ECLI:NL:RBNNE:2015:5674

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
18.730137-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Minderjarige verdachte veroordeeld voor medeplegen van doodslag met zijn vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 10 december 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met zijn vader betrokken was bij de dood van een slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, op basis van betrouwbare verklaringen van een medeverdachte, schuldig is aan het medeplegen van doodslag. De feiten vonden plaats op 19 juni 2013 in de sigarenwinkel van de vader van de verdachte, waar het slachtoffer werd mishandeld en uiteindelijk om het leven werd gebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het slachtoffer met een honkbalknuppel heeft geslagen en hem heeft vastgebonden met tape en draad. De rechtbank achtte het bestanddeel voorbedachte raad niet bewezen, maar veroordeelde de verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaren, waarbij rekening werd gehouden met zijn jonge leeftijd en de invloed van zijn vader. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, maar de gevorderde affectieschade niet, omdat de wettelijke basis hiervoor ontbrak. De rechtbank heeft de gevangenneming van de verdachte bevolen en de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730137-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 december 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
8 juni 2015, 4 november 2015 en 26 november 2015.
De verdachte is op 8 juni 2015 verschenen, bijgestaan door mr. Y. Karga, advocaat te Amsterdam. Op de terechtzitting van 4 november 2015 is verdachte niet verschenen; wel is verschenen mr. Y. Karga, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd. Op de terechtzitting van 26 november 2015 zijn zowel verdachte als de raadsvrouw niet verschenen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting van 8 juni 2015 en 4 november 2015 vertegenwoordigd door mr. P.F. Hoekstra. Op 26 november 2015 werd het openbaar ministerie ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 19 juni 2013 tot en met 20 juni 2013 te
[pleegplaats 1] (in een ruimte deel uitmakende van een winkelpand gelegen aldaar
aan de [straat] ) en/of de provincie Friesland, althans in
Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven
heeft beroofd, immers heeft/hebben en/of is/zijn verdachte en/of (een of meer
van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig
overleg,
-die [slachtoffer] tegen de grond geslagen en/of
-die [slachtoffer] (terwijl hij op de grond lag) meermalen (met kracht) tegen het
hoofd en/of in het gezicht en/of tegen de hals en/of tegen de romp en/of
andere lichaamsde(e)l(en) geschopt en/of (met gebalde vuist) geslagen en/of
-met een honkbalknuppel, althans een (slag)voorwerp, althans een stomp
voorwerp, meermalen (met kracht) tegen de rug en/of de romp en/of op/tegen
het hoofd en/of de hals en/of een of meer andere lichaamsde(e)l(en) geslagen
en/of
-(terwijl die [slachtoffer] op zijn buik op de grond lag) een knie gezet op de rug
van die [slachtoffer] en/of op die [slachtoffer] gaan zitten en/of tegen het hoofd
geslagen en/of
-de polsen en/of armen en/of handen en/of benen en/of het hoofd/gezicht en/of
de mond en/of de nek/hals en/of een of meer andere lichaamsde(e)l)en van die
[slachtoffer] omwikkeld/gebonden/afgeplakt met tape en/of
-dc handen en/of de voeten van die [slachtoffer] met elektriciteitsdraad gebonden
en/of op de rug van die [slachtoffer] de handen en voeten met elektriciteitsdraad
aan elkaar gebonden en/of elektriciteitsdraad om de hals van die [slachtoffer]
gebonden en/of
-terwijl die [slachtoffer] in hulpeloze toestand op de grond lag, die [slachtoffer] met
kracht op de rug en/of tegen het hoofd en/of een of meer andere
lichaamsde(e)l(en) geschopt en/of (met gebalde vuist) geslagen en/of met een
honkbalknuppel althans een (slag)voorwerp, althans een stomp voorwerp, tegen
een of meer lichaamsde(e)1(en) geslagen en/of
-die [slachtoffer] op een deken gelegd en/of in de kofferbak van een personenauto
getild en/of vervolgens die [slachtoffer] vervoerd naar de provincie Friesland,
ten gevolge van welk fors uitwendig geweld voomoemde [slachtoffer] is overleden;
althans indien terzake van vorenstaande geen veroordeling mocht volgen dat,
hij in of omstreeks de periode van 19 juni 2013 tot en met 20 juni 2013 te
[pleegplaats 1] (in een ruimte deel uitmakende van een winkelpand gelegen aldaar
aan de [straat] ) en/of in de provincie Friesland, althans
in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk en met
voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel (onder meer een aantal gebroken
ribben en/of bloeduitstortingen op het hoofd en/of in de halsspieren en/of in
de buik en/of rond de nieren en/of in de slijmvliezen en/of elders in het
lichaam en/of beschadiging van een long en/of letsel aan de neus en/of
zwelling van het neusslijmvlies),
heeft toegebracht, door opzettelijk
-die [slachtoffer] tegen de grond te slaan en/of
-(terwijl hij op de grond lag) meermalen (met kracht) tegen het hoofd
en/of in het gezicht en/of tegen de hals en/of tegen de romp en/of andere
lichaamsde(e)l(en) van die [slachtoffer] te schoppen en/of (met gebalde vuist) te
slaan en/of
-met een honkbalknuppel, althans een (slag)voorwerp, althans een stomp
voorwerp, meermalen (met kracht) tegen de rug en/of de romp en/of op/tegen
het hoofd en/of de hals en/of een of meer andere lichaamsde(e)l(en) van die
[slachtoffer] te slaan en/of
-(terwijl die [slachtoffer] op zijn buik op de grond lag) een knie op de rug van
die [slachtoffer] te zetten en/of op hem te gaan zitten en/of tegen het hoofd van
die [slachtoffer] te slaan en/of
-de polsen en/of armen en/of handen en/of benen en/of het hoofd/gezicht en/of
de mond en/of de nek/hals en/of een of meer andere lichaamsde(e)l)en van die
[slachtoffer] te omwikkelen/binden/afplakken met tape en/of
-de handen en/of de voeten van die [slachtoffer] met elektriciteitsdraad te binden
en/of op de rug van die [slachtoffer] de handen en voeten met elektriciteitsdraad
aan elkaar te binden en/of elektriciteitsdraad om de hals van die [slachtoffer]
te binden en/of
-terwijl die [slachtoffer] in hulpeloze toestand op de grond lag, met kracht op de
rug te slaan en/of tegen het hoofd en/of een of meer andere lichaamsde(e)l(en)
te schoppen en/of (met gebalde vuist) te slaan en/of met een honkbalknuppel,
althans een (slag)voorwerp, althans een stomp voorwerp, tegen een of meer
lichaamsde(e)l(en) te slaan en/of
-die [slachtoffer] op een deken te leggen en/of in de kofferbak van een
personenauto te tillen en/of vervolgens die [slachtoffer] te vervoeren naar de
provincie Friesland,
terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2.
in of omstreeks de periode van 19 juni 2013 tot en met 20 juni 2013 te [pleegplaats 2]
, (op/nabij de [locatie] ) en/of te [pleegplaats 1] en/of elders in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een lijk, te weten het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , heeft verbrand
met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen,
immers hebben verdachte en/of zijn mededader(s),
het stoffelijk overschot van die [slachtoffer] in de kofferbak van een
personenauto gelegd en/of vervolgens die [slachtoffer] naar [pleegplaats 2]
gebracht en/of het stoffelijk overschot van [slachtoffer] uit de kofferbak van
een personenauto getild en/of op de grond gelegd en/of overgoten/besprenkeld
met motorbenzine en/of vervolgens een stuk papier in de brand gestoken en/of
dit stuk brandende papier gegooid op het stoffelijk overschot van die [slachtoffer]
, althans vuur in aanraking gebracht met het stoffelijk overschot van
die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan het stoffelijk overschot van die [slachtoffer]
is verbrand.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
- toepassing van meerderjarigenstrafrecht;
- oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren;
- toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen;
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ter hoogte van het toegewezen bedrag.
- opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft een veroordeling gevorderd voor het medeplegen van moord. Zij heeft hiertoe naar voren gebracht dat op grond van diverse bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de [medeverdachte 1] , kan worden bewezen dat verdachte met zijn vader [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een aandeel heeft gehad in de levensberoving van het slachtoffer [slachtoffer] . De officier van justitie acht de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] betrouwbaar en geloofwaardig gelet op de manier waarop deze verklaring is afgelegd, te weten als een verklaring in één stuk, zonder tussendoor gestelde vragen, en gelet op de omstandigheid dat deze verklaring op diverse punten in overeenstemming is met andere bewijsmiddelen. De op de terechtzitting van 8 juni 2015 en de nadien bij de politie afgelegde verklaringen van verdachte zijn naar de mening van de officier van justitie niet in lijn met de door haar genoemde bewijsmiddelen. Om die reden hecht zij geen waarde aan de verklaring van verdachte, voor zover hij wegblijft bij het door hem gepleegde geweld en gaat ze er vanuit dat verdachte samen met zijn vader het slachtoffer heeft vastgebonden, geslagen en geschopt, waarbij verdachte het slachtoffer voorts met een knuppel heeft geslagen. Daarna heeft verdachte het slachtoffer in de gaten gehouden, terwijl zijn vader uit de winkel vertrok. Verdachte heeft derhalve een significante bijdrage geleverd aan het overlijden van het slachtoffer. Daarbij is sprake geweest van voorbedachte raad, nu er op meerdere momenten geweld is gebruikt tegen het slachtoffer en verdachte bij voortduring de gelegenheid heeft gehad zich te beraden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gepleegde geweld een aanmerkelijk risico op de dood met zich meebrengt, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie acht daarnaast het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, aangezien verdachte heeft meegeholpen het lichaam in de kofferbak te leggen. Het moet hem helder zijn geweest dat ze het lichaam wilden kwijtmaken. Dat verdachte niet lijfelijk mee is gegaan naar Friesland waar het lichaam in brand is gestoken, doet daar in de visie van de officier van justitie niet aan af.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit van zowel het onder 1 als het onder 2 aan verdachte ten laste gelegde. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte ontkent betrokken te zijn geweest bij de levensberoving van [slachtoffer] , terwijl het tegen verdachte beschikbare bewijs met betrekking tot door hem gepleegde geweldshandelingen enkel bestaat uit de door [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen. De raadsvrouw acht de door [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen onbetrouwbaar en voert aan dat evenwel het scenario mogelijk is dat [medeverdachte 1] de geweldshandelingen heeft gepleegd die hij aan verdachte toedicht. Voorts heeft de raadsvrouw diverse tegenstrijdigheden en onjuistheden in de verklaringen van [medeverdachte 1] aangeduid, op grond waarvan zijn verklaringen als onbetrouwbaar en ongeloofwaardig moeten worden beschouwd. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat niet kan worden bewezen dat bij verdachte sprake is geweest van voorbedachte raad.
Oordeel rechtbank
Feit 1
Betrouwbaarheid verklaringen [medeverdachte 1]
Aan verdachte is onder 1 primair ten laste gelegd het medeplegen van moord dan wel doodslag ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer] .
Verdachte heeft vanaf het begin ontkend een aandeel in het feit te hebben gehad. Nadat verdachte zich eerst voornamelijk op zijn zwijgrecht heeft beroepen, heeft hij ter terechtzitting van 8 juni 2015 een verklaring afgelegd. Bij deze gelegenheid heeft verdachte
-kort samengevat- verklaard dat hij de betreffende dag gedurende lange tijd aanwezig is geweest in de sigarenwinkel van zijn vader [medeverdachte 2] en dat hij heeft meegekregen dat achterin de sigarenwinkel gestommel plaatsvond, terwijl zijn vader en een Roemeen, [medeverdachte 1] , zich daar bevonden. Voorts heeft hij gezien dat [medeverdachte 1] een trap uitdeelde. Verdachte kon het niet goed zien, omdat zijn zicht werd geblokkeerd door een bureau. Bij zijn vader heeft hij een wond waargenomen. Zijn vader heeft aan de politie medegedeeld dat er een overval had plaatsgevonden. Op die dag is er echter, volgens verdachte, geen overval in de winkel geweest. Hierover heeft hij destijds op verzoek van zijn vader leugenachtig verklaard. In de loop van de dag heeft verdachte in een vertrek achter de winkelruimte aan de achterzijde van het pand bloedsporen waargenomen. Hem werd opgedragen om de ruimte met andere aanwezigen schoon te maken, hetgeen verdachte overigens niet heeft gedaan. Zijn vader en [medeverdachte 1] zijn vervolgens weggegaan. Verdachte heeft hen niet met de auto zien vertrekken.
[medeverdachte 1] heeft kort nadat hij naar Nederland is overgebracht een uitgebreide verklaring afgelegd, waarin hij -onder meer- heeft aangegeven dat hij erbij aanwezig is geweest toen het slachtoffer door zowel [medeverdachte 2] als door verdachte ernstig werd mishandeld en dat het slachtoffer ten gevolge hiervan is overleden. Verdachte zou het slachtoffer met een honkbalknuppel hebben geslagen. Nadien heeft de medeverdachte diverse malen een verklaring afgelegd, waarin hij steeds heeft verklaard over door verdachte verrichtte geweldshandelingen.
De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen bewezen acht dat het slachtoffer [slachtoffer] op 19 juni 2013 in de sigarenwinkel te [pleegplaats 1] om het leven is gebracht. Zowel verdachte als [medeverdachte 1] spreken over een geweldsincident in de winkel, waarbij in de verklaring van [medeverdachte 1] de verbinding naar het slachtoffer wordt gelegd. Ook andere bewijsmiddelen, zoals aangetroffen bloed op een tapijttegel aldaar, bevestigen dat aan het slachtoffer in de winkel letsel is toegebracht. Voorts blijkt uit meerdere bewijsmiddelen dat verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ten tijde van de geweldshandelingen in de sigarenwinkel aanwezig waren. Een actief aandeel van verdachte in het jegens het slachtoffer gepleegde geweld kan echter enkel worden gebaseerd op verklaringen van [medeverdachte 1] .
De rechtbank dient gelet op het voorgaande en gelet op het door de verdediging gevoerde verweer de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] te beoordelen. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende. De verklaringen van [medeverdachte 1] vinden op meerdere onderdelen steun in ander bewijsmateriaal. De rechtbank wijst op de resultaten van het sectierapport, de wijze waarop en de omstandigheden waaronder het slachtoffer is aangetroffen, het in de sigarenwinkel aangetroffen bloed van het slachtoffer en de verklaring van verdachte, die aangeeft in de winkel te zijn geweest.
Ook overigens vinden de verklaringen van [medeverdachte 1] op essentiële punten bevestiging in de resultaten van het politieonderzoek. De rechtbank wijst op het verhaal van [medeverdachte 2] over de vermeende overval die zou hebben plaatsgevonden, de ter plaatse gekomen politiemensen, de goederen die tijdens de reis naar het noorden bij een tankstation zijn gekocht, de telefoongesprekken die tijdens deze reis tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn gevoerd, het in de kofferbak van de Peugeot aangetroffen bloed van het slachtoffer en de verklaringen die door diverse personen, waaronder [medeverdachte 2] , zijn afgelegd omtrent onenigheid in de hennepsfeer tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] enerzijds en [slachtoffer] en [getuige] anderzijds.
