4.5of meer van [medeverdachte 4] heeft afgenomen. NN-vraagt of er nu iets is. [medeverdachte 4] geeft aan dat er
nu nog niets is.
Gespreknr. 43 d.d. 10-09-2014, 15.42 uur
NN-man informeert bij [medeverdachte 2] of hij “die Marlboro's” al heeft. [medeverdachte 2] geeft aan eind van de week, als zijn vriend terug is. [medeverdachte 2] waarschuwt NN-man dat hij niet over de telefoon moet zeggen.
Gespreknr. 49, d.d. 12-09-2014, 12.51 uur
Ene [persoon 8] informeert bij [medeverdachte 2] of hij al een voorbeeld heeft, zoals beloofd. [medeverdachte 2] kan
niets regelen omdat zijn vriend niet hier is. [persoon 8] zegt dat zijn zoon er wel is. [medeverdachte 2] wil
niets met de zoon doen, alleen met die ouwe. [persoon 8] wil het voorbeeld aan een klant laten
zien.
Opmerking verbalisant: vermoedelijk wordt met “zijn vriend/die ouwe” [verdachte] bedoeld.
Uit gevoerde OVC-gesprekken is duidelijk geworden dat de kernverdachten in het bezit
zijn van meerdere auto’s, die kennelijk zijn voorzien van een ingebouwde geheime bergplaats. Hiervoor wordt o.a. het Marokkaanse woord “Kaja” of “Kaga” gebruikt (bron: tolk). Deze auto’s zijn kennelijk bedoeld om goederen (lees: verdovende middelen en/of geld) te vervoeren.
Bij de aanhouding van de verschillende (kern)verdachten en de daarop volgende
doorzoekingen zijn een tweetal auto’s (Mazda, type 6, [kenteken 1] en VW, type
Transporter, [kenteken 2] ) inbeslaggenomen, welke waren voorzien van dergelijke
geheime bergplaatsen (zie par. 3.10). De ['andere verdachte 2'] heeft na zijn aanhouding
verklaard, in opdracht van [medeverdachte 4] , een geldtransport naar Duitsland te hebben
uitgevoerd, waarbij gebruik werd gemaakt van een geprepareerde auto ( Mazda, type 6).
In OVC-gesprekken, gevoerd op onderstaande data, wordt o.a. gesproken over geheime bergplaatsen (“Kaja” of “Kaga”) in auto’s.
26-06: 09.38 uur
Gesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] , waarbij [verdachte] zegt dat hij een bergruimte (kaja) in een auto (vermoedelijk Peugeot) wil laten inbouwen.
03-07: 14.03 uur
Gesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] , waarbij [verdachte] aangeeft dat hij iemand heeft gevonden die een bergruimte in een bus kan maken
03-07: 16.58 uur
Gesprek tussen [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] over het inbouwen van een automatische bergruimte in een auto en over de prijs (€ 6500,-) die daarvoor moet worden betaald.
16-07: 23.14 uur
Gesprek tussen [verdachte] en NN-man, waarin [verdachte] zegt dat hij een auto heeft, waarmee hij handelswaar vervoert en dat hij het automatische opbergvak wil openen.
Binnen het onderzoek Liège zijn verschillende doorzoekingen uitgevoerd. Hierbij werd een groot aantal goederen in beslag genomen op de volgende locaties.
[pleegadres 1] te [pleegplaats 1] ( [verdachte] ):
- plakken hash en hoeveelheden weed met een totaalgewicht van ongeveer 11 kilogram;
- plastic verpakkingsmateriaal (sealbags), veelal gebruikt t.b.v. verdovende middelen.
[pleegadres 2] te [pleegplaats 1] ( [medeverdachte 1] ):
- diverse briefjes met daarop notities van namen/adressen, berekeningen i.c.m. hoeveelheden;
- hoeveelheid verdovende middelen.
[pleegadres 3] te [pleegplaats 2] ( [medeverdachte 4] / ['andere verdachte 3'] ):
- hoeveelheid weed
- geldbedrag van € 3020,-
- 19 sealbags (soortgelijk als bij [pleegadres 1] ), aangetroffen in auto van ['andere verdachte 3'] .
[pleegadres 4] te [pleegplaats 1] ( [medeverdachte 2] ):
- geldbedrag van € 3370,-.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten omtrent het onder 2B en 3 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 23 september 2014 in zijn woning ongeveer 11.190 gram hasjiesj en ongeveer 566 gram hennep aanwezig heeft gehad. Gelet op het proces-verbaal van bevindingen d.d.
24 november 2015, ziet de rechtbank geen noodzaak voor nader onderzoek van de aangetroffen hasj. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van dit proces-verbaal. Overigens heeft de officier van justitie na sluiting van het onderzoek laten weten dat het in beslag genomen materiaal niet meer beschikbaar is. Het verzoek van de verdediging om aanhouding van het onderzoek wordt daarom afgewezen.
Onder een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en tenminste één andere persoon.
Vast moet komen te staan dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, waaronder ook het naaste doel van de organisatie wordt gerekend. Daarnaast moet de verdachte een aandeel hebben in het samenwerkingsverband dan wel moet de verdachte de gedragingen, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, ondersteunen. Tot slot moet bewezen kunnen worden dat de verdachte opzet had op het deelnemen aan de organisatie. Voldoende daarvoor is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Wetenschap of een andere vorm van opzet ten aanzien van één of meer concrete misdrijven is niet noodzakelijk.
Niet is vereist dat vast is komen te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest, met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is.
Artikel 11a van de Opiumwet is een specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (generalis). Het oogmerk van de organisatie in de zin van artikel 11a van de Opiumwet dient gericht te zijn op een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, of 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet.
Naar aanleiding van CIE-informatie is er in oktober 2013 een opsporingsonderzoek gestart onder de naam "Liège", waarbij ook onderzoek is gedaan naar een mogelijke criminele organisatie. Gedurende dit onderzoek zijn telefoongesprekken afgeluisterd en opgenomen.
Uit de inhoud van die gesprekken valt op dat de verdachten zich veelvuldig bedienen van versluierend taalgebruik. Zo wordt o.a. gesproken over "bewaargoed", "papieren", "schoenen", "broeken", "kleding", "jood", "pakken" en "meters". De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachten in de telefonische contacten willens en wetens verhullende taal hebben gebezigd, nu de verdachten geen alternatieve verklaring hebben gegeven voor dit taalgebruik. Ook overigens is niet aannemelijk gemaakt, bijvoorbeeld door het overleggen van schriftelijke stukken, dat de gesprekken ergens anders over gaan dan over drugs. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de voor het bewijs gebezigde telefonische contacten drugs gerelateerd zijn.
Daar komt bij dat een aantal verdachten in het bezit was van auto’s, die waren voorzien van een ingebouwde geheime bergplaats.
De rechtbank acht op grond van de opgenomen bewijsmiddelen, in onderling samenhang bezien, bewezen dat sprake is van een organisatie, die tot oogmerk had het opzettelijk handelen in en het aanwezig hebben van grote hoeveelheden drugs. De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2014 tot 23 september 2014 aan die organisatie heeft deelgenomen. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte een prominente rol heeft gespeeld binnen de criminele organisatie en dat hij een leidinggevende en centrale rol heeft vervuld. Dit blijkt onder meer uit de hoeveelheid van zijn contacten met medeverdachten.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2B, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 23 september 2014 in de gemeente Groningen opzettelijk in een woning ( [pleegadres 1] ) aanwezig heeft gehad ongeveer:
- 11.190 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen
van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), en
- 566 gram hennep,
zijnde hasjiesj en hennep middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 23 september 2014 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen verdachte en (onder meer) [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten:
- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen, bereiden, bewerken,
verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van hoeveelheden hennep, en
- het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep;
hij op 23 september 2014 in de gemeente Groningen een wapen van categorie III, te weten een gaspistool (merk NORIS/ROHM), en munitie van categorie III, te weten 6 Centraalvuur CS gaspatronen, voorhanden heeft gehad.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.