ECLI:NL:RBNNE:2015:5620

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2015
Publicatiedatum
7 december 2015
Zaaknummer
4520405 AR VERZ 15-43
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ongeschiktheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 2 december 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Stichting Zorggroep Groningen en [A]. Zorggroep Groningen verzocht de ontbinding op grond van artikel 7:671b BW, stellende dat [A] ongeschikt was voor de functie van verzorgende, wat zou zijn veroorzaakt door klachten van bewoners en spanningen in de collegiale verhoudingen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Zorggroep Groningen onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde ongeschiktheid van [A].

De procedure begon met een verzoek van Zorggroep Groningen, ingediend op 13 oktober 2015, waarin zij de arbeidsovereenkomst met [A] wilde ontbinden. [A] heeft hiertegen verweer gevoerd, waarbij zij stelde dat haar functioneren niet disfunctioneel was en dat zij te maken had met een hoge werkdruk en onterechte klachten. De kantonrechter heeft de processtukken en de verklaringen van beide partijen zorgvuldig bestudeerd.

De kantonrechter concludeerde dat Zorggroep Groningen niet voldoende had aangetoond dat [A] ongeschikt was voor haar functie. Er waren geen recente klachten over haar functioneren en eerdere beoordelingen waren positief. Bovendien had Zorggroep Groningen niet adequaat onderzoek gedaan naar mogelijke herplaatsingsmogelijkheden voor [A]. De kantonrechter heeft daarom het verzoek tot ontbinding afgewezen en Zorggroep Groningen veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van goed werkgeverschap en de noodzaak voor werkgevers om werknemers de kans te geven zich te verbeteren voordat tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt overgegaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak-/rolnummer: 4520405 AR VERZ 15-43
Beslissing van de kantonrechter van 2 december 2015
inzake
de stichting
Stichting Zorggroep Groningen, gevestigd te Groningen,
verzoekster,
gemachtigde mr. G.W. Brouwer, advocaat te Groningen,
tegen
mevrouw
[A],
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
gemachtigde mr. A. van der Harst, verbonden aan USG Legal Professionals B.V. te Utrecht (postbus 602, 3500 AP).
Partijen zullen hierna Zorggroep Groningen en [A] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1
Zorggroep Groningen heeft een verzoek ex artikel 7:671b BW gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, ingekomen ter griffie op 13 oktober 2015. [A] heeft op 30 oktober 2015 een verweerschrift ingediend.
1.2
Op 15 oktober 2015 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [A] bij brief van 30 oktober 2015 nog een productie toegezonden.

2.De feiten

2.1
Zorggroep Groningen houdt onder meer verpleeg- en verzorgingshuis Innersdijk in stand. Innersdijk is gespecialiseerd in intramurale complexe zorg met veelal oudere en kwetsbare bewoners.
2.2
[A] , geboren op [geboortedatum] , is op 15 september 2008 op basis van een dienstverband voor bepaalde tijd (tot 30 september 2009) bij Zorggroep Groningen, locatie Maartenshof, in dienst getreden in de functie van Eerste Verantwoordelijke Verzorger (EVV’r) in woning [adres] van Maartenshof.
2.3
Op grond van een door Zorggroep Groningen gestelde verstoorde arbeidsrelatie tussen [A] en andere leden van het team, is [A] vanaf juli 2009 overgeplaatst naar de locatie Innersdijk van Zorggroep Groningen, alwaar zij tewerk is gesteld in de functie van verzorgende. Het betreffende gespreksverslag van 1 juli 2009 is door [A] voor akkoord ondertekend.
2.4
Onder meer op 21 augustus 2009 heeft er een evaluatiegesprek plaatsgevonden tussen [B] , afdelingshoofd van locatie Maartenshof, [A] en [C] , afdelingshoofd van locatie Innersdijk. Uit het terzake opgemaakte verslag blijkt dat de contacten tussen [A] en cliënten van Innersdijk en collega’s goed waren.
2.5
Het dienstverband voor bepaalde tijd tussen partijen is van rechtswege geëindigd op 30 september 2009.
2.6
Op 22 maart 2010 zijn partijen een nieuw dienstverband voor bepaalde overeengekomen, waarbij [A] wederom werd tewerk werd gesteld op de locatie Innersdijk, afdeling Ripperdaborg van Zorggroep Groningen.
2.7
Tijdens een op 26 januari 2011 met [A] gehouden functioneringsgesprek heeft Zorggroep Groningen het functioneren van [A] als overwegend positief beoordeeld. Voorts is daarbij besloten om het dienstverband met [A] te verlengen tot 22 maart 2012.
2.8
Op 22 maart 2012 is het dienstverband met [A] voor onbepaalde tijd voortgezet.
2.9
Op 12 mei 2012 heeft Zorggroep Groningen een klacht bereikt van een bewoner (mevrouw [D] ) en haar familie ontvangen, omdat [A] een hulpvraag van deze bewoner zou hebben geweigerd en haar niet correct zou hebben bejegend. [E] , de destijds aanwezige leidinggevende, heeft bij e-mail van 12 mei 2012 onder meer aan [F] (teamleider) meegedeeld:
“(….). [A] was helemaal verbaasd en ik zelf ook. (….). Toen mw [D] belde zijn we samen naar haar toegegaan. Eerst wilde mw toen ik erbij was het niet toegeven, maar toen ik achter de deur ging staan (nadