ECLI:NL:RBNNE:2015:5667

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
18.730246-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het verbranden van een lijk met het oogmerk om het feit/de oorzaak van het overlijden te verhelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 10 december 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van het verbranden van een lijk met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanwezig was bij het verbranden van het stoffelijk overschot van het slachtoffer, dat eerder door anderen om het leven was gebracht. De rechtbank heeft de verklaringen van een medeverdachte als betrouwbaar geacht, die aangaf dat de verdachte betrokken was bij het vervoer en de verbranding van het lichaam. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden. De vorderingen van benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen voldoende rechtstreeks verband was tussen de schade en het strafbare feit. De rechtbank heeft de officier van justitie ontvankelijk verklaard in de vervolging, ondanks de bezwaren van de verdediging over de procesgang en de behandeling van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730246-14

vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

10 december 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 juni 2015 en 27 november 2015.
Verdachte is op 8 juni 2015 niet verschenen, wel is verschenen mr. S.A.S. Jansen, advocaat te Veenendaal. Op 27 november 2015 is verdachte verschenen, bijgestaan door
mr. S.A.S. Jansen, advocaat te Veenendaal.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.F. Hoekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
in de periode van 19 juni 2013 tot en met 20 juni 2013 te [pleegplaats 1] ,
(op/nabij de [locatie] ) en/of te [pleegplaats 2] en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een lijk, te weten het
stoffelijk overschot van [slachtoffer] , heeft verbrand met het oogmerk om het
feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen, immers heeft/hebben
verdachte en/of zijn mededader(s),
-het stoffelijk overschot van die [slachtoffer] in de kofferbak van een
personenauto gelegd en/of
-telefonisch contact gehad met zijn mededader(s) en/of vervolgens die
mededader(s) de weg gewezen waar het stoffelijk overschot van die [slachtoffer]
naar toe kon worden gebracht en/of
-(vervolgens) die [slachtoffer] naar [pleegplaats 1] gebracht en/of
-het stoffelijk overschot van [slachtoffer] uit de kofferbak van een
personenauto getild en/of op de grond gelegd en/of overgoten/besprenkeld met
motorbenzine en/of
-vervolgens een stuk papier in de brand gestoken en/of dit stuk brandende
papier gegooid op het stoffelijk overschot van die [slachtoffer] , althans vuur
in aanraking gebracht met het stoffelijk overschot van die [slachtoffer] ,
ten gevolge waarvan het stoffelijk overschot van die [slachtoffer] is verbrand;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] ,
in de periode van 19 juni 2013 tot en met 20 juni 2013 te [pleegplaats 1] ,
(op/nabij de [locatie] ) en/of te [pleegplaats 2] en/of elders in Nederland, een
lijk, te weten het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , heeft verbrand met
het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen, immers
heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] ,
het stoffelijk overschot van die [slachtoffer] in de kofferbak van een
personenauto gelegd en/of vervolgens die [slachtoffer] naar [pleegplaats 1]
gebracht en/of het stoffelijk overschot van [slachtoffer] uit de kofferbak van
een personenauto getild en/of op de grond gelegd en/of overgoten/besprenkeld
met motorbenzine en/of vervolgens een stuk papier in de brand gestoken en/of
dit stuk brandende papier gegooid op het stoffelijk overschot van die [slachtoffer]
, althans vuur in aanraking gebracht met het stoffelijk overschot van
die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan het stoffelijk overschot van die [slachtoffer]
is verbrand,
bij en/of tot het plegen van welk strafbaar feit, verdachte toen aldaar
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft immers,
heeft verdachte een plaats aangewezen waar het stoffelijk overschot van die
[slachtoffer] naar toe kon worden gebracht en/of samen met die [medeverdachte 1]
het stoffelijk overschot van die [slachtoffer] uit de auto getild;
2.
hij in of omstreeks 19 juni 2013 tot en met 20 juni 2013 te [pleegplaats 1] ,
gemeente Skarsterlân, en/of elders in Friesland althans in Nederland,
nadat er in of omstreeks de periode van 19 juni 2013 tot en met 20 juni 2013
te [pleegplaats 2] , het misdrijf was gepleegd van moord, althans doodslag, althans
zware mishandeling met voorbedachte rade de dood ten gevolge hebbende, althans
nadat er enig misdrijf was gepleegd, met het oogmerk om dat misdrijf te
bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken,
een of meer voorwerpen waarop of waarmede dat misdrijf was gepleegd of andere
sporen van dat misdrijf heeft vernietigd en/of weggemaakt en/of verborgen
en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie
onttrokken, immers heeft verdachte,
-een plaats aangewezen waar het stoffelijk overschot van [slachtoffer] naar
toe kon worden gebracht en/of
-het stoffelijk overschot uit de personenauto getild en/of
-waarna het stoffelijk overschot van die [slachtoffer] vervolgens in de brand
is gestoken.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hiertoe heeft de raadsman gesteld dat de officier van justitie heeft nagelaten door de verdediging van belang geachte (ontlastende) stukken aan de verdediging te doen toekomen. Daarnaast is tijdens het onderzoek sprake geweest van tunnelvisie van de zijde van het openbaar ministerie door in strijd met interne richtlijnen van de politie een enkelvoudige fotoconfrontatie te laten plaatsvinden, de getuige te beïnvloeden door hem te voeden met informatie en geen confrontatie te houden met een auto. Voorts is de verdediging tot op het laatste moment in het ongewisse gelaten met betrekking tot de feiten waarvan verdachte werd verdacht, zodat de verdediging in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) het recht is onthouden om op een effectieve wijze gebruik te maken van het ondervragingsrecht. Dit alles maakt dat het openbaar ministerie doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling tekort heeft gedaan, zodat is gehandeld in strijd met artikel 6 EVRM, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van handelen in strijd met artikel 6 EVRM.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie slechts sprake kan zijn in uitzonderlijke gevallen, namelijk als het verzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte tekort is gedaan aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval niet gebleken dat sprake is geweest van doelbewuste beïnvloeding van [medeverdachte 2] door de verbalisanten. Ook is niet gebleken dat aan de verdediging bewust bewijsmateriaal is onthouden, terwijl evenmin is gebleken dat de verdediging op enig moment nadien heeft verzocht om toezending en toevoeging van de betreffende stukken aan het dossier. Alhoewel hiervoor, ook nadat kenbaar was wat de verdenking inhield, voldoende tijd en gelegenheid heeft bestaan, zijn door de verdediging voorts geen onderzoekswensen ingediend. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verdediging niet is beknot in de mogelijkheden om een goede verdediging te voeren. Van een geval waarin de met opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte tekort is gedaan aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak, is dan ook geen sprake.
De rechtbank zal het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging verklaren.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen met referte met betrekking tot de hoogte;
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor het toe te wijzen bedrag.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft een veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde. Zij heeft hiertoe naar voren gebracht dat op grond van de door haar betrouwbaar geachte verklaringen van [medeverdachte 2] en overige door haar genoemde bewijsmiddelen bewezen kan worden dat verdachte deze feiten heeft (mede)gepleegd.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft voor beide feiten vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de verklaringen van [medeverdachte 2] als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt, gelet op de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen. Voorts heeft de raadsman diverse tegenstrijdigheden en onjuistheden in de verklaringen van [medeverdachte 2] aangeduid die afdoen aan de betrouwbaarheid van de door hem afgelegde verklaringen. Ook de fotoherkenning, die naar aanleiding van een enkelvoudige confrontatie heeft plaatsgevonden, is niet als een betrouwbare herkenning aan te merken, nu deze niet conform de daarvoor geldende richtlijnen heeft plaatsgevonden. Indien de rechtbank de verklaring van [medeverdachte 2] niettemin betrouwbaar acht, vinden zijn verklaringen ten aanzien van de aanwezigheid en rol van verdachte bij de feiten geen steun in ander bewijsmateriaal. Op grond van de unus-testis jurisprudentie dient daarom in de visie van de raadsman eveneens vrijspraak te volgen.
Oordeel rechtbank
Feit 1
Betrouwbaarheid verklaringen [medeverdachte 2]
Aan verdachte is onder 1 primair ten laste gelegd het medeplegen van het verbranden van een lijk met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Verdachte heeft elke betrokkenheid bij de hem ten laste gelegde feiten ontkend.
[medeverdachte 2] heeft kort nadat hij naar Nederland is overgebracht een uitgebreide verklaring afgelegd, waarin hij -onder meer- heeft aangegeven dat hij erbij aanwezig is geweest toen het slachtoffer door zowel [medeverdachte 1] als door [medeverdachte 3] ernstig werd mishandeld en dat het slachtoffer ten gevolge hiervan is overleden. Ook heeft de medeverdachte verklaard over hetgeen nadien met het stoffelijk overschot van het slachtoffer is gebeurd. Hij heeft verklaard dat hij met [medeverdachte 1] in het voertuig dat in gebruik was bij het slachtoffer is weggereden, terwijl het stoffelijk overschot van het slachtoffer zich in de kofferbak van de auto bevond. Voorts heeft hij verklaard dat er een ontmoeting heeft plaatsgevonden met een compagnon of zakenpartner van [medeverdachte 1] , met wie laatstgenoemde gedurende de autorit telefonisch contact onderhield. Deze man, die reed in een Mercedes, hebben ze onderweg ontmoet en vervolgens zijn ze achter hem aangereden. Uiteindelijk hebben [medeverdachte 1] en deze man het lijk van het slachtoffer uit de kofferbak gehaald en bij een zandduin in brand gestoken. Nadat aan de medeverdachte een foto van verdachte is getoond, heeft de medeverdachte aangegeven dat dit de persoon is die bij het achterlaten en verbranden van het lichaam van het slachtoffer aanwezig is geweest. Nadien heeft de medeverdachte steeds verklaard dat een man in het bezit van een Mercedes een rol heeft gehad bij het verbranden van het lijk van het slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen bewezen acht dat het slachtoffer [slachtoffer] op 19 juni 2013 in de sigarenwinkel te [pleegplaats 2] om het leven is gebracht en dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] op enigerlei wijze hierbij betrokken zijn geweest. Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat het gedeeltelijk verbrande stoffelijk overschot van het slachtoffer is achtergelaten bij de [locatie] te [pleegplaats 1] en aldaar is aangetroffen op 20 juni 2013. De enige persoon die heeft verklaard over de betrokkenheid van verdachte of in ieder geval een Nederlandse man gelijkend op verdachte bij de laatste fase in Friesland is [medeverdachte 2] .
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 2] overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank acht van belang dat de verklaringen van [medeverdachte 2] niet op zichzelf staan, maar op meerdere onderdelen steun vinden in ander bewijsmateriaal. De rechtbank wijst op de resultaten van het sectierapport, de wijze waarop en de omstandigheden waaronder het slachtoffer is aangetroffen en de omstandigheid dat diverse details over verdachte die door de medeverdachte worden omschreven passen bij verklaringen van verdachte zelf, verklaringen van [getuige] en uittreksels uit het kentekenregister.
