.
Doorzoeking [pleegadres 1] [pleegplaats 1] . ( [verdachte] )
beslagcode A.05.02.002:
- sealbag met gedroogde henneptoppen. (566 gram, inclusief verpakking)
beslagcode A.02.02.001:
- 3 plakken hasj in gele zak (380 gram)
- 3 plakken en drie brokstukken hasj in rood/witte zakken (270 gram)
beslag code A.03.01.003:
- 44 plakken hasj (4285 gram)
- 29 blokken hasj (2878 gram)
- 10 plakken hasj (996 gram)
- 7 blokken hasj (691 gram)
- 3 plakken hasj (290 gram)
beslag code A.05.03.002:
- 2 plakken en 1 brokstuk hasj (180 gram)
beslag code A.05.03.002:
- zakje wiet (3 gram, inclusief verpakking)
beslag code A.05.04.001:
- 6 plakken hasj (600 gram)
beslag code A.06.02.002:
- 6 blokken hasj (620 gram)
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 november 2015, los opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Op 23 september 2014 vond in het kader van het onderzoek Liège doorzoeking plaats in de
woning [pleegadres 1] te [pleegplaats 1] . Tijdens deze doorzoeking zijn op verschillende plaatsen in de woning o.a. meerdere blokken op hasjiesj gelijkende waar aangetroffen, met een totaalgewicht van ongeveer 10.5 kg. Het grootste deel van de hasjiesj was in plastic verpakking geseald. Tevens werd in dezelfde woning een hoeveelheid van 569 gram op hennep gelijkende waar aangetroffen.
Gezien de kleur, de geur, de wijze en manier van verpakking van de hierboven aangetroffen
goederen, verklaar ik verbalisant, op basis van kennis en ervaring, dat het zeer aannemelijk is te veronderstellen dat deze goederen respectievelijk hasjiesj en hennep betreft.
Een proces-verbaal van het team wapens, munitie en explosieven d.d. 12 november 2014, opgenomen op pagina 1851 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Het wapen is een dubbelloops gaspistool, merk Nohris/Rohm en is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie.
Munitie: 6 Centraalvuur CS gaspatronen (traangas). Deze patronen zijn munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 september 2014, opgenomen op pagina 1854 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Op 23 september 2014 werd door mij een onderzoek ingesteld in en aan een Mazda 6, [kenteken 1] . Qua constructie is dit merk en type voertuig door de fabrikant voorzien van een neerklapbare rugleuning van de achterbank. Voor deze constructie is gekozen, ter
vergroting van de kofferruimte. Ik zag dat, vanuit de kofferruimte gezien, geen neerklapbare rugleuning kon worden waargenomen. In de kofferruimte was een niet fabrieksmatige houten wand aangebracht. Ik trof rechts, achter de binnenbekleding van de kofferruimte, een handel aan. Toen ik deze handel bediende, zag ik dat een kwart gedeelte van de achterbank naar voren klapte. Tussen de rugleuning en de aangebrachte achterwand in de kofferruimte was een bergplaats aanwezig. Uit verder onderzoek kwam naar voren dat ook de resterende drie kwart van de rugleuning van de achterbank neerklapbaar was. Dit was te bewerkstelligen op een elektronische wijze. Onder het dashboard van dit voertuig was een niet door de fabrikant aangebrachte schakelaar aangebracht. Bij bediening van deze schakelaar werd een relais in werking gesteld, welke de vergrendeling van het resterende gedeelte van de rugleuning van de achterbank naar voren deed klappen. Er was een bergruimte aanwezig met een vloerdiepte van ongeveer 25 cm en een hoogte van ongeveer 40 cm over de gehele breedte van het voertuig (ongeveer 1,10 meter). Kennelijk was het de bedoeling om deze bergruimte aan het oog te onttrekken en de ontdekking hiervan onmogelijk dan wel moeilijk te maken.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 oktober 2014, opgenomen op pagina 1886 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [persoon 3] :
Ik heb de Mazda met [kenteken 1] omstreeks december 2013 verkocht aan een Turkse of Marokkaanse man. Er zat geen geheime bergplaats in de Mazda toen ik het voertuig verkocht. Als je bij mij de achterbank naar voren klapte keek je zo in de kofferruimte. Zo is hij ook verkocht.