Daarnaast heeft de rechtbank de wijze en het tijdstip waarop [medeverdachte 1] zijn verklaring heeft afgelegd in aanmerking genomen. [medeverdachte 1] heeft kort nadat hij in Nederland is aangekomen een uitgebreide verklaring afgelegd, waarin diverse details naar voren worden gebracht. Op dat moment kon verdachte nog niet de beschikking hebben over het gehele dossier.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de tot het bewijs gebezigde verklaringen van [medeverdachte 1] betrouwbaar en geloofwaardig. Daaraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat opvolgende verklaringen van [medeverdachte 1] op detailniveau van elkaar verschillen. Op hoofdlijnen heeft [medeverdachte 1] namelijk consistent verklaard. Van belang is voorts dat het geheel van gedragingen, tussen het plegen van het geweld en het vervoeren van het lichaam, enige uren in beslag heeft genomen en er voorts geruime tijd is verstreken sinds het feit is gepleegd. Dat er onder deze omstandigheden in de opvolgende verklaringen van de medeverdachte op ondergeschikte punten verschillen naar voren komen, rechtvaardigt niet de conclusie dat de betreffende verklaringen niet betrouwbaar kunnen worden geacht.
De rechtbank overweegt voorts dat niet is gebleken van aanknopingspunten voor de veronderstelling dat de medeverdachte ten onrechte belastend over verdachte zou hebben verklaard. Tegenover de verklaring van [medeverdachte 1] staat weliswaar de verklaring van verdachte, maar de rechtbank constateert echter dat het feit dat verdachte pas ter terechtzitting van 8 juni 2015 is gekomen met deze verklaring zonder afdoende reden op te geven waarom hij dit niet eerder heeft gedaan, reeds vragen oproept over de geloofwaardigheid van zijn verklaring. Daarbij komt dat ook de inhoud van de verklaring op meerdere punten vragen oproept. Zo is opmerkelijk dat verdachte stelt urenlang in de winkel aanwezig te zijn geweest, maar niet op de hoogte was van wat zich gedurende die tijd in de ruimte achter de winkel afspeelde en zich daarvan ook niet op de hoogte heeft gesteld. Hij stelt wel te hebben geweten dat zijn vader en [medeverdachte 1] daar waren, dat hij gestommel hoorde en dat hij [medeverdachte 1] een schoppende beweging zag maken. Verdachte heeft ook verklaard dat hij op enig moment zijn vader heeft gezien met een wond aan zijn hand en dat zijn vader de politie vertelde dat er een overval had plaatsgevonden, hetgeen niet het geval was. Dat verdachte in deze omstandigheden geen aanleiding heeft gezien om te trachten duidelijkheid te verkrijgen over wat er gaande was, is moeilijk te geloven. Verdachte stelt dat hij ook niet met [persoon 1] die bij hem in de winkel aanwezig was en volgens verdachte ook in de ruimte daar achter is geweest, heeft gesproken over wat er aan de hand was. Verdachte stelt weliswaar dat hij verstijfd van angst was, dat hij bang was en niets durfde te doen, maar de rechtbank ziet niet in waarom verdachte in deze situatie op grond van de omstandigheden die hij schetst zo bang zou zijn. Ook de angstgevoelens die verdachte beschrijft over het moment in de avond dat hij bloedsporen zag in de achterste ruimte en zijn vader hem en zijn vrienden opdroeg de ruimte schoon te maken, kan de rechtbank niet plaatsen. Verdachte stelt immers dat hij geen weet had van wat er gebeurd was. Al met al is de rechtbank van oordeel dat aan de verklaring van verdachte niet de waarde kan worden gehecht die de verdediging daaraan toegekend wenst te zien. De rechtbank acht de verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Dit brengt tevens met zich dat de rechtbank voorbij zal gaan aan het door de verdediging gepresenteerde alternatieve scenario, waarin wordt gesteld dat het evengoed mogelijk is dat medeverdachte [medeverdachte 1] de geweldshandelingen heeft verricht die deze aan verdachte toedicht. De rechtbank acht dit scenario volstrekt niet aannemelijk geworden.
Medeplegen en opzet
Medeplegen veronderstelt een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte(n).
Uit de bewijsmiddelen, waaronder de voor het bewijs gebruikte verklaringen van [medeverdachte 1] , leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte het volgende af. Verdachte is op 19 juni 2013 gedurende lange tijd aanwezig geweest in de sigarenwinkel van zijn vader [medeverdachte 2] . Tevens volgt uit de verklaring van [medeverdachte 1] dat verdachte aanwezig is geweest bij (een groot deel van) het door zijn vader gepleegde geweld en dat hij op enig moment een honkbalknuppel heeft gepakt. Hiermee heeft verdachte het slachtoffer meermalen op diverse plaatsen van het lichaam, waaronder ook het hoofd, geslagen. Voorts heeft verdachte zijn vader geholpen het slachtoffer vast te binden met tape en draad.
Verdachte heeft aldus een substantiële bijdrage geleverd aan de levensberoving door gezamenlijk en gelijktijdig met zijn vader fors geweld op het slachtoffer uit te oefenen. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn vader, die was gericht op de dood van het slachtoffer.
Dat verdachte en de medeverdachte ook daadwerkelijk opzet hadden op de dood van het slachtoffer, blijkt uit hun gedragingen. Zij hebben tegen vitale delen van het lichaam van het slachtoffer geslagen en geschopt, ook toen het slachtoffer weerloos op de grond lag. Deze gedragingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte en de medeverdachte doelbewust het desbetreffende gevolg hebben aanvaard en daarmee met het vereiste opzet hebben gehandeld. Contra-indicaties zijn niet gebleken dan wel aannemelijk geworden.
Voorbedachte raad
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De rechtbank leidt uit het dossier, waaronder met name de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] , af dat [medeverdachte 2] voorafgaand aan het te plegen geweld reeds het plan had opgevat om [slachtoffer] van het leven te beroven. Dat verdachte van dit plan van zijn vader op de hoogte was, is de rechtbank echter niet gebleken.
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet, is of de verdachte voorafgaand aan het gewelddadig handelen of tussen de elkaar opvolgende geweldshandelingen voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad.
De rechtbank overweegt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat het slachtoffer na binnenkomst in de sigarenwinkel door [medeverdachte 2] naar een achter de winkel gelegen ruimte werd begeleid. Ook medeverdachte [medeverdachte 1] bevond zich in deze ruimte. De deur ging dicht en verdachte bleef in de sigarenwinkel. Het slachtoffer werd vervolgens door [medeverdachte 2] tegen het hoofd geslagen en viel op de grond. Hierna werd het slachtoffer nogmaals geschopt. [medeverdachte 2] bond het slachtoffer vast met tie-wraps, die even later door het slachtoffer werden verbroken. Hierna werd verdachte door zijn vader geroepen, heeft verdachte een honkbalknuppel gepakt en heeft hij het slachtoffer met de knuppel op diverse plaatsen van het lichaam, onder meer op de rug en het hoofd, geslagen. Ook werd het slachtoffer nogmaals door [medeverdachte 2] geschopt. Uiteindelijk is het slachtoffer met tape en draad vastgebonden, waarbij zijn armen en benen aan elkaar werden gebonden. Hoeveel tijd er is verstreken tot het slachtoffer uiteindelijk is overleden, wordt niet duidelijk.
De rechtbank overweegt dat zij op grond van de gebezigde bewijsmiddelen niet kan vaststellen hoeveel tijd er is verlopen tussen de besluitvorming bij verdachte en de hierop volgende door hem gepleegde geweldshandelingen bestaande uit het slaan met de honkbalknuppel en het helpen bij het vastbinden van het slachtoffer met tape en draad. Evenmin kan worden vastgesteld hoeveel tijd er die dag is verstreken tot het moment waarop het slachtoffer is overleden. Niet kan worden uitgesloten dat de besluitvorming bij verdachte om te handelingen te plegen die hij heeft verricht en de uitvoering daarvan tot stand zijn gekomen in een korte tijdspanne, dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en dat het slachtoffer kort na de geweldshandelingen gepleegd door verdachte is overleden. Aldus acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en zal zij verdachte vrijspreken van het bestanddeel voorbedachte raad.
Feit 2
Aan verdachte is onder 2 ten laste gelegd het medeplegen van het verbranden van het lijk van [slachtoffer] , met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Medeplegen veronderstelt een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. Niet is vereist dat alle plegers uitvoeringshandelingen hebben verricht. Voor een bewezenverklaring van medeplegen dient de intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht te zijn. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier volgt dat verdachte bij de winkel aanwezig was op het moment dat het lijk in de achterbak van het voertuig werd gelegd om te worden vervoerd. Niet is gebleken dat verdachte heeft meegeholpen het lijk in de achterbak te leggen of dat verdachte op andere wijze een bijdrage aan het feit heeft geleverd.
De rechtbank is van oordeel dat de bijdrage van verdachte in het onderhavige geval van onvoldoende gewicht is gebleken om te kunnen spreken van medeplegen aan het verbranden van een lijk, zodat verdachte van het hem onder 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

De rechtbank past de hierna te noemen bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 8 juni 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was op 19 juni 2013 aanwezig in de sigarenwinkel van mijn vader [medeverdachte 2] aan de [straat] te [pleegplaats 1] . Mijn vader was ook in de winkel aanwezig. Daarnaast was er een dunne Roemeen in de winkel. Mij wordt een foto van [medeverdachte 1] getoond. Dit is de persoon die ik hiervoor als dunne Roemeense man heb omschreven. Ook [persoon 1] en een donkere jongen die ik aan de hand van een foto herken als [persoon 2] , zijn in de winkel aanwezig geweest. Bij mijn vader heb ik een wond aan zijn hand waargenomen. In een ruimte behorend bij de winkel heb ik bloed gezien.
2. De inhoud van een zaaksdossier, onderzoek TGO Tjeukemeer, gesloten op 16 juli 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden waaronder:
2.1.
een schriftelijk stuk, bevattende een rapport pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut,
d.d. 5 september 2013 opgemaakt door arts en patholoog dr. B. Kubat, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als haar verklaring (zaaksproces-verbaal deel 1, p. 169 e.v.):
Bij de sectie op het lichaam van een overledene die dood is aangetroffen op [locatie] te [pleegplaats 2] op 20 juni 2013 is het navolgende gebleken:
Er waren tekenen van thermische beschadiging van het lichaam die gezien de bevindingen postmortaal was opgetreden. De thermische beschadiging heeft de beoordeling van met name kleinere huidbeschadigingen en onderhuidse bloeduitstortingen ernstig belemmerd.
Er waren tekenen van bij leven opgetreden inwerking van deels heftig, uitwendig, mechanisch, waarschijnlijk stomp, botsend geweld op de romp. Dergelijk geweld kan optreden in het kader van bijvoorbeeld veelvuldig vallen, maar is waarschijnlijker door geslagen of geschopt worden. Het heeft geleid tot inwendige bloeduitstortingen in de buik en ribbreuken links en in het kader van de breuk van de 9e rib perforatie van het borstvlies en beschadiging van de linkerlong. Het letsel aan de long links heeft geleid tot luchtophoping in de borstholte links en gedeeltelijk samenvallen van de linkerlong. De breuk van de 9e rib heeft geleid tot en bloeding in de linkerborstholte.
Er waren tekenen van bij leven opgetreden inwerking van uitwendig mechanisch vlak botsend geweld op het hoofd beiderzijds, zoals kan optreden bijvoorbeeld ten gevolge van vallen of geslagen worden. Dit geweld heeft geleid tot de bloeduitstorting onder het harde hersenvlies. Dit geweld was op zich niet dodelijk, maar kan hebben geleid tot verstoring of verlies van bewustzijn.
Er waren voorts letsels ter plaatse van de centrale benige delen van het gelaat. Deze letsels samen met de aanwezigheid van het bloed in de neusgaten en letsels aan de lippen wijzen op bij leven opgetreden inwerking van uitwendig, mechanisch, vlak, botsend geweld op het gelaat, zoals bijvoorbeeld zich hard stoten of geslagen worden. Ook de bloeduitstorting in de tongpunt en de bloeduitstorting in het harde hersenvlies zijn mogelijk in het kader van dit geweld ontstaan.
Er waren tekenen van bij leven opgetreden inwerking van uitwendig geweld op de hals. Dit geweld kan samendrukkend geweld, botsend geweld of een combinatie van beide zijn geweest. Indien er sprake was van botsend geweld dan kan het letsel aan de tong ook in het kader van dit geweld zijn ontstaan.
Er waren geen aanwijzingen voor ziekelijke orgaanafwijkingen die het intreden van de dood zouden kunnen verklaren of hiervoor van betekenis geweest zouden kunnen zijn.
Ten aanzien van het overlijden kan het volgende worden gesteld. Er werd geen zekere doodsoorzaak vastgesteld. Indien de mondopening geheel was afgedekt met tape dan kan dit samen met letsels aan de neus en daardoor opgetreden zwelling van het neusslijmvlies leiden tot ernstige belemmering van de ademhaling en verstikking. Samendrukkend geweld op de hals kan eveneens leiden tot verstikking. De letsels aan de borstkas links leiden tot verminderde beluchting van de linkerlong en waarschijnlijk ook de rechterlong en tot zuurstoftekort/verstikking.
Conclusie:
Het overlijden van deze onbekende man kan worden verklaard door verstikking. Een andere doodsoorzaak werd niet gevonden.
2.2
een schriftelijk stuk, inhoudende een geneeskundige verklaring, d.d. 14 augustus 2013 opgemaakt door een arts, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn/haar verklaring (zaaksproces-verbaal deel 4, p. 1698 e.v.):
Medische informatie betreffende: [medeverdachte 2] , geboren [geboortedatum medeverdachte 2] .
Uitwendig waargenomen letsel:
Over de knokkel van de ringvinger een snijwond van 1,5 cm, oppervlakkig zonder tekenen van bot of peesletsel. Daarbij zwelling en roodheid. De persoon werd onderzocht op 20 juni 2013. De wond zou kunnen passen bij een letsel door een mensentand. Het is mogelijk dat dit door een vuistslag tegen de mond van een andere persoon is ontstaan.
2.3.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2013066007, V-006-02, d.d. 18 maart 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [medeverdachte 1] (zaaksproces-verbaal deel 4, p. 1932 e.v.):
[medeverdachte 2] heeft mij gebeld op een ochtend en vroeg of ik naar de winkel wilde komen. Ik zei van wel en een uur of twee uur daarna was ik ter plekke. Ik ging naar binnen. Hij was daar en zijn zoon. Hij zei dat hij wist wie hem bestolen had. Hij was erg gespannen. Hij had rode ogen. Ik vroeg aan hem wat heb je gedaan. Hij haalde een zakje met cocaïne te voorschijnen. Hij zei dat hij niet rustig kon blijven zolang hij het niet had geregeld. Ik ben daarna 20 tot 30 minuten in de winkel gebleven. Toen kwam er een persoon binnen in de winkel. Toen zei hij dat is de persoon die van mij gestolen heeft. Samen met nog een persoon maar die persoon was er in geslaagd naar Marokko te vertrekken. Ik deed alsof ik zei oké. Daarna gaf hij een koffie aan de betreffende persoon. En toen gaf hij een teken aan zijn zoon dat deze de deur dicht moest doen. Op het moment dat de persoon op de stoel zat met koffie begon [medeverdachte 2] op hem in te slaan. De persoon viel op de grond. Daarna begon hij woorden te zeggen in het Nederlands. Ik maakte eruit op dat het was: "Waarom heb je van mij gestolen en waar is het". Op een gegeven moment pakte [medeverdachte 2] plastics. Ik bleef zitten op de bank. Op een gegeven moment verbrak de persoon die op de grond lag de plastics die [medeverdachte 2] had aangebracht. Zijn zoon begon te slaan met de baseballknuppel op hem. [medeverdachte 2] had wat ijzerdraad of stroomdraad of kabels. Hij zei: " [medeverdachte 1] geef me de tape." Ik vroeg: "wat voor tape?" Hij wees me aan in een hoek daar vandaan. Ik gaf hem de tape. Daarna heeft hij hem met zijn zoon vastgebonden aan zijn handen en voeten maar ook inclusief hals. Dus samen met zijn benen, armen en zijn hals. Zijn zoon vroeg “Waarom heb je mijn vader bestolen”. Op een gegeven moment werd [medeverdachte 2] gebeld. Hij ging toen weg voor ongeveer 30 minuten. Ik bleef zitten op de bank en [medeverdachte 2] kwam later terug. En toen vroeg hij in het Engels of die persoon nog in leven was. Hij antwoordde ja. En toen begon [medeverdachte 2] opnieuw op hem in te slaan. Ik zat op dat moment op de bank te kijken. Er kwam een jongen binnen die iets zei in de trant van “Er is politie”. En daarna ging [medeverdachte 2] naar buiten en deed de deur dicht waar de bank was en de betreffende persoon. Ik bleef daar samen met zijn zoon en die gebaarde dat ik me stil moest houden. Ongeveer 5 minuten daarna kwam [medeverdachte 2] terug. Hij zei er waren twee politiemensen er was geen enkel probleem, want hij kende ze. Hij zei dat ze uit de wijk waren en dat er gezegd was dat hij beroofd was. Want toen hij [slachtoffer] had geslagen had hij een snee opgelopen hier. Opmerking verbalisant: Verdachte wijst de plek aan waar [medeverdachte 2] gewond was. Verdachte wijst zijn knokkels aan. Dat is wat er gebeurd is gedurende 3 a 4 uur. Daarna zei hij dat hij weg moest om een ontmoeting te regelen met iemand. Ik ben met zijn zoon in de winkel gebleven. [medeverdachte 2] is ongeveer 2 uur weggebleven. Nadat [medeverdachte 2] weg was, heeft zijn zoon ongeveer na een half uur de winkel afgesloten. Ik ben daar samen met hem gebleven. Op een gegeven moment zei hij “Kijk eens of die persoon nog ademt”. Ik heb de deur opengedaan. Ik heb gekeken, ik heb hem niet aangeraakt en ik zei “ik weet het niet’. Hij is naar binnen gegaan en heeft met zijn voet beroerd of hij nog bewoog. Daarna heeft hij naar [medeverdachte 2] gebeld en heeft iets gezegd in de trant overleden. Dus ik nam aan dat hij niet meer bewoog. Op een gegeven moment stapte [medeverdachte 2] binnen. Hij zei het is geen enkel probleem en dit is wat een persoon overkomt die steelt of iets in die trant.
[medeverdachte 2] had [slachtoffer] in een deken gestopt en [slachtoffer] werd vervolgens in de kofferbak gelegd.
[medeverdachte 2] zei daarna: “Jij gaat mee in de auto”. Hij zei zodat ik iemand leerde kennen. Ik ben bij hem in de auto gestapt en daarna stapte hij nog naar de mensen toe die daar waren. Hij stapte in de auto en begon te rijden. Uiteindelijk kwamen we aan bij een soort zandduin. De persoon uit de Mercedes, die wij ontmoetten, en die ik aan de hand van een aan mij getoonde foto herken als [medeverdachte 3] , en [medeverdachte 2] hebben [slachtoffer] uit de kofferbak gehaald en hebben hem in het zand gelegd. [medeverdachte 2] pakte de jerrycan uit de auto en gooide benzine over [slachtoffer] en heeft hem in brand gestoken. Daarna heeft de persoon uit de Mercedes een gebaar als groet gemaakt naar [medeverdachte 2] en is verdwenen met de auto. [medeverdachte 2] stapte ook in de auto en begon te rijden. We stopten in [pleegplaats 1] .
2.4.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2013066007, V-006-04, d.d. 25 maart 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [medeverdachte 1] (zaaksproces-verbaal deel 4, p. 1974 e.v.):
[medeverdachte 2] begon op de man in te slaan. Ik herinner ik me dat [medeverdachte 2] hem begon te slaan wel twee drie keer op de voorkant. De jongen viel op de grond. En toen hij hem begon te slaan vroeg [medeverdachte 2] waarom heb je van mij gestolen. Waar is het spul. En dat herhaalde hij steeds. [medeverdachte 2] schopte met zijn voeten in het gebied van zijn hoofd. [verdachte] was bij de kassa. [medeverdachte 2] stond naast het slachtoffer dat op de grond lag en rookte een sigaret en keek naar hem. We hebben buiten de winkel gerookt en [medeverdachte 2] duwde mij toen weer naar binnen. Toen ik binnenkwam zag ik dat hij nog zo met zijn voet tegen de jongen deed en zei waar is het spul. De jongen zei niks meer. Hij lag nog hetzelfde. [medeverdachte 2] vroeg waar is het spul, nadat hij hem nog twee a drie keer geschopt heeft met zijn voeten tegen zijn gezicht. [verdachte] stond op dat moment bij de kassa. De persoon reageerde niet. Hij kreunde alleen maar. [medeverdachte 2] pakte geen tape maar die dingen van plastic. De man lag daar op de grond, zijn handen en zijn voeten zijn vastgemaakt. [verdachte] was op dat moment bij de kassa. Op het moment dat [medeverdachte 2] aan het bellen was verbrak de man de tie-wraps. [medeverdachte 2] heeft een keer [verdachte] geroepen. [verdachte] kwam binnen die pakte gelijk de knuppel van achter de deur en begon op hem in te slaan op de rug. En toen zei [medeverdachte 2] : " [medeverdachte 1] geef mij de tape". Ik zei "welke tape". Hij wees me waar. Ik heb [medeverdachte 2] de tape gegeven. [verdachte] pakte de tape van [medeverdachte 2] . En [medeverdachte 2] reikte op dat moment met zijn hand naar kabels of zo. [verdachte] liet de knuppel los. En hield de tape vast en zat op een bepaalde manier boven op hem zodat hij niet kon bewegen. [medeverdachte 2] zat met zijn knie op hem, draaide zich om, om de kabels te pakken. Hij pakte de kabels. Hij bond hem vast en met zijn voeten en handen samen en tilde zijn hoofd op. En daarna heeft hij iets tegen [verdachte] gezegd dat hij hem moest intapen of zoiets. [verdachte] heeft hem met de tape vastgemaakt aan zijn handen en voeten en om zijn nek.
2.5.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2013066007, 02TGO13003-FTOAH-004, d.d. 7 juli 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als bevindingen (bijlage Forensisch Onderzoek, deel 1):
De handen van het stoffelijk overschot dat bij het [locatie] in Friesland op 20 juni 2013 is aangetroffen, zijn ter beschikking gesteld van een dactyloscoop. Op 22 juni 2013 werd medegedeeld dat het slachtoffer was geïdentificeerd als [slachtoffer] . De identificatie vond plaats aan de hand van het dactyloscopisch signalement.
2.6.
een schriftelijk stuk, bevattende een rapport registratie van knopen en bindingen forensisch-technisch sporenonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot in [pleegplaats 2] op 20 juni 2013, afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 16 juli 2013 opgemaakt door ing. L. Meijrink, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn/haar verklaring (bijlage Forensisch Onderzoek, deel 2):
Bij aankomst op de plaats delict werd het stoffelijk overschot liggend op de buik op een stuk textiel aangetroffen. Zowel het deel textiel als het stoffelijk overschot was verbrand. De handen en voeten waren gebonden en ook aan elkaar op de rug vastgebonden. Om de hals van een slachtoffer was een stuk gedeeltelijk gesmolten mogelijk bruine tape zichtbaar.
Het slachtoffer bleek gebonden te zijn met bindingen met een buitenzijde van plastic en een binnenzijde van metaal, vermoedelijk elektriciteitsdraad. De bindingen zaten strak om de polsen en enkels gewikkeld en waren deels gesmolten. Om de polsen werd ook grijs tape aangetroffen. Om de nek/hals van het stoffelijk overschot was gedeeltelijk gesmolten bruin tape aanwezig, dit stuk tape liep over de mond.
2.7.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 02TGO13003-FTOAH-013, d.d. 16 juni 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als bevindingen (bijlage Forensisch Onderzoek,
deel 1)
Op 13 juli 2013 stelden wij een onderzoek in naar de latente aanwezigheid van bloed met behulp van luminol in een winkelpand, gevestigd aan de [straat] 32 te [pleegplaats 1] . Na beneveling met luminol zagen wij dat een vlek in de vloerbedekking luminesceerde. De tapijttegel waarop het bloed aanwezig was, werd door ons uitgenomen en veiliggesteld: SIN: AABJ7696NL.
2.8.
een schriftelijk stuk, bevattende een rapport onderzoek naar biologische sporen en (aanvullend) DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot in [pleegplaats 2] op 20 juni 2013, afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut,
d.d. 20 augustus 2013 opgemaakt door dr. Y. van de Wal, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn/haar verklaring (bijlage Forensisch Onderzoek, deel 2):
De tapijttegel AABJ7696NL is onderzocht op aanwezigheid van bloed. Binnen de gemarkeerde gebieden op de tapijttegels is bloed aangetroffen. Binnen de gemarkeerde gebieden zijn na bemonstering twee kleinere stukjes bemonsterd en als AABJ7696NL#02 en #03 veiliggesteld voor een DNA onderzoek. In elk van de onderzochte bemonsteringen is bloed aangetroffen.
Resultaten, interpretatie en conclusie:
Het DNA profiel van het slachtoffer [slachtoffer] AAGA4706NL is bij het vergelijkend DNA-onderzoek betrokken.
SIN Beschrijving DNA-profiel/ Matchkans DNA-profiel
celmateriaal kan afkomstig zijn van
AABJ7696NL#02 DNA-profiel van een man slachtoffer kleiner dan 1 op 1 miljard
[slachtoffer]
AABJ7696NL#03 DNA-profiel van een man slachtoffer kleiner dan 1 op 1 miljard
[slachtoffer]
3. een proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 4 juni 2015 van de meervoudige kamer in de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [medeverdachte 1] (afgelegd als verdachte in de zaak tegen [medeverdachte 1] , maar gevoegd in het dossier van verdachte):
Ik was op 19 juni 2013 in de sigarenwinkel van [medeverdachte 2] te [pleegplaats 1] aanwezig. Om ongeveer 12.00 uur die dag ben ik in de winkel gearriveerd. [medeverdachte 2] was ook in zijn winkel. [medeverdachte 2] vertelde mij dat hij wist wie zijn “gras” had gestolen en dat hij deze persoon vandaag zou vermoorden. Wij gingen naar een kamer aan de achterzijde van de sigarenwinkel. Korte tijd later kwam een persoon de winkel binnen. Later is mij gebleken dat dit [slachtoffer] was. [verdachte] , de zoon van [medeverdachte 2] , kwam de kamer aan de achterzijde van de sigarenwinkel binnen. [medeverdachte 2] begon de man te slaan. Hij sloeg hem eerst in het gezicht. Na ongeveer twee tot drie keer te zijn geslagen, viel de man op de grond. Terwijl hij op de grond lag, werd de man door [medeverdachte 2] meerdere malen geschopt. Nadat de man op de grond was gevallen heeft [medeverdachte 2] tie-wraps om de handen van de man gedaan, die toen geen tegenstand bood. Vervolgens begon [medeverdachte 2] de man opnieuw te schoppen en hij vroeg steeds: “Waar is mijn gras en waarom heb jij mij bestolen?”. Op een gegeven moment praatte de man niet meer en begon hij te kreunen. Op enig moment wist de man de tie-wraps los te maken en vanaf dat moment begon [medeverdachte 2] hem nog harder te schoppen. Ook zijn zoon begon de man te slaan. Dat deed hij met een knuppel die hij bij de deur had staan. Ik weet dat de zoon de man op het hoofd en op de rug sloeg, waar hij hem maar raken kon. Hij sloeg meerdere malen. Daarna hebben [medeverdachte 2] en [verdachte] de man wederom vastgebonden. De zoon pakte de man bij de benen vast en [medeverdachte 2] pakte kabels die hij in de kamer had die daarna volgde en begon de man daarmee vast te binden, terwijl hij zijn knie op de rug of de nek van de man had. [medeverdachte 2] vroeg mij of ik de tape wilde geven. Ik vroeg hem welke tape ik hem moest geven, waarna hij aanwees waar de tape lag. Ik stond op, pakte de tape en ging weer op de bank zitten. De tape lag ongeveer vier meter van de bank af. De tape ging om zijn hoofd heen en bedekte de gehele mond van de man. Daarna ging de tape ook om de benen en de handen van de man. De man lag op zijn buik met zijn nek, benen en armen aan elkaar vastgebonden. [medeverdachte 2] is weggegaan en ik bleef alleen achter in dat kamertje. [verdachte] bleef in de winkel. Nadat de man met de kabels was vastgebonden heb ik hem niet meer horen praten of geluiden horen maken. Ook heb ik hem daarna niet meer zien bewegen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 19 juni 2013 te [pleegplaats 1] (in een ruimte deel uitmakende van een winkelpand gelegen aldaar aan de [straat] ) tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet
-die [slachtoffer] tegen de grond geslagen en
-die [slachtoffer] (terwijl hij op de grond lag) meermalen met kracht tegen het hoofd en in het gezicht en tegen de hals en tegen de romp en andere lichaamsdelen geschopt en/of met gebalde vuist geslagen en
-met een honkbalknuppel meermalen met kracht tegen de rug en tegen het hoofd en een of meer andere lichaamsde(e)l(en) geslagen en
- terwijl die [slachtoffer] op zijn buik op de grond lag een knie gezet op de rug van die [slachtoffer] en
-de polsen en benen en het hoofd en de mond en de nek/hals van die [slachtoffer] omwikkeld/gebonden/afgeplakt met tape en
-de handen en de voeten van die [slachtoffer] met draad gebonden en op de rug van die [slachtoffer] de handen en voeten met draad aan elkaar gebonden en
-terwijl die [slachtoffer] in hulpeloze toestand op de grond lag, die [slachtoffer] met kracht tegen een of meer lichaamsde(e)l(en) geschopt,
ten gevolge van welk fors uitwendig geweld voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair: medeplegen van doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De officier van justitie heeft gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, de toepassing van meerderjarigenstrafrecht gevorderd. Het feit dat de deskundigen op basis van de persoon van de verdachte geen aanwijzingen zien om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen, doet hieraan in de visie van de officier van justitie niet aan af. Enerzijds omdat elk van de in de wet aangegeven gronden voldoende is om tot uitsluiting van het minderjarigenstrafrecht over te gaan en anderzijds omdat de officier van justitie zich niet kan vinden in het advies van de onderzoekers. De officier van justitie heeft de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaren gevorderd.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van een eventuele strafoplegging bepleit dat geen toepassing dient te worden gegeven aan het in artikel 77b Sr bepaalde. Verdachte was ten tijde van de feiten 17 jaar oud, zodat als uitgangspunt het minderjarigenstrafrecht dient te worden toegepast. De enkele omstandigheid dat het gaat om een ernstig feit, is naar de mening van de raadsvrouw onvoldoende om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. Ook zijn er geen rapportages voorhanden, waarin, gelet op de persoon van verdachte, toepassing van het meerderjarigenstrafrecht wordt onderschreven. In de persoon van verdachte kan derhalve geen aanknopingspunt voor het meerderjarigenstrafrecht worden gevonden. Bij een eventuele strafoplegging dient rekening te worden gehouden met de positieve ontwikkeling die verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft doorgemaakt ten aanzien van het volgen van therapie en werk. Ten slotte dient in de visie van de raadsvrouw rekening te worden gehouden met overschrijding van de redelijke termijn met een jaar.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van doodslag op [slachtoffer] . Samen met zijn vader heeft hij het slachtoffer in verband met een geschil over hennepteelt ernstig toegetakeld door hem te schoppen en te slaan ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. Verdachte heeft hierbij het slachtoffer met een knuppel geslagen en heeft meegeholpen het slachtoffer vast te binden met tape en draad. Het deels verbrande lichaam van het inmiddels overleden slachtoffer is de volgende dag door een toevallige voorbijganger aangetroffen op de [locatie] te [pleegplaats 2] . De bijzondere wijze waarop het slachtoffer was vastgebonden, was hierbij nog goed zichtbaar. Door het plegen van dit feit hebben verdachte en de medeverdachte(n) de nabestaanden van het slachtoffer een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht. Daarnaast heeft dit feit de maatschappij geschokt. Een feit als dit behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent.
Over verdachte zijn diverse rapportages uitgebracht. Zo heeft er een klinisch multidisciplinair onderzoek plaatsgevonden op de Forensische Observatieafdeling Teylingereind, waaraan verdachte gedeeltelijk heeft meegewerkt. In het naar aanleiding hiervan d.d. 23 december 2013 uitgebrachte Forca-rapport staat onder meer het volgende opgenomen. Er kan geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens worden vastgesteld. Wel zijn er aanwijzingen voor een gestagneerde sociaal-emotionele ontwikkeling, om welke reden de classificatie volgens de DSM-IV-TR wordt uitgesteld. Deze zou ook aanwezig zijn geweest ten tijde van het feit. Omdat verdachte het feit ontkent en er niet met hem over het feit kon worden gesproken, kunnen de onderzoekers geen inzicht geven in de factoren voortkomend uit een gestagneerde sociaal-emotionele ontwikkeling en de eventuele doorwerking daarvan in het plegen van het feit. Er kan derhalve geen uitspraak worden gedaan over de mate van toerekeningsvatbaarheid. Onderzoekers zien geen aanwijzingen om het volwassenenstrafrecht toe te passen, omdat zij geen duidelijke aanwijzingen hebben gevonden voor volwassenheid. Zo woont verdachte nog bij zijn moeder in, heeft hij geen duidelijke volwassen leefpatronen laten zien qua relatievorming en is hij nog onvoldoende verantwoordelijkheden nagekomen op scholings- en werkgebied om zichzelf staande te kunnen houden in de maatschappij. Er zijn verder aanwijzingen voor een gestagneerde sociaal-emotionele ontwikkeling. Oplegging van jeugddetentie wordt geadviseerd.
Daarnaast heeft de Raad voor de Kinderbescherming diverse rapportages opgesteld die ter terechtzitting zijn toegelicht. In het laatst opgemaakte rapport wordt vanuit pedagogisch oogpunt geadviseerd aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijk deel niet langer is dan de reeds in voorlopige hechtenis doorgebrachte detentie. De Raad sluit zich aan bij het in het Forca-rapport geformuleerde advies ten aanzien van de toepassing van meerderjarigenstrafrecht, nu zich geen wijzigingen hebben voorgedaan op de in dat rapport relevant geachte gebieden. Voorts worden door de Raad zorgen geuit omtrent de diverse traumatische gebeurtenissen die zich zowel voor als na het betreffende feit in het leven van verdachte hebben voorgedaan.
Ten aanzien van de vraag of meerderjarigenstrafrecht dient te worden toegepast, overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van het bepaalde in art. 77b Sr kan de rechter ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van zestien jaren doch nog niet die van achttien jaren heeft bereikt, het sanctierecht voor volwassenen toepassen, indien hij daartoe grond vindt in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank ziet in de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, grond om het sanctierecht voor volwassenen toe te passen. De rechtbank heeft daarbij de gruwelijke manier waarop het slachtoffer van zijn leven is beroofd in aanmerking genomen en de omstandigheid dat het een wraakactie in het criminele circuit heeft betroffen. Daarnaast ziet de rechtbank in afwijking van hetgeen in 2013 door de deskundigen hieromtrent is gerapporteerd, in de persoon van de verdachte eveneens aanwijzingen voor toepassing van het meerderjarigenstrafrecht. Uit het dossier volgt dat verdachte betrokken is geweest bij hennepteelt en/of verkoop, al dan niet met zijn vader gepleegd. Hieruit volgt derhalve een volwassener beeld van verdachte dan verdachte ten overstaan van de deskundigen heeft doen voorkomen.
Ten aanzien van het verweer omtrent schending van de redelijke termijn overweegt de rechtbank dat sinds de inverzekeringstelling van verdachte inmiddels een periode van bijna 29 maanden is verlopen. Nu de rechtbank het strafrecht voor meerderjarigen toepast en verdachte zich thans niet in voorlopige hechtenis bevindt, had de strafzaak in beginsel binnen een termijn van 24 maanden moeten zijn afgerond. De rechtbank is echter van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden zijn gelegen in het feit dat het een ingewikkelde zaak betreft die veel onderzoek heeft gevergd en waarbij sprake is van vrijwel gelijktijdige berechting van medeverdachten. Voorts heeft de rechtbank hierbij meegewogen dat verdachte ervoor heeft gekozen in een laat stadium een gewijzigde verklaring af te leggen, op grond waarvan een aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting te voorzien was. Dit alles maakt dat in het onderhavige geval geen sprake is van een schending van de redelijke termijn.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst en de omstandigheden waaronder met name het bewezen verklaarde feit is begaan, uit het oogpunt van vergelding een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur op zijn plaats is. De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat verdachte een belangrijke bijdrage aan het feit heeft geleverd door het weerloze slachtoffer met een honkbalknuppel te slaan. In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met de jonge leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat verdachte bij het plegen van de geweldshandelingen onder enige mate van invloed van zijn vader zal hebben gestaan.
Alles afwegende, zal de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie en onder toepassing van het sanctierecht voor volwassenen, overgaan tot de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren.

Voorlopige hechtenis

De officier van justitie heeft de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis gevorderd in verband met overtreding van de schorsingsvoorwaarden door verdachte. Ter terechtzitting van 4 november 2015 heeft de rechtbank reeds afwijzend op dit verzoek beslist.