Ook overigens vinden de verklaringen van [medeverdachte 2] op essentiële punten bevestiging in de resultaten van het politieonderzoek. De rechtbank wijst op de goederen die tijdens de reis naar het noorden bij een tankstation zijn gekocht, de telecomgegevens van de telefoons van de [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] die een reis richting de [locatie] ondersteunen en verklaringen die zijn afgelegd omtrent onenigheid met betrekking tot hennepteelt tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] enerzijds en [slachtoffer] en [getuige] anderzijds.
Daarnaast heeft de rechtbank de wijze en het tijdstip waarop [medeverdachte 2] zijn verklaring heeft afgelegd in aanmerking genomen. [medeverdachte 2] heeft kort nadat hij in Nederland is aangekomen een uitgebreide verklaring afgelegd, waarin diverse details naar voren worden gebracht. Dat [medeverdachte 2] toen reeds de beschikking had over het gehele dossier, zoals de verdediging heeft gesteld, acht de rechtbank niet aannemelijk.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de tot het bewijs gebezigde verklaringen van [medeverdachte 2] betrouwbaar en geloofwaardig. Daaraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat opvolgende verklaringen van [medeverdachte 2] op detailniveau van elkaar verschillen. Op hoofdlijnen heeft [medeverdachte 2] namelijk consistent verklaard. Van belang is voorts dat het geheel van gedragingen, tussen het plegen van het geweld en het vervoeren van het lichaam, enige uren in beslag heeft genomen en er voorts geruime tijd is verstreken sinds het feit is gepleegd. Dat er onder deze omstandigheden in de opvolgende verklaringen van de medeverdachte op ondergeschikte punten verschillen naar voren komen, rechtvaardigt niet de conclusie dat de betreffende verklaringen niet betrouwbaar kunnen worden geacht.
Dat sprake is geweest van sturing en beïnvloeding door de politie bij de verhoren van de medeverdachte is de rechtbank niet gebleken. De medeverdachte heeft vanaf zijn verklaring van 18 maart 2014, waarin hij tegenover de verhorende politieambtenaren heeft aangegeven openheid van zaken te geven, uit zichzelf verklaard dat [medeverdachte 1] gedurende de autorit telefoongesprekken voerde met een persoon die door [medeverdachte 1] aangeduid werd als zijn compagnon. Daarnaast heeft hij aangegeven dat hierna een ontmoeting heeft plaatsgevonden met een blanke man in het bezit van honden die reed in een grijze Mercedes, stationcar model. Eerst nadat de medeverdachte dit heeft verklaard, wordt aan hem een foto van verdachte getoond, waarna de medeverdachte aangeeft dat dit de persoon was waarover hij heeft gesproken. Wanneer de medeverdachte bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris nogmaals een foto van verdachte onder ogen krijgt, blijft hij bij zijn verklaring dat de persoon op de foto de persoon is die hij destijds gedurende enige tijd (na)bij de [locatie] heeft gezien. De medeverdachte heeft hierbij aangegeven dat hij dit zeker weet, aangezien hij bij deze persoon in de gevangenis heeft gezeten. De rechtbank acht de verklaring van de medeverdachte, waaronder de herkenning van verdachte, derhalve bruikbaar voor het bewijs. Daaraan doet niet af dat aan de medeverdachte enkel een foto van verdachte is getoond en niet van meerdere personen.
Ondersteunend bewijs betrokkenheid verdachte
Naast de door de rechtbank betrouwbaar geachte verklaring van [medeverdachte 2] en de daarbij aansluitende technische bevindingen van de politie overweegt de rechtbank het volgende.
[getuige] heeft verklaard dat hij met het slachtoffer [slachtoffer] , [medeverdachte 1] en [verdachte] uit [woonplaats] in de hennepteelt zat. Aan de hand van een aan hem getoonde foto heeft [getuige] verdachte herkend en aangeduid als de betreffende [verdachte] uit [woonplaats] . Deze herkenning heeft plaatsgevonden, nadat de getuige tevoren reeds uitvoerig en gedetailleerd over zijn zakenpartner [verdachte] had verklaard. [getuige] heeft voorts aangegeven dat hij telefonisch contact met [verdachte] heeft gehad door middel van een één-op-één lijn en dat zijn telefoonnummer eindigde op [cijfers] . Op basis van politieonderzoek naar de onder de getuige inbeslaggenomen telefoons, is gebleken dat het telefoonnummer waarmee verdachte contact onderhield met de getuige het [telefoonnummer 1] is geweest. Voorts is uit telecomonderzoek gebleken dat er door middel van dit telefoonnummer op 19 juni 2013 tot kort voor het tijdstip dat het lijk van het slachtoffer nabij [pleegplaats 1] is achtergelaten veelvuldig contact is geweest met het telefoonnummer dat in gebruik was bij [medeverdachte 1] .
Uit de verklaring van [medeverdachte 2] volgt dat het slachtoffer om het leven is gebracht, omdat hij met een andere Marokkaan van [medeverdachte 1] zou hebben gestolen en dat [medeverdachte 1] tegen de man van de Mercedes zei dat de persoon in de kofferbak van het voertuig de man was die gestolen had. [getuige] , die onder andere de Marokkaanse nationaliteit heeft, heeft aangegeven dat hij met het slachtoffer hennep heeft verkocht van de kwekerij die hij onder meer met [medeverdachte 1] en [verdachte] had.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aanwezig is geweest bij het verbranden van het lijk.
Van een unus-testis situatie, zoals de verdediging heeft gesteld, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Medeplegen
Ten aanzien van de vraag of verdachte als medepleger van het onder 1 ten laste gelegde feit kan worden aangemerkt, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte [medeverdachte 1] de weg heeft gewezen naar de plaats waar het stoffelijk overschot naartoe kon worden gebracht, nadat hem reeds tevoren het stoffelijk overschot in de kofferbak was getoond. Dat hij vervolgens met [medeverdachte 1] het slachtoffer uit het voertuig heeft getild en dat [medeverdachte 1] het stoffelijk overschot hierna in brand heeft gestoken. Ook volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte een belangrijke rol had in de kwekerij, waarover een conflict is ontstaan.
De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] . Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen kan het niet anders dan dat het oogmerk van beiden was gericht op het verhelen van het feit of de oorzaak van het overlijden van het slachtoffer. Aldus dient verdachte naar het oordeel van de rechtbank als medepleger van het onder 1 primair ten laste gelegde feit te worden aangemerkt.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
Feit 2
Onder 2 is aan verdachte ten laste gelegd het plegen van het, kort gezegd, vernietigen van sporen van een misdrijf door het aanwijzen van een plaats waar het stoffelijk overschot van het slachtoffer naartoe kon worden gebracht en het tillen van het stoffelijk overschot uit de personenauto, waarna het stoffelijk overschot door een ander in brand is gestoken.
Nu er geen bewijs voorhanden is waaruit volgt dat verdachte alle voor voltooiing van het feit vereiste uitvoeringshandelingen heeft verricht en er door de officier van justitie geen medeplegen ten laste is gelegd, acht de rechtbank dit feit niet wettig en overtuigend te bewijzen.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het hem onder 2 ten laste gelegde.

Bewijsmiddelen

De rechtbank past de hierna te noemen bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 27 november 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb een Mercedes Combi, kleur grijs, in bezit gehad. In dit voertuig bevond zich een hondenkooi. Ik heb honden.
2. De inhoud van een zaaksdossier, onderzoek TGO Tjeukemeer, gesloten op 16 juli 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden waaronder:
2.1.
een schriftelijk stuk, bevattende een rapport pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut,
d.d. 5 september 2013 opgemaakt door arts en patholoog dr. B. Kubat, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als haar verklaring (zaaksproces-verbaal deel 1, p. 169 e.v.):
Bij de sectie op het lichaam van een overledene die dood is aangetroffen op [locatie] te [pleegplaats 1] op 20 juni 2013 is het navolgende gebleken:
Er waren tekenen van thermische beschadiging van het lichaam die gezien de bevindingen postmortaal was opgetreden. De thermische beschadiging heeft de beoordeling van met name kleinere huidbeschadigingen en onderhuidse bloeduitstortingen ernstig belemmerd.
Conclusie:
Het overlijden van deze onbekende man kan worden verklaard door verstikking.
2.2.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2013066007, G-039-01, d.d. 2 juli 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige] (zaaksproces-verbaal deel 2, p. 471 e.v.):
Opmerking: [getuige] heeft de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit.
[slachtoffer] en ik kwamen in de wiethandel met [medeverdachte 1] terecht en begonnen een kwekerij in [plaats 1] . [medeverdachte 1] begon over vrienden uit Friesland en zo kwamen we met hen in contact. De Friezen, onder wie [verdachte] , wilden de kwekerij opbouwen en runnen. [verdachte] nam de leiding. Ik heb telefoonnummers uitgewisseld met [verdachte] . Ik ben twee keer met [slachtoffer] naar Friesland, [woonplaats] , geweest om met hem te overleggen. [verdachte] en ik hadden een één-op-één lijntje. Toen we deze te lang hadden, hebben we een nieuw één-op-één lijntje genomen. Ik overhandig de verbalisanten mijn telefoons. [verdachte] was rond 9 juni 2013 bezig met een nieuwe kwekerij in twee varkensstallen.
2.3.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2013066007, G-039-02, d.d. 3 juli 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige] (zaaksproces-verbaal deel 2, p. 479 e.v.):
[verdachte] is rond de 30 jaar oud en woont in [woonplaats] . Hij heeft honden. Hij had altijd een hond mee. [verdachte] had ook een kennel in de auto. Ik weet zijn telefoonnummer niet uit mijn hoofd. Het staat in mijn telefoon. Als het telefoonnummer eindigt op [cijfers] dan is dat het nummer van [verdachte] . Ik heb de opbrengst van de kwekerij van [plaats 1] met [slachtoffer] verkocht om mijn investeringen eruit te halen. [medeverdachte 1] wilde geld hebben. [verdachte] heeft geen deel gekregen van de oogst. Er was geen geld over. Eind mei begin juni kwamen [verdachte] en consorten naar [pleegplaats 2] .
2.4.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2013066007, G-039-03, d.d. 4 juli 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige] (zaaksproces-verbaal deel 2, p. 495 e.v.):
V: We laten je een foto zien. Wie is dit?
A: [verdachte] , mijn contactpersoon. De leider van de groep zoals hij zich presenteerde.
Deze foto wordt bijgevoegd als bijlage E en betreft een foto van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] , ingeschreven [adres] (zie p. 539 en 545).
2.5.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2013066007, AH-060-01A, d.d. 11 juni 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als bevindingen (zaaksproces-verbaal deel 3, p. 1364 e.v.)
Uit onderzoeksgegevens blijkt dat [medeverdachte 1] onder meer in het bezit is geweest van [telefoonnummer 2] . Voorts blijkt dat het telefoonnummer op 19 juni 2013 richting Friesland en op 20 juni 2013 weer terug richting [pleegplaats 2] beweegt. Op 20 juni 2013 te 00.32.07 uur straalt deze telefoon een mast in [pleegplaats 1] aan.
2.6.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2013066007, V-006-02, d.d. 18 maart 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [medeverdachte 2] (zaaksproces-verbaal deel 4, p. 1932 e.v.):
[medeverdachte 1] heeft mij gebeld op een ochtend en vroeg of ik naar de winkel wilde komen. Ik zei van wel en een uur of twee uur daarna was ik ter plekke. Ik ging naar binnen. Hij was daar en zijn zoon. Hij zei dat hij wist wie hem bestolen had. Hij was erg gespannen. Hij had rode ogen. Ik vroeg aan hem wat heb je gedaan. Hij haalde een zakje met cocaïne te voorschijnen. Hij zei dat hij niet rustig kon blijven zolang hij het niet had geregeld. Ik ben daarna 20 tot 30 minuten in de winkel gebleven. Toen kwam er een persoon binnen in de winkel. Toen zei hij dat is de persoon die van mij gestolen heeft. Samen met nog een persoon maar die persoon was er in geslaagd naar Marokko te vertrekken. Ik deed alsof ik zei oké. Daarna gaf hij een koffie aan de betreffende persoon. En toen gaf hij een teken aan zijn zoon dat deze de deur dicht moest doen. Op het moment dat de persoon op de stoel zat met koffie begon [medeverdachte 1] op hem in te slaan. De persoon viel op de grond. Daarna begon hij woorden te zeggen in het Nederlands. Ik maakte eruit op dat het was "Waarom heb je van mij gestolen en waar is het". Op een gegeven moment pakte [medeverdachte 1] plastic. Ik bleef zitten op de bank. Op een gegeven moment verbrak de persoon die op de grond lag de plastics die [medeverdachte 1] had aangebracht. Zijn zoon begon te slaan met de baseballknuppel op hem. [medeverdachte 1] had wat ijzerdraad of stroomdraad of kabels, ik weet niet precies wat het was. Hij zei: " [medeverdachte 2] geef me de tape." Ik vroeg: "wat voor tape?" Hij wees me aan in een hoek daar vandaan. Ik gaf hem de tape. Daarna heeft hij hem met zijn zoon vastgebonden aan zijn handen en voeten maar ook inclusief hals. Dus samen met zijn benen, armen en zijn hals. De zoon vroeg hem: “Waarom heb je mijn vader bestolen”. Op een gegeven moment zijn ze gestopt met slaan, omdat [medeverdachte 1] werd gebeld. Hij ging toen weg voor ongeveer 30 minuten. Ik bleef zitten op de bank en [medeverdachte 1] kwam later terug. En toen vroeg hij in het Engels of die persoon nog in leven was. Hij antwoordde ja. En toen begon [medeverdachte 1] opnieuw op hem in te slaan. Ik zat op dat moment op de bank te kijken. Er kwam een jongen binnen die iets zei in de trant van “Er is politie”. En daarna ging [medeverdachte 1] naar buiten en deed de deur dicht waar de bank was en de betreffende persoon. Ik bleef daar samen met zijn zoon en die gebaarde dat ik me stil moest houden. Ongeveer 5 minuten daarna kwam [medeverdachte 1] terug. Hij zei er waren twee politiemensen er was geen enkel probleem, want hij kende ze. Hij zei dat ze uit de wijk waren en dat er gezegd was dat hij beroofd was. Want toen hij [slachtoffer] had geslagen had hij een snee opgelopen hier. Opmerking verbalisant: Verdachte wijst de plek aan waar [medeverdachte 1] gewond was. Verdachte wijst zijn knokkels aan. Dat is wat er gebeurd is gedurende 3 a 4 uur. Daarna zei hij dat hij weg moest om een ontmoeting te regelen met iemand. Ik ben met zijn zoon in de winkel gebleven. [medeverdachte 1] is ongeveer 2 uur weggebleven. Nadat [medeverdachte 1] weg was, heeft zijn zoon ongeveer na een half uur de winkel afgesloten. Ik ben daar samen met hem gebleven. Op een gegeven moment zei hij “Kijk eens of die persoon nog ademt”. Ik heb de deur opengedaan. Ik heb gekeken, ik heb hem niet aangeraakt en ik zei “ik weet het niet’. Hij is naar binnen gegaan en heeft met zijn voet beroerd of hij nog bewoog. Daarna heeft hij naar [medeverdachte 1] gebeld en heeft iets gezegd in de trant overleden. Dus ik nam aan dat hij niet meer bewoog. Op een gegeven moment stapte [medeverdachte 1] binnen. Hij zei het is geen enkel probleem en dit is wat een persoon overkomt die steelt of iets in die trant. Daarna zei hij dat hij een plan had om van hem af te komen. Toen het schemerig was geworden, vroeg [medeverdachte 1] mij of ik kon rijden. Het ging om de auto van [slachtoffer] , de Peugeot. Ik ben de straat overgestoken heb de auto gehaald. Toen zei [medeverdachte 1] dat we hem moesten helpen, want hij had [slachtoffer] in een deken gestopt. Hij vroeg om hem te helpen hem in de auto te krijgen. [medeverdachte 1] zei daarna: “Jij gaat mee in de auto”. Hij zei zodat ik iemand leerde kennen. Ik ben bij hem in de auto gestapt en daarna stapte hij nog naar de mensen toe die daar waren. En zei: “Als iemand wat zegt dan is die hetzelfde lot bekoren. Nadat hij dat had gezegd stapte hij in de auto en begon hij te rijden. Ondertussen ging zijn telefoon. Hij sprak met iemand aan de telefoon. Ik begreep 15 a 20 minuten. Voordat we bij de benzine station aankwamen vroeg ik wie het was. Hij zei “mijn compagnon”. Hij zei dat is een plek waar mensen als [slachtoffer] heen gaan”. Hij zei dat hij hem aan de varkens zou geven. Zodat niemand hem zou vinden. Want zijn vriend had een varkensboerderij. Hij zou hem gaan ontmoeten. Drie a vier minuten later is hij gestopt bij een benzinestation. Hij heeft daar een jerrycan benzine gekocht 5 liter. Daarna zijn we weggegaan. Hij heeft nog ongeveer 20 minuten gereden. Daarna is hij ergens bij een veld gestopt. Hij zei: “Stap uit want nu komt mijn compagnon eraan”. Daarna zag ik in de verte twee lampen van een auto aankomen. Die knipperden en hij zei: “Hij is gekomen”. Een paar seconden later parkeerde naast ons een grijze Mercedes, stationcar model. Daar stapte een blanke man uit. Uit de kofferbak haalde hij twee zwarte honden en met een hele lange riem. In deze tijd heb ik noch met [medeverdachte 1] noch met de betreffende persoon gesproken.
O: Foto van [verdachte] wordt getoond aan verdachte [medeverdachte 2] .
A: Ja hij is het. De betreffende persoon vroeg aan [medeverdachte 1] wie ik was. [medeverdachte 1] zei “Hij is geen enkel probleem. Hij hoort bij mij”. Ze hebben 3 a 4 minuten gesproken, ongeveer. Toen is iedereen weer in de auto gestapt. Hij is in zijn auto gestapt. Ik ben met [medeverdachte 1] in de auto gestapt. Ik vroeg “Wat gebeurt er”. Hij zei iets in de trant van “De varkens hebben al gegeten ik kan hem niet aan de varkens geven” en dat hij desbetreffende persoon zou volgen. Dus degene die in de Mercedes zat. Daarna kwamen we aan bij een soort zandduin. De persoon uit de Mercedes en [medeverdachte 1] hebben [slachtoffer] uit de kofferbak gehaald en hebben hem in het zand gelegd. [medeverdachte 1] pakte de jerrycan uit de auto en gooide benzine over [slachtoffer] en heeft hem in brand gestoken. Daarna heeft de persoon uit de Mercedes een gebaar als groet gemaakt naar [medeverdachte 1] en is verdwenen met de auto. [medeverdachte 1] stapte ook in de auto en begon te rijden. We stopten in [pleegplaats 2] .
2.7.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2013066007, V-006-03, d.d. 19 maart 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [medeverdachte 2] (zaaks proces-verbaal deel 4, p. 1949 e.v.)
A: Ik zag dat de man uit een grijze combi Mercedes stapte. Ik houd van auto's. Het was geen nieuw model, een model 98 a 2000. Ik heb gezien dat toen hij de kofferbak opendeed er een kooi voor honden in zat. De man die uitstapte was kalend en had het kort geknipt. Hij had zijn snor om zijn mond, leeftijd 30 a 40. Over zijn nationaliteit kan ik zeggen: 100% Nederlands. Ik zag dat de man de kofferbak opendeed en er twee zwarte honden uithaalde. We zijn vijf minuten achter de man aangereden. Foto 8 van [verdachte] wordt mij getoond. Hij lijkt heel erg.
De betreffende man stapt uit de auto. Hij groet [medeverdachte 1] . Ik zag dat de betreffende persoon de kofferbak opendeed en haalde er twee zwarte honden uit. [medeverdachte 1] leidde hem naar de kofferbak van de Peugeot. Hij deed de kofferbak open en hij zei:"This is the one who stole." De man deed de deken een beetje zo. Hij keek naar [slachtoffer] en gooide de deken terug, als het ware dat hij hem weer afdekte. En hij zette het gesprek met [medeverdachte 1] voort. Nadat ze even hadden gesproken daar, deed hij de honden weer in de kooi die hij daar had en ging achter het stuur zitten. [medeverdachte 1] zei stap in de auto, de Peugeot. Daarna zijn we vijf minuten achter die man aangereden. Daarna reed hij een brug over waar je de snelweg kon zien. Ik zag veel bomen. De betreffende man parkeert de Mercedes. [medeverdachte 1] stopte ook. Hij gaf aan dat [medeverdachte 1] zo moest parkeren. De man met Mercedes stopte vijf meter van de berg zand. Ik bleef in de auto zitten en [medeverdachte 1] stapte uit.
V: En wat doet de andere meneer?
A: Die stapte ook uit. [medeverdachte 1] stapte ook uit. [medeverdachte 1] maakte kofferbak open. De man van de Mercedes liep snel naar [medeverdachte 1] toe en pakte samen met [medeverdachte 1] de deken en hielp [medeverdachte 1] met de deken eruit te halen. De ene aan het ene einde en de andere aan het andere einde. Ze legden [slachtoffer] in het zand. Ik zat in de auto. Ik deed het portier van de auto open. [medeverdachte 1] kwam naar mij toe en deed de stoel naar voren en pakte de jerrycan met benzine. Ik stapte uit toen hij aan de stoel trok. Hij haalde de jerrycan uit de auto en liep richting [slachtoffer] .
V: Waar sta jij dan?
A: Voor de auto. Dus zoals de auto’s stonden stond ik tussen de Peugeot en de Mercedes.
V: Waar staat de man van de Mercedes?
A: Achter de Peugeot, naast het zand. [medeverdachte 1] pakte zijn aansteker en stak een vel papier aan en gooide dat papier richting [slachtoffer] . Ik zag dat het in brand ging. Daarna is de man uit de Mercedes ook in zijn auto gaan zitten. Ik zag dat hij zo’n gebaar maakte naar [medeverdachte 1] . Alsof het een groet was. Daarna vertrok hij met hoge snelheid daarvandaan. Ik zag een groot vuur. Ik zag dat de man in de Mercedes stapte en wegreed. Hij vertrok heel snel daarvandaan.
2.8.
een schriftelijk stuk, bevattende een uittreksel uit het RDW-register, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, (zaaks proces-verbaal deel 5, p. 2129 e.v.):
[kenteken]
Merk: Mercedes-Benz
Kleur: Grijs
Type: C 200 CDI; Combi
Datum eerste toelating: 26 oktober 1998
Tenaamstelling: [verdachte] , [geboortedatum] , [woonplaats] .
Ingangsdatum 29 oktober 2012
Uitdraai kentekens op naam van [verdachte] van 1 juli 2004 tot 1 juli 2013.
2.9.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2013066007, 02TGO13003-FTOAH-004, d.d. 7 juli 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als bevindingen (bijlage Forensisch Onderzoek, deel 1):
De handen van het stoffelijk overschot dat bij het [locatie] in Friesland op 20 juni 2013 is aangetroffen, zijn ter beschikking gesteld van een dactyloscoop. Op 22 juni 2013 werd medegedeeld dat het slachtoffer was geïdentificeerd als [slachtoffer] . De identificatie vond plaats aan de hand van het dactyloscopisch signalement.
2.10.
een schriftelijk stuk, bevattende een rapport registratie van knopen en bindingen forensisch-technisch sporenonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot in [pleegplaats 1] op 20 juni 2013, afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 16 juli 2013 opgemaakt door ing. L. Meijrink, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn/haar verklaring (bijlage Forensisch Onderzoek, deel 2):
Bij aankomst op de plaats delict werd het stoffelijk overschot liggend op de buik op een stuk textiel aangetroffen. Zowel het deel textiel als het stoffelijk overschot was verbrand. De handen en voeten waren gebonden en ook aan elkaar op de rug vastgebonden. Om de hals van het slachtoffer was een stuk gedeeltelijk gesmolten mogelijk bruine tape zichtbaar.
Het slachtoffer bleek gebonden te zijn met bindingen met een buitenzijde van plastic en een binnenzijde van metaal. De bindingen zaten strak om de polsen en enkels gewikkeld en waren deels gesmolten. Om de polsen werd ook grijs tape aangetroffen. Om de nek/hals van het stoffelijk overschot was gedeeltelijk gesmolten bruin tape aanwezig, dit stuk tape liep over de mond.
2.11.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2013066007, BOB-078-01, d.d. 26 juli 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als bevindingen (methodieken proces-verbaal deel 5, p. 2661 e.v.):
Op dinsdag 2 juli 2013 meldde [getuige] zich bij de politie. Hij verklaarde samen met [slachtoffer] een weedkwekerij te hebben opgezet in een woning in [plaats 1] van de Turkse sigarenboer. Bij het opzetten van deze kwekerij waren ook twee mannen uit Friesland betrokken. [getuige] verklaarde dat hij contacten onderhield met een van de Friese mannen genaamd [verdachte] . Om telefonisch contact te kunnen onderhouden met [verdachte] hebben ze samen twee mobieltjes gekocht met een prepaid kaartje. Beiden namen ze een toestel om één op één contact te kunnen hebben. [getuige] verklaarde naast dit prepaid toestel ook een eigen toestel te hebben. [getuige] leverde beide toestellen in bij de politie en deze zijn in beslag genomen.
Uit de histo van het IMEI-nummer van [getuige] blijkt het volgende.
21 maart 2013:
Uit een telefoongesprek op 21 maart 2013 blijkt dat het [telefoonnummer 1] gekoppeld is aan het IMEI-nummer van een toestel van [getuige] . De telefoon straalt op dat moment een mast aan in [plaats 2] . Diezelfde dag komt er een ander kaartje in dit toestel terecht. Dat is het toestel [telefoonnummer 3] . Het toestel straalt dan een mast aan in [pleegplaats 2] waar het adres van [getuige] is.
21 maart tot 4 juni 2013
Beide nummers hebben tussen 21 maart en 4 juni alleen maar onderling contact. Het lijkt dus aannemelijk dat de nummers kennelijk bij twee verschillende personen in gebruik zijn. Gezien de mastlocaties en de verklaring van [getuige] is dit hoogstwaarschijnlijk het eerdere één-op-één lijntje tussen [verdachte] en [getuige] .
2.12.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2013066007-AH 162-01, d.d. 13 augustus 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als bevindingen (1e aanvulling zaaks proces-verbaal, bijlage A):
Het telefoonnummer [telefoonnummer 4] is in gebruik bij verdachte [medeverdachte 1] . De historische gegevens van [telefoonnummer 1] en andere door [verdachte] gebruikte telefoonnummers met betrekking tot 19 juni 2013 en 20 juni 2013 werden opgevraagd.
Door het combineren van de verkeersgegevens en gebruikersgegevens kan een chronologische uitdraai van de gegevens worden verkregen. Deze wordt als bijlage gevoegd.
Uit de bijlage bij het proces-verbaal volgen de navolgende gegevens omtrent telefonische contacten door het [telefoonnummer 1] :
Er is telefonisch contact geweest tussen [telefoonnummer 1] en telefoonnummer [telefoonnummer 4] op de volgende tijdstippen.
19 juni 2013, 16.35 uur: uitgaand gesprek, duur 54 sec.
19 juni 2013, 17.01 uur, uitgaand gesprek, duur 46 sec.
19 juni 2013, 18.43 uur, uitgaand gesprek, duur 43 sec.
19 juni 2013, 21.15 uur, uitgaand gesprek, duur 5 sec.
19 juni 2013, 21.20 uur, uitgaand gesprek, duur 36 sec.
19 juni 2013, 21.44 uur, inkomend gesprek, duur 29 sec.
19 juni 2013, 23.19 uur, uitgaand gesprek, duur 0 sec.
19 juni 2013, 23.23 uur, uitgaand gesprek, duur 44 sec.
19 juni 2013, 23.35 uur, inkomend gesprek, duur 36 sec.
19 juni 2013, 23.39 uur, inkomend gesprek, duur 20 sec.
20 juni 2013, 0.02 uur, inkomend gesprek, duur 0 sec.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
in de periode van 19 juni 2013 tot en met 20 juni 2013 te [pleegplaats 1] , op/nabij de [locatie] tezamen en in vereniging met een ander, een lijk, te weten het
stoffelijk overschot van [slachtoffer] , heeft verbrand met het oogmerk om het
feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen, immers hebben verdachte en zijn mededader
-het stoffelijk overschot van die [slachtoffer] in de kofferbak van een personenauto gelegd en
-telefonisch contact gehad en vervolgens die mededader de weg gewezen waar het stoffelijk overschot van die [slachtoffer] naar toe kon worden gebracht en
-vervolgens die [slachtoffer] naar [pleegplaats 1] gebracht en
-het stoffelijk overschot van [slachtoffer] uit de kofferbak van een personenauto getild en op de grond gelegd en overgoten/besprenkeld met motorbenzine en
-vervolgens een stuk papier in de brand gestoken en dit stuk brandend papier gegooid op het stoffelijk overschot van die [slachtoffer] ,
ten gevolge waarvan het stoffelijk overschot van die [slachtoffer] is verbrand.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair: Medeplegen van het verbranden van een lijk met het oogmerk om het feit/de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het verbranden van een lijk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen. Het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , die enige tijd daarvoor door anderen in [pleegplaats 2] om het leven is gebracht, is gedeeltelijk verbrand achtergelaten op de [locatie] te [pleegplaats 1] . De achtergrond voor het om het leven brengen van het slachtoffer was gelegen in een conflict over hennepteelt, bij welk conflict verdachte ook betrokken was. Met het plegen van dit feit is verdachte op een respectloze wijze omgegaan met het lichaam van het slachtoffer en heeft hij gepoogd een eerder door anderen begaan misdrijf te verhullen. Door op deze mensonterende wijze met het lichaam van het reeds overleden slachtoffer om te gaan, is de nabestaanden naast het ondragelijke verlies van het overlijden van hun dierbare nog meer leed toegevoegd.
Over verdachte is geen reclasseringsrapport opgemaakt. Uit het uittreksel van de justitiële documentatie volgt dat verdachte meermalen in verband met diverse strafbare feiten, waaronder meerdere geweldsdelicten, in aanraking met justitie is gekomen. Verdachte is reeds meermalen tot forse gevangenisstraffen veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde feit is begaan, uit het oogpunt van vergelding een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur op zijn plaats is. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte ter plaatse een leidende en sturende rol heeft ingenomen. Strafverminderende factoren heeft de rechtbank niet aangetroffen. Alles afwegende, en gelet op het wettelijk strafmaximum van twee jaren en de omstandigheid dat artikel 63 Sr van toepassing is, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden passend.

Benadeelde partijen

[benadeelde partij 1]heeft zich via haar gemachtigde mr. P.W. van Rijmenam-van Oosterom voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend voor materiële schade bestaande uit
€ 4.000,00 aan kosten voor de uitvaart en voor de repatriëring van het slachtoffer naar Marokko, een bedrag van € 4.110,00 aan reiskosten voor het bijwonen van de begrafenis door een aantal familieleden en vrienden en een bedrag van € 309,12 aan reiskosten in het kader van het strafproces. Onder verwijzing naar jurisprudentie is betoogd dat sprake is van rechtstreekse schade.
De rechtbank overweegt dat van rechtstreekse schade sprake is indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval sprake van een te ver verwijderd verband tussen de gestelde schade en het door verdachte gepleegde feit, zodat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde niet rechtstreeks schade is toegebracht. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is.
De wettelijk vertegenwoordiger van
[benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]heeft zich via haar gemachtigde mr. M.M.P.M. Lousberg voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend voor materiële schade bestaande uit tweemaal € 150,00 aan (reis)kosten in het kader van het strafproces. Daarnaast is een vordering ingediend voor immateriële schade bestaande uit affectieschade ter hoogte van
€ 20.000,00 per kind. Subsidiair wordt verzocht bij wijze van voorschot een bedrag van
€ 5.000,00 per kind toe te wijzen. Voorts wordt voor [benadeelde partij 3] een bedrag van € 1.612,12 gevorderd voor kosten door gederfd levensonderhoud. Dit betreffen kosten voor kinderopvang. Aangevoerd is dat sprake is van rechtstreekse schade. Voorts is aangevoerd dat de gevorderde affectieschade voor vergoeding in aanmerking komt in verband met rechtstreekse werking van de Europese Richtlijn 2012/29 EU, terwijl daarnaast een wetsvoorstel tot vergoeding van affectieschade is ingediend.
De rechtbank overweegt dat van rechtstreekse schade sprake is indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van de gevorderde kosten voor materiële schade sprake van een te ver verwijderd verband tussen de gestelde schade en het door verdachte gepleegde feit, zodat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde niet rechtstreeks schade is toegebracht. Voorzover een rechtstreeks verband kan worden aangenomen voor de namens de kinderen van het slachtoffer gevorderde affectieschade, is de rechtbank van oordeel dat bij de huidige stand van zaken geen recht op affectieschade bestaat. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 63 en 151 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) maanden.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en
mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 december 2015.
mr. Sikkema is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Brinksma
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Wit
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Dijkstra
locatie Leeuwarden,