2.2.een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015158193-V01-02, d.d. 18 juni 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [medeverdachte] :
Ik had schulden. Ik sprak hierover met [verdachte] . [verdachte] zei toen tegen mij: ik weet wel wat, ik heb al een jaar een plan in mijn hoofd om aan geld te komen. Tijdens het werk op klus in [plaats 1] kwam dit ter sprake. Dit was ongeveer twee weken voor de daadwerkelijke overval. [verdachte] woont op [straat] in [pleegplaats] tegenover de woning van het slachtoffer. [verdachte] had gehoord dat er veel geld in de woning van het slachtoffer lag. Ik weet niet of [verdachte] toen de naam [slachtoffer] al genoemd had, maar later heeft hij het wel over [slachtoffer] . Tijdens de lunch die dag dat ik met [verdachte] over die overval had gesproken, liet [verdachte] mij een plastic tas zien met daarin een bivakmuts, een broek en een jas. Er zat ook nog een rol grijze ductape in de tas. [verdachte] haalde deze tas onder de bijrijders stoel van de rode Volkswagen Caddy met het kenteken [kenteken] vandaan.
Volgens mij een week later, we waren samen in [plaats 2] aan het werk, komt het plan van [verdachte] weer ter sprake. [verdachte] vertelde mij dat hij een plan had uitgestippeld en vroeg mij om die vrijdag bij hem thuis langs te komen. Ik begreep toen dat wij die vrijdag het plan al uit zouden voeren. Wij zouden vanuit zijn woning naar de woning van het slachtoffer lopen en dan het geld gaan zoeken. Wij hadden bedacht dat wij zouden aanbellen bij de woning van het slachtoffer en als het slachtoffer thuis zou zijn, dan zouden wij haar vast tapen.
Wij zouden beiden een bivakmuts dragen.
Ik ben die vrijdagavond rond half acht bij de woning van [verdachte] , het is dan 29 mei 2015. [verdachte] en ik hebben vanuit de woning van [verdachte] naar de woning van [slachtoffer] gekeken. [slachtoffer] woont tegenover [verdachte] .
Volgens ons was er die avond niemand thuis in de woning van [slachtoffer] . Alles was donker in de woonkamer en [verdachte] zei normaal gesproken als er iemand thuis zou zijn, brand er licht. De weersvoorspellingen waren voor die avond regen en zware onweersbuien en dat kwam ons wel goed uit. Toen zei [verdachte] uit het niets, we kunnen het beter nu niet doen, wij weten niet waar het geld ligt en als we gepakt worden dan zijn mijn kinderen alleen.
Die vrijdag zouden wij de overval samen plegen. Ik had ook een bivakmuts gekocht omdat er in de tas maar een muts zat. Ik ben in mijn auto naar [verdachte] toe gereden. De kol en extra schoenen, een broek en een trui had ik eerder die week al in de werkauto gegooid. Ze zaten in een blauw rugzakje met 'Marne college' erop.
2 of 3juni begon [verdachte] tijdens het werk weer over de overval te praten. Hij kwam toen met het plan om de overval op een vroege ochtend te plegen. [verdachte] zou mij ophalen en daarna naar het werk gaan en de klus afmaken en ik zou de overval plegen, omdat [verdachte] op de woonschepenhaven bekend was. De baas zou dan niet te weten komen dat ik die dag niet aan het werk was geweest. Welke dag was nog niet bekend. Het is dus 4 juni 2015 geworden. 's morgens vroeg zijn er nog weinig mensen op pad. Het idee was dat [verdachte] mij thuis op zou halen. Mijn fiets heb ik bij [verdachte] achter in de rode Volkswagen Caddy gegooid. Ik ben zelf met mijn eigen auto voor [verdachte] uitgereden. Wij zijn naar de [wijk] gereden. Bij zwembad [Naam] heb ik mijn auto geparkeerd. Ik ben bij [verdachte] in de Volkswagen Caddy gestapt en toen zijn wij via de houten brug bij de Ford garage richting het kamp gereden. Wij zijn eerst naar de woning van [verdachte] gereden en daar zijn we gekeerd. Wij zijn toen weer terug gereden richting de splitsing: dit is tussen de woonschepenhaven en de kerk. Er is daar ook een parkeerplaats waar containers staan en vrachtauto’s. Ik heb daar bij de splitsing mijn fiets uit de Caddy gehaald. Ik ben toen richting de containers gefietst en heb daar mijn fiets neer gegooid. [verdachte] is toen weggereden richting de kerk. Dit was tussen kwart over vijf en half zes in de ochtend. Ik droeg die ochtend een blauwe trui met een kol en een zwarte jas. Dit was de jas die [verdachte] in zijn plastic tas had zitten. Ik droeg daarnaast een zwarte broek. Ik had een witte Nike pet op en had zwarte handschoenen aan die ik ook op het werk draag. Ik loop dan vanuit de bosjes de kortste route naar de woning van die vrouw. Ik had die blauwe rugzak met Marne college erop bij mij daar zat de grijze ductape in. Ik had de bivakmuts van [verdachte] bij mij. Die droeg ik op dat moment opgerold onder mijn pet. Ik heb denk ik ongeveer drie kwartier in de bosjes gewacht voordat ik naar de voordeur toe liep. Ik heb aangeklopt. Dan gaat de deur open. Ik had op dat moment geen plan, ik wilde geld. Ik had de tape bij mij om haar handen vast te tapen. Het slachtoffer deed de deur open, ik riep toen 'ik wil geld'. Ik kreeg op dat moment direct een klap in mijn gezicht. Ik stond toen in de hal. Ik wilde mijn rugzak pakken om de tape eruit te halen, maar dat lukte niet. De vrouw pakte mijn tas af, ik wilde de tas weer terug en probeerde de tas weer te pakken. Wij kwamen al worstelend in de slaapkamer terecht. De vrouw liet de tas niet los. Zij begon mij te bijten en ik hoorde dat ze riep kankermongool, kankerlijer, ik heb geen geld, ik zit in de schuldsanering. Ik schreeuwde nogmaals dat ik geld wilde en dan weg zou gaan. Ik wilde mijn tas terug. De vrouw lag op dat moment op de grond op haar buik. Zij draaide haar om en ik heb haar met mijn rechterhand weer terug naar de grond geduwd. Op dat moment liet ze mijn tas los en ben ik de woning uitgerend. Ik ben richting mijn fiets gerend die ik verderop in de bosjes had achtergelaten. Ik ben richting de [wijk] gefietst en toen ben ik onder de brug van de rondweg gestopt en heb ik mijn fiets in het water gegooid. Ik ben toen naar mijn auto gelopen. Toen ik bij mijn auto was heb ik mij omgekleed. De kleding en de schoenen die ik tijdens de overval droeg heb ik los in de kofferbak van mijn auto gegooid. Ik ben in mijn auto gestapt en weggereden.
De volgende dag heb ik de kleding die ik had gedragen tijdens de overval mee naar mijn werk genomen en de blauwe Marne college rugzak. Ik moest die dag in [plaats 2] werken.
[verdachte] heeft de kleding op de steiger kapot gesneden; de pet, de schoenen, de bivakmuts, de handschoenen, de jas de broek en de trui. Het was [verdachte] zijn idee om de kleding kapot te snijden en in de container te gooien. Ik heb de kleding in een afvalbak gegooid die daar in de grond staan.
De dag van de overval heeft [verdachte] mij nog gebeld op mijn mobiele telefoon.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor het medeplegen van een poging tot –kort gezegd- een diefstal met geweld.
Dat verdachte aangemerkt kan worden als medepleger, kan volgens de officier van justitie volgen uit het feit dat er sprake was van een intensieve samenwerking op de volgende cruciale momenten: 1. bij het ontstaan van het idee, 2. het aangeven van het slachtoffer,
3. het verstrekken van de kleding, 4. het geven van inlichtingen, 5. het afzetten ter plaatse,
6. het meedenken over de wijze van de overval en 7. het versnijden en ontdoen van de kleding.
De raadsman heeft op grond van het volgende vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde medeplegen.
Verdachte heeft geen daadwerkelijke rol gehad bij de uitvoering van de overval. In de voorbereidingsfase heeft verdachte weliswaar met de medeverdachte gesproken over een eventuele overval, maar niet met het doel om die overval daadwerkelijk te plegen. Daarnaast heeft hij geen actieve of opzettelijke concrete bijdrage geleverd in de voorbereidingsfase. Wel heeft verdachte de medeverdachte weggebracht en na de overval heeft hij de kleding die de medeverdachte aanhad tijdens de overval vernietigd. Dit is naar de mening van de verdediging te weinig om te kunnen spreken van een wezenlijke bijdrage aan het gepleegde feit: de rol van verdachte is van onvoldoende gewicht geweest om te kunnen spreken van medeplegen.
Aan verdachte is primair het medeplegen van een poging tot diefstal met geweld óf het medeplegen van een poging tot afpersing ten laste gelegd.
De rechtbank is op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen van oordeel dat er sprake was van een poging tot afpersing: de medeverdachte is bewust op het moment dat het slachtoffer thuis was de woning binnengedrongen en heeft toen haar getracht te dwingen tot afgifte van geld.
Verdachte heeft een rol gehad bij deze poging tot afpersing. De vraag is of deze rol gekwalificeerd kan worden als medeplegen als bedoeld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is er sprake van medeplegen in die gevallen wanneer er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen.
De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Bij de vorming van het oordeel of er sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende omtrent het handelen van verdachte vast.
Verdachte heeft een intensieve rol gehad bij de voorbereiding van de poging tot afpersing: verdachte heeft niet alleen aangegeven dat hij had gehoord dat er een groot geldbedrag bij zijn buurvrouw zou liggen maar heeft ook verschillende plannen met verdachte bedacht hoe zij dit geld in hun bezit zouden kunnen krijgen. Verdachte heeft daarbij aangegeven dat hij een bivakmuts in zijn bezit had in verband met eerdere plannen om een overval uit te voeren en heeft samen met de medeverdachte de situatie rond de woonark van het slachtoffer bekeken op Google Earth. Ook is er gesproken over een alibi en over de vluchtroute met de fiets.
Verdachte heeft vervolgens de medeverdachte in de buurt van de woonark gebracht, waarna de medeverdachte de poging tot afpersing heeft uitgevoerd.
Na het feit is er telefonisch contact geweest tussen de beide verdachten en is het verdachte geweest die de gebruikte kleding heeft versneden, waarna deze kleding in een container is gedumpt. Deze gebruikte kleding was bovendien deels afkomstig van verdachte.
Op grond van de voorgaande feiten is de rechtbank van oordeel dat verdachte een belangrijke rol heeft gehad in de voorbereiding: hij kende niet alleen het slachtoffer, maar ook de situatie ter plaatse. Door het wegbrengen van de medeverdachte was hij voorts aanwezig op een belangrijk moment en heeft zich niet teruggetrokken ondanks het feit dat het overduidelijk was dat de medeverdachte het plan dat zij samen hadden bedacht ging uitvoeren.
De rechtbank acht het niet geloofwaardig dat verdachte steeds heeft gedacht dat de plannen van de medeverdachte niet serieus waren, omdat het ging om concrete plannen die op verschillende momenten zijn besproken en in de aanwezigheid van verdachte daadwerkelijk voorbereidingen zijn getroffen om de afpersing te plegen.
De rechtbank acht aldus op grond van het voorgaande de rol van verdachte te kwalificeren als medepleger en zal hem hiervoor veroordelen.