De rechtbank overweegt voorts dat uit hetgeen hierboven in onderhavig vonnis is vermeld, volgt dat er ernstige bezwaren bestaan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van doodslag.
Er is sprake van een verdenking van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld, terwijl wegens de omstandigheden waaronder en de manier waarop het feit is begaan de rechtsorde ernstig is geschokt. De rechtbank neemt daarnaast in aanmerking dat thans sprake is van een veroordelend vonnis terzake van het medeplegen van doodslag, waarbij de rechtbank onder toepassing van het volwassenenstrafrecht, overgaat tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.
Uit het voorgaande blijkt derhalve van gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid, die de onverwijlde vrijheidsbeneming van verdachte vorderen.
De rechtbank zal derhalve de gevangenneming van verdachte bevelen.

Benadeelde partijen

[benadeelde partij 1]heeft zich via haar gemachtigde mr. P.W. van Rijmenam-van Oosterom voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend voor materiële schade bestaande uit
€ 4.000,00 aan kosten voor de uitvaart en voor de repatriëring van het slachtoffer naar Marokko, een bedrag van € 4.110,00 aan reiskosten voor het bijwonen van de begrafenis door een aantal familieleden en vrienden en een bedrag van € 309,12 aan reiskosten in het kader van het strafproces.
De verdediging heeft betoogd dat de vordering niet kan worden toegewezen, voor zover hiervoor reeds een uitkering van het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft plaatsgevonden.
Anders dan de verdediging heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de uitkering van het Schadefonds niet aan toewijzing van de vordering in de weg staat. Uit de mededeling van het Schadefonds dat, indien de benadeelde nog geld krijgt van de dader, wordt beoordeeld of de benadeelde moet terugbetalen aan het Schadefonds, welke mededeling is gebaseerd op artikel 6 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven, blijkt dat de uitkeringen een voorlopig karakter hebben.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die in overeenstemming is met de omstandigheden van de overledene en die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar, inclusief de gevorderde wettelijke rente.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
De wettelijk vertegenwoordiger van
[benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]heeft zich via haar gemachtigde mr. M.M.P.M. Lousberg voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend voor materiële schade bestaande uit tweemaal € 150,00 aan (reis)kosten in het kader van het strafproces. Daarnaast is een vordering ingediend voor immateriële schade bestaande uit affectieschade ter hoogte van
€ 20.000,00 per kind. Subsidiair wordt verzocht bij wijze van voorschot een bedrag van
€ 5.000,00 per kind toe te wijzen. Voorts wordt voor [benadeelde partij 3] een bedrag van € 1.612,12 gevorderd voor kosten door gederfd levensonderhoud. Dit betreffen kosten voor kinderopvang.
Ten aanzien van de gevorderde affectieschade heeft de raadsvrouw van verdachte primair bepleit dat deze vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren en om die reden niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
De rechtbank overweegt omtrent de gevorderde immateriële schade het volgende.
Naar het huidige Nederlandse recht is de mogelijkheid voor vergoeding van immateriële schade in verband met verlies van een dierbare zeer beperkt. Vaste jurisprudentie is dat slechts de situatie als bedoeld in art. 6:106 lid 1, aanhef en onder a, BW, de zogenoemde shockschade, voor vergoeding in aanmerking kan komen. Hieronder valt niet de immateriële schade die is veroorzaakt door het verdriet vanwege het overlijden/om het leven brengen van een dierbare, ook wel genoemd affectieschade. De vorderingen zijn gebaseerd op affectieschade.
Zijdens de nabestaanden is aangevoerd dat er aanleiding is om, in afwijking van het geldende recht, over te gaan tot vergoeding van affectieschade. Hierbij is aansluiting gezocht bij Europese Richtlijn 2012/29 EU (die het slachtofferbegrip uitbreidt tot familieleden van slachtoffers) in relatie tot artikel 8 EVRM; het thans aanhangige wetsontwerp 34.236 (Wet tot implementatie van de richtlijn 2012/29/EU inzake minimumnormen voor slachtoffers van strafbare feiten) en voor wat betreft de hoogte van de vordering bij het wetsvoorstel 34.257 inzake affectieschade.
De rechtbank kan dit beroep niet honoreren op grond van het volgende.
Artikel 8 EVRM noopt - naar de Hoge Raad heeft geoordeeld in het Taxibusarrest - er niet toe dat in de wetgeving wordt voorzien in een recht op (immateriële) schadevergoeding aan de ouder die een kind verliest als gevolg van het onrechtmatig handelen of nalaten van een ander. De Hoge Raad voegde daar aan toe in het arrest Vilt (HR 2009: BI 8583) dat dit niet anders is als het gaat om (immateriële) schadevergoeding aan de nabestaanden van de slachtoffers van een opzettelijk misdrijf.
Ook aan Richtlijn 2012/29/EU kan een dergelijk recht niet worden ontleend. In beginsel heeft een Europese richtlijn werking tussen burgers en overheid, niet tussen burgers onderling. Alleen in uitzonderingsgevallen, indien het gaat om een algemeen beginsel van het recht van de Europese Unie, kan dat anders zijn ( HvJ EU, 15-01-2014, C-176/12). Een zodanig recht lijkt hier niet aan de orde.
Bovendien rijst de vraag of de richtlijn op dit punt voldoende duidelijk, nauwkeurig en onvoorwaardelijk is om rechtstreekse werking te kunnen hebben. Uit artikel 16 van de richtlijn in samenhang met overweging 19 van de preambule van de richtlijn zou mogelijk kunnen volgen dat de lidstaten een regeling moeten treffen waarbij als uitgangspunt dient te gelden dat ook aan nabestaanden van een slachtoffer, de indirecte slachtoffers, een schadevergoeding toekomt. Op welke schade de richtlijn daarbij het oog heeft, op welke wijze dat zou moeten gebeuren en of dat in of buiten het strafproces zou moeten gebeuren wordt echter open gelaten. Evenzeer is niet zonder meer duidelijk wat er zou moeten gebeuren in geval van strafbare feiten die zijn gepleegd voor de inwerkingtreding van de richtlijn.
Tot slot ziet de rechtbank ook in een beroep op het onlangs bij de Tweede kamer ingediende wetsvoorstel “affectieschade” geen ruimte om reeds thans tot vergoeden van affectieschade te komen. Zoals de Hoge Raad reeds herhaalde malen heeft gesteld, heeft de rechter niet de vrijheid om, vooruitlopend op een eventueel door de wetgever door te voeren wijziging van de wet op dit punt, een zodanige vergoeding toe te kennen.
De rechtbank zal de benadeelden dan ook niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen voor zover deze zien op het toekennen van schadevergoeding als gevolg van zogenaamde affectieschade.
De rechtbank is van oordeel dat de door de nabestaanden gevorderde materiële schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht dit deel van de vordering, dat niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsvouw is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 77b en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van acht (8) jaren.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Beveelt de gevangenneming van verdachte.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 8.419,12 (zegge: achtduizend vierhonderdnegentien euro en twaalf cent), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 1] , te betalen een bedrag van € 8.419,12 (zegge: achtduizend vierhonderdnegentien euro en twaalf cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 77 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2013.
Wijst de vordering van de [benadeelde partij 2] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 2] , te betalen een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2013.
Wijst de vordering van de [benadeelde partij 3] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1762,12 (zegge: duizend zevenhonderdtweeënzestig euro en twaalf cent), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 3] , te betalen een bedrag van € 1762,12 (zegge: duizend zevenhonderdtweeënzestig euro en twaalf cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 27 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2013.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. W.S. Sikkema en mr. M.B. de Wit, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 december 2015.
mr. Sikkema is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Brinksma
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Wit
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Dijkstra
locatie Leeuwarden,