Een proces-verbaal d.d. 23 september 2014, opgenomen op pagina 1451 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
Ik woon aan de [pleegadres 1] in [pleegplaats 1] . Ik heb een telefoon met [telefoonnummer 1]
en een nieuw nummer. Ik heb niets te verklaren over de in mijn woning aangetroffen hasj.
Een proces-verbaal d.d. 24 september 2014, opgenomen op pagina 1458 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
Mijn andere telefoonnummer is [telefoonnummer 2] .
Een proces-verbaal d.d. 25 september 2014, opgenomen op pagina 1468 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
Het in mijn woning aangetroffen wapen is een gaspistool. Ik heb het wapen in de la gelegd in de slaapkamer naast het bed. Er zaten drie of vier losse patronen bij.
Een proces-verbaal d.d. 7 oktober 2014, opgenomen op pagina 1473 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
U toont mij een foto van een Mazda met [kenteken 1] . Ja, dat is mijn auto.
Een proces-verbaal criminele organisatie d.d. 7 januari 2015, opgenomen op pagina 1 e.v. van zaakdossier 01, behorend voor voornoemd dossier, als relatering van verbalisant:
Uit het onderzoek "Liège" is bekend geworden dat het criminele samenwerkingsverband (hierna ook: CSV) vermoedelijk bestaat uit een aantal kernleden en enkele "andere verdachten". Als kernleden kunnen worden aangemerkt [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] . Als "andere verdachten" die deel uit maken van bedoeld CSV en/of o.a. uitvoeringshandelingen verrichten, kunnen worden aangemerkt ['andere verdachte 1'] , ['andere verdachte 2'] , ['andere verdachte 3'] en ['andere verdachte'] .
Uit de tap en OVC-gesprekken zijn o.a. onderstaande aanwijzingen bekend geworden:
- samenwerking tussen de verschillende kernverdachten
- alle genoemde kernverdachten zijn betrokken bij de drugshandel
- de kernverdachten zijn op de hoogte van elkaars werkzaamheden m.b.t. de drugshandel en
plegen hierover overleg
- aansturende, adviserende en coördinerende rol door [verdachte]
- gebruik van derden als koerier c.q. chauffeur
- gesprekken over tientallen en soms honderden kilo’s te verhandelen drugs en daaraan
gerelateerde prijzen
- gesprekken waarin de te verhandelen drugs en de hoeveelheden met name worden genoemd
- gesprekken en ontmoetingen met leveranciers over hoeveelheden prijzen, monsters etc.
- gesprekken en ontmoetingen met vermoedelijke afnemers van drugs
- gesprekken over grote geldbedragen
- gesprekken over drugstransporten richting het buitenland en het inzetten van koeriers
- gesprekken over het opzetten en/of het beheer van weed plantages
- gesprekken die aanwijzingen genereren over het witwassen van vermoedelijk uit
drugshandel verkregen inkomsten
- het inbouwen en het gebruik van geheime bergplaatsen in auto’s
In de door de verdachten gevoerde onderlinge tap (en OVC-)gesprekken en in gesprekken
met leveranciers en/of afnemers van de (vermoedelijk) verdovende middelen, wordt
veelvuldig gebruik gemaakt van versluierende taal. In die gesprekken wordt o.a. gesproken over “broden”, “schoenen”, “broeken”, “Jood”, “Mercedes”, “Marlboro”, “groenten”, “baby’s”, “kinderen” etc, terwijl uit de inhoud van die gesprekken is af te leiden (bv. prijzen,
hoeveelheden) dat daarmee zeer waarschijnlijk verschillende soorten verdovende middelen
(hash/weed) of hennepstekjes (baby’s, kinderen) wordt bedoeld. In diverse tap- en/of OVC-
gesprekken wordt ook gesproken over “papieren”, “brieven” of “belastingpapieren”. Hiermee wordt zeer waarschijnlijk geld bedoeld. Verder is uit gesprekken op te maken dat met “bewaargoed” of “foto” vermoedelijk een monster drugs wordt bedoeld. Het is aannemelijk te veronderstellen dat de verdachten onderling, en met hun leveranciers/ afnemers dergelijk taalgebruik vooraf hebben afgesproken.
In verschillende tap- c.q. OVC-gesprekken, die aan drugshandel zijn te relateren wordt ook
regelmatig over “meters” gesproken. Het is bij het onderzoeksteam bekend dat in andere
drugsonderzoeken met “1 meter” 100 kilo drugs wordt bedoeld.
Hieronder wordt een aantal bijzonderheden uit afgeluisterde gesprekken m.b.t. het versluierende taalgebruik en de samenwerking binnen het CSV, kort samengevat, weergegeven.
Gesprek nr. 453, d.d. 23-01-2014, 14.46 uur [1]
Tussen [medeverdachte 5] en NN-man, die kennelijk afnemer is. Gaat over prijzen van af te nemen handel, waarop [medeverdachte 5] zegt: “Ik heb met de familie gesproken en hij moet ons minimaal 45 geven”.
Opmerking verbalisant: Kort daarvoor en daarna blijkt uit gesprekken dat [verdachte] ook hierbij betrokken is.
NN-man wil dringend de vader van [medeverdachte 5] spreken.
Gesprek nr. 141 d.d. 07-02 -2014, 11.49 uur [2]
Gesprek tussen [medeverdachte 5] met [verdachte] , waaruit blijkt dat [medeverdachte 5] langs mensen gaat en over
ophalen “bewaargoed”. [verdachte] adviseert om goed met die mensen af te spreken omdat
[medeverdachte 5] al 2 keer voor niets is geweest en dan geen bewaargoed achter te laten.
Gesprek nr. 3853 d.d. 17-03-2014, 13.50 uur [3]
Tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] over vermoedelijke afnemers. [verdachte] adviseert [medeverdachte 4] om te bellen of men iets wil nemen en anders moeten zij maar opdonderen. [medeverdachte 4] vraagt zijn
vader om morgen naar hen toe te gaan om te praten.
Gesprek nr. 1555, d.d. 27-03-2014, 22.22 uur [4]
Tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] ( [telefoonnummer 3] ), waaruit blijkt dat [verdachte] wil dat [medeverdachte 2] meegaat om vermoedelijk drugs te halen bij een leverancier. [medeverdachte 2] moet 4 van die papieren meenemen. Kennelijk kan men “veel schoenen” afnemen van deze leverancier.
Gesprek nr. 2187, d.d. 18-04-2014, 11.29 uur [5]
Tussen [verdachte] en [medeverdachte 5] , waarin [verdachte] aangeeft dat hij morgen iets wil hebben omdat
hij dinsdag op vakantie gaat. [medeverdachte 5] zegt dat het vandaag geregeld moet worden en dat hij
ervoor zal zorgen.
Gespreknr. 354, d.d. 22-04-2014, 14.12 uur [6]
Tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] . Iemand (vermoedelijk afnemer) wil wat zien. [medeverdachte 4] heeft alleen
100-tjes liggen. [medeverdachte 5] wil die van 80 gaan overhandigen en vraagt [medeverdachte 4] of die voor 65
gaan. [medeverdachte 4] vindt dat te weinig.
Gesprek nr. 784, d.d. 28-04-2014, 14.47 uur [7]
Tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] , waarin [verdachte] zijn zoon waarschuwt dat hij niet wordt
belazerd. [verdachte] adviseert [medeverdachte 4] om “het” opnieuw te wegen.
Gesprek nr. 2017 d.d. 30-05-2014, 21.09 uur [8]
[medeverdachte 4] belt [verdachte] . Over “broeken” die morgen bij [medeverdachte 4] zouden arriveren en over
papieren die [verdachte] zou hebben gekregen. [medeverdachte 4] moet morgen op verzoek van [verdachte] morgen “kleding” bekijken of het wel geschikt is.
Opmerking verbalisant: de aangehouden ['andere verdachte 2'] heeft tijdens verhoor bevestigd dat met de opmerking "papieren" in werkelijkheid "geld" wordt bedoeld.
Gespreknr. 7580, d.d. 27-06-2014, 18.54 uur [9]
[verdachte] belt met [leverancier] . Drugs gerelateerd gesprek, waarin [verdachte] zegt dat hij met [medeverdachte 4] in een coffeeshop in [plaats 1] is geweest, maar dat zij niets hebben gehaald. Daarna zijn zij ( [verdachte] en [medeverdachte 4] ) naar [plaats 2] gegaan en hebben daar in een viswinkel “jood” opgehaald. [leverancier] was kennelijk in de veronderstelling dat ook [medeverdachte 1] hierbij aanwezig is geweest.
Gesprek nr. 568, d.d. 02-07-2014, 12.58 uur [10]
['andere verdachte 1'] vraagt [medeverdachte 4] waar hij straks moet komen met “die pakken”.
['andere verdachte 1'] moet [medeverdachte 4] op de terugreis bellen.
Gesprek nr. 579, d.d. 22-07-2014, 16.11 uur [11]
Drugs gerelateerd gesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] , waarin [medeverdachte 2] wordt aangespoord om op te schieten, want er kan jood worden geleverd voor 775. Uit het gesprek is op te maken dat [medeverdachte 2] prijsonderhandeling moet gaan doen, waarbij [verdachte] aangeeft wat hij ( [medeverdachte 2] ) moet gaan vragen. [verdachte] zegt dat [medeverdachte 2] 875 moet vragen.
Uit tap (en OVC-)gesprekken, in combinatie met observatie (bakenregistraties) is vast
komen te staan, dat met name de kernverdachte [verdachte] regelmatige
telefonische contacten heeft met leveranciers van verdovende middelen uit [plaats 2] en
[plaats 1] en hen ook bezoekt, al dan niet in gezelschap van andere kernverdachten. Deze
leveranciers zijn voornamelijk van Marokkaanse afkomst en staan veelal in relatie tot
coffeeshops of midden en kleinbedrijven (groentewinkels, vishandels, bakkerijen) in
genoemde steden. In bedoelde tap (en OVC-)gesprekken wordt veelvuldig gesproken over
prijzen, hoeveelheden en beschikbare monsters van de te leveren goederen. Ook hier wordt
meestal in versluierende taal gesproken, maar op basis van genoemde prijzen, in combinatie
met de genoemde hoeveelheden, is het aannemelijk te veronderstellen dat er in softdrugs
wordt gehandeld.
[verdachte] informeert bij bedoelde personen of er bepaalde soorten drugs
beschikbaar zijn en onderhandelt met hen over prijzen en hoeveelheden. Tevens blijkt dat
enkele van deze leveranciers ook de zonen van [verdachte] kennen.
Voor hoeveelheden softdrugs wordt regelmatig gesproken in termen van één of anderhalve meter, wat zou kunnen duiden op hoeveelheden van 100 of 150 kg.
Uit de opgenomen gesprekken is op te maken dat [verdachte] kennelijk met twee leveranciers een reeds langer bestaand en beter contact heeft dan met de overige personen.
Dit betreft:
- ene “ [leverancier] ”, bereikbaar op telefoonnummer [telefoonnummer 4]
- ene “ [persoon 4] ”, bereikbaar op de telefoonnummers [telefoonnummer 5] of [telefoonnummer 6] of
[telefoonnummer 2]
Uit tap (en OVC-)gesprekken is tevens op te maken dat ook enkele andere kernverdachten
vermoedelijk contact hebben met de verschillende leveranciers van drugs, dan wel deze, in
gezelschap of in opdracht van [verdachte] , bezoeken.
Hieronder zijn, kort samengevat, een aantal voorbeelden van dergelijke gesprekken
weergegeven.
Gespreknr. 500, d.d. 16-02-2014, 17.29 uur [12]
[verdachte] met ene [persoon 5] , waarin [verdachte] vraagt of er “kussens zijn of iets anders”. Er is
volgens [persoon 5] alleen “Marlboro”. Verder over de prijs van deze Marlboro. De afnemer van
[verdachte] heeft 1.5 meter nodig.
Gespreknr. 1286, d.d. 18-03-2014, 12.43 uur [13]
[verdachte] met ene [persoon 6] . [verdachte] moet die ene van 200 hebben. [verdachte] is vermoedelijk in [plaats 2] . [verdachte] heeft iemand die elke week een meter afneemt. Verder over
handelswaar die hier zijn bewerkt en niet in Marokko. [verdachte] heeft “iets” aan een andere
groepering gegeven.
Gespreknr. 3901, d.d. 18-03-2014, 13.07 uur [14]
[verdachte] belt met [leverancier] en informeert of [leverancier] 200 brood bij de hand heeft. [verdachte] wil 1 of 1.50 meter hebben. Verder over “joodse spullen en ophalen van brief”. [leverancier] moet de foto
meenemen. [verdachte] zegt dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] vrij zijn.
Opmerking verbalisant: Hieruit blijkt dus dat leverancier [leverancier] kennelijk ook [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] kent. Laatstgenoemden zijn in deze periode in vrijheid gesteld na in Duitsland te zijn veroordeeld tot gevangenisstraf i.v.m. drugshandel.
Gespreknr. 5904, d.d. 14-05-2014, 13.12 uur [15]
[verdachte] met ene [persoon 5] , waarin [verdachte] aangeeft dat hij 1 of 2 meter “joodse” moet
hebben voor een familielid. Ook heeft hij maandag of dinsdag wat dure coffeeshopspullen
nodig. Verder informeert [verdachte] of er ook “brood” is. Uit het gesprek wordt duidelijk dat
[persoon 5] kennelijk ook een tussenhandelaar is.
Gespreknr. 7580, d.d. 27-06-2014, 18.54 uur [16]
[verdachte] met [leverancier] . Uit het gesprek wordt duidelijk dat er kennelijk een partij beschikbaar is, maar dat “de grote” deze nog niet heeft vrijgegeven. [verdachte] is met [medeverdachte 4] in [plaats 1] geweest naar die ene coffeeshop maar heeft daar niets kunnen kopen. Daarna hebben zij
“jood” gehaald bij een viswinkel in [plaats 2] .
Gespreknr. 236, d.d. 08-07-2014, 15.22 uur [17]
[verdachte] belt met [persoon 4] en geeft aan dat hij kennelijk klanten heeft die 270 en mogelijk meer willen afnemen. [persoon 4] gaat contact zoeken om het te kunnen regelen. [persoon 4] gaat hem bellen of gaat persoonlijk naar zijn winkel om te praten. Hieruit kan worden geconcludeerd dat [persoon 4] als tussenhandelaar optreedt.
Uit meerdere tap (en OVC-)gesprekken blijkt dat kernverdachten contact hebben met
verschillende personen, die op basis van de inhoud van die gesprekken, kennelijk drugs van
deze kernverdachten kopen, dan wel een bemiddelende rol in die verkoop spelen.
Hieronder zijn, kort samengevat, een aantal voorbeelden van dergelijke gesprekken
weergegeven.
Gespreknr. 1320, d.d. 19-03-2014, 13.22 uur [18]
[verdachte] met NN-man. Een vriend van [verdachte] heeft 60 paar schoenen beschikbaar. NN-man informeert of het “die ster of joden” betreft en wil eerst foto. [verdachte] zegt dat het
mooie is en goedkoop. [verdachte] geeft aan dat de handel kennelijk bij een Marokkaanse
winkel in [plaats 2] vandaan komt. Zij spreken af elkaar in [plaats 2] te ontmoeten.
Gespreknr. 11740 d.d. 01-04-2014, 11.52 uur [19]
[medeverdachte 5] belt uit naar ene [persoon 7] . Men gaat elkaar ontmoeten in een café. [medeverdachte 5] gaat in ieder
geval “twee broden” klaar leggen.
Gespreknr. 218, d.d. 07-07 -2014, 15.16 uur [20]
NN-man informeert bij [verdachte] of hij nog “ster” heeft. [verdachte] heeft nu niet maar gaat
bestellen.
Gespreknr. 394 d.d. 15-05-2014, 20.28 uur [21]
[medeverdachte 4] met NN-man. Over het geven van bewaargoed en over het tonen van “die broeken”.
Nn-man informeert bij [medeverdachte 4] of hij nog “vis” heeft. [medeverdachte 4] had het net nog in z’n bezit,
maar nu is het weg. NN-man had ook geprobeerd om [medeverdachte 1] te bereiken.
Gespreknr. 1374 d.d. 24-05-2014, 23.20 uur [22]
[medeverdachte 4] met NN-man. Gesprek over “gras”, wat kennelijk nog aan het drogen is. Vanaf
morgen of overmorgen is er kennelijk beschikbaar. Uit gesprek blijkt dat NN-man eerder al
4.5
of meer van [medeverdachte 4] heeft afgenomen. NN-vraagt of er nu iets is. [medeverdachte 4] geeft aan dat er
nu nog niets is.
Gespreknr. 43 d.d. 10-09-2014, 15.42 uur [23]
NN-man informeert bij [medeverdachte 2] of hij “die Marlboro's” al heeft. [medeverdachte 2] geeft aan eind van de week, als zijn vriend terug is. [medeverdachte 2] waarschuwt NN-man dat hij niet over de telefoon moet zeggen.
Gespreknr. 49, d.d. 12-09-2014, 12.51 uur [24]
Ene [persoon 8] informeert bij [medeverdachte 2] of hij al een voorbeeld heeft, zoals beloofd. [medeverdachte 2] kan
niets regelen omdat zijn vriend niet hier is. [persoon 8] zegt dat zijn zoon er wel is. [medeverdachte 2] wil
niets met de zoon doen, alleen met die ouwe. [persoon 8] wil het voorbeeld aan een klant laten
zien.
Opmerking verbalisant: vermoedelijk wordt met “zijn vriend/die ouwe” [verdachte] bedoeld.
Uit gevoerde OVC-gesprekken is duidelijk geworden dat de kernverdachten in het bezit
zijn van meerdere auto’s, die kennelijk zijn voorzien van een ingebouwde geheime bergplaats. Hiervoor wordt o.a. het Marokkaanse woord “Kaja” of “Kaga” gebruikt (bron: tolk). Deze auto’s zijn kennelijk bedoeld om goederen (lees: verdovende middelen en/of geld) te vervoeren.
Bij de aanhouding van de verschillende (kern)verdachten en de daarop volgende
doorzoekingen zijn een tweetal auto’s (Mazda, type 6, [kenteken 1] en VW, type
Transporter, [kenteken 2] ) inbeslaggenomen, welke waren voorzien van dergelijke
geheime bergplaatsen (zie par. 3.10). De ['andere verdachte 2'] heeft na zijn aanhouding
verklaard, in opdracht van [medeverdachte 4] , een geldtransport naar Duitsland te hebben
uitgevoerd, waarbij gebruik werd gemaakt van een geprepareerde auto ( Mazda, type 6).
In OVC-gesprekken, gevoerd op onderstaande data, wordt o.a. gesproken over geheime bergplaatsen (“Kaja” of “Kaga”) in auto’s.
26-06: 09.38 uur [25]
Gesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] , waarbij [verdachte] zegt dat hij een bergruimte (kaja) in een auto (vermoedelijk Peugeot) wil laten inbouwen.
03-07: 14.03 uur [26]
Gesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] , waarbij [verdachte] aangeeft dat hij iemand heeft gevonden die een bergruimte in een bus kan maken
03-07: 16.58 uur [27]
Gesprek tussen [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] over het inbouwen van een automatische bergruimte in een auto en over de prijs (€ 6500,-) die daarvoor moet worden betaald.
16-07: 23.14 uur [28]
Gesprek tussen [verdachte] en NN-man, waarin [verdachte] zegt dat hij een auto heeft, waarmee hij handelswaar vervoert en dat hij het automatische opbergvak wil openen.
Binnen het onderzoek Liège zijn verschillende doorzoekingen uitgevoerd. Hierbij werd een groot aantal goederen in beslag genomen op de volgende locaties.
[pleegadres 1] te [pleegplaats 1] ( [verdachte] ):
- plakken hash en hoeveelheden weed met een totaalgewicht van ongeveer 11 kilogram;
- plastic verpakkingsmateriaal (sealbags), veelal gebruikt t.b.v. verdovende middelen.
[pleegadres 2] te [pleegplaats 1] ( [medeverdachte 1] ):
- diverse briefjes met daarop notities van namen/adressen, berekeningen i.c.m. hoeveelheden;
- hoeveelheid verdovende middelen.
[pleegadres 3] te [pleegplaats 2] ( [medeverdachte 4] / ['andere verdachte 3'] ):
- hoeveelheid weed
- geldbedrag van € 3020,-
- 19 sealbags (soortgelijk als bij [pleegadres 1] ), aangetroffen in auto van ['andere verdachte 3'] .
[pleegadres 4] te [pleegplaats 1] ( [medeverdachte 2] ):
- geldbedrag van € 3370,-.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten omtrent het onder 2B en 3 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 23 september 2014 in zijn woning ongeveer 11.190 gram hasjiesj en ongeveer 566 gram hennep aanwezig heeft gehad. Gelet op het proces-verbaal van bevindingen d.d.
24 november 2015, ziet de rechtbank geen noodzaak voor nader onderzoek van de aangetroffen hasj. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van dit proces-verbaal. Overigens heeft de officier van justitie na sluiting van het onderzoek laten weten dat het in beslag genomen materiaal niet meer beschikbaar is. Het verzoek van de verdediging om aanhouding van het onderzoek wordt daarom afgewezen.
Onder een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en tenminste één andere persoon.
Vast moet komen te staan dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, waaronder ook het naaste doel van de organisatie wordt gerekend. Daarnaast moet de verdachte een aandeel hebben in het samenwerkingsverband dan wel moet de verdachte de gedragingen, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, ondersteunen. Tot slot moet bewezen kunnen worden dat de verdachte opzet had op het deelnemen aan de organisatie. Voldoende daarvoor is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Wetenschap of een andere vorm van opzet ten aanzien van één of meer concrete misdrijven is niet noodzakelijk.
Niet is vereist dat vast is komen te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest, met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is.
Artikel 11a van de Opiumwet is een specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (generalis). Het oogmerk van de organisatie in de zin van artikel 11a van de Opiumwet dient gericht te zijn op een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, of 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet.
Naar aanleiding van CIE-informatie is er in oktober 2013 een opsporingsonderzoek gestart onder de naam "Liège", waarbij ook onderzoek is gedaan naar een mogelijke criminele organisatie. Gedurende dit onderzoek zijn telefoongesprekken afgeluisterd en opgenomen.
Uit de inhoud van die gesprekken valt op dat de verdachten zich veelvuldig bedienen van versluierend taalgebruik. Zo wordt o.a. gesproken over "bewaargoed", "papieren", "schoenen", "broeken", "kleding", "jood", "pakken" en "meters". De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachten in de telefonische contacten willens en wetens verhullende taal hebben gebezigd, nu de verdachten geen alternatieve verklaring hebben gegeven voor dit taalgebruik. Ook overigens is niet aannemelijk gemaakt, bijvoorbeeld door het overleggen van schriftelijke stukken, dat de gesprekken ergens anders over gaan dan over drugs. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de voor het bewijs gebezigde telefonische contacten drugs gerelateerd zijn.
Daar komt bij dat een aantal verdachten in het bezit was van auto’s, die waren voorzien van een ingebouwde geheime bergplaats.
De rechtbank acht op grond van de opgenomen bewijsmiddelen, in onderling samenhang bezien, bewezen dat sprake is van een organisatie, die tot oogmerk had het opzettelijk handelen in en het aanwezig hebben van grote hoeveelheden drugs. De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2014 tot 23 september 2014 aan die organisatie heeft deelgenomen. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte een prominente rol heeft gespeeld binnen de criminele organisatie en dat hij een leidinggevende en centrale rol heeft vervuld. Dit blijkt onder meer uit de hoeveelheid van zijn contacten met medeverdachten.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2B, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
2B.
hij op 23 september 2014 in de gemeente Groningen opzettelijk in een woning ( [pleegadres 1] ) aanwezig heeft gehad ongeveer:
- 11.190 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen
van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), en
- 566 gram hennep,
zijnde hasjiesj en hennep middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 23 september 2014 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen verdachte en (onder meer) [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten:
- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen, bereiden, bewerken,
verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van hoeveelheden hennep, en
- het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep;
4.
hij op 23 september 2014 in de gemeente Groningen een wapen van categorie III, te weten een gaspistool (merk NORIS/ROHM), en munitie van categorie III, te weten 6 Centraalvuur CS gaspatronen, voorhanden heeft gehad.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op:
2B.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
3.
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11 lid 3, 4 en 5 van de Opiumwet;
4.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2A, 2B, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank niet alleen feit 4 bewezen mocht achten, gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte geen strafblad heeft en dat hij financieel verantwoordelijk is voor een kind en binnenkort twee kinderen. Daarnaast heeft de raadsman gesteld dat softdrugs legale middelen zijn en dat Nederland een belachelijk onzinnig beleid heeft dat inhoudt dat het wel door de voordeur mag maar niet door de achterdeur. De rechtbanken pardonneren inmiddels onder omstandigheden middels artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft hasjiesj en hennep in zijn woning aanwezig gehad en heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, die zich bezighield met de handel in hennep. Binnen deze organisatie heeft verdachte een leidinggevende en centrale rol vervuld.
De rechtbank overweegt dat de handel in verdovende middelen bij wet strafbaar is gesteld om de volksgezondheid te beschermen. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs ernstige schade berokkenen aan de gebruikers daarvan en kunnen leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Bovendien gaan drugshandel en het gebruik van drugs vaak gepaard met andere vormen van (gewelds- en vermogens)criminaliteit.
De vergelijking die de raadsman heeft gemaakt met zaken die door de rechtbank worden afgedaan door toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, gaat niet op, nu de criminele organisatie, waarvan verdachte deel uitmaakte, zich bezighield met handel buiten de reguliere en legale economie.
Daarnaast heeft verdachte een verboden gaspistool en zes gaspatronen voorhanden gehad. Deze feiten zijn bij wetgeving strafbaar gesteld ter beheersing van het legale wapenbezit en bestrijding van het illegale wapenbezit.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de feiten, het opleggen van een aanzienlijke gevangenisstraf gerechtvaardigd.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, de laatste tien jaar niet in aanraking is geweest met politie en justitie voor opiumdelicten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd van na te noemen duur. Omdat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, zal zij een lagere straf opleggen dan de officier van justitie heeft gevorderd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Wijst af het verzoek van de verdediging om aanhouding.
Verklaart de dagvaarding wat betreft het onder 2A ten laste gelegde nietig.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2B, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. M. Haisma en mr. J.V. Nolta, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 december 2015.

Voetnoten

1.zie tapgesprek op pagina 188 van het zaakdossier
2.pagina 119
3.pagina 128/129
4.pagina 134/135
5.pagina 142
6.pagina 212
7.pagina 151
8.pagina 241
9.pagina 260
10.pagina 164
11.pagina 168
12.pagina 319/320
13.pagina 339/340
14.pagina 345/346
15.pagina 328 t/m 331
16.pagina 351
17.pagina 369
18.pagina 404/405
19.pagina 407
20.pagina 416
21.pagina 425
22.pagina 426
23.pagina 432
24.pagina 431
25.pagina 739
26.pagina 742/743
27.pagina 744
28.pagina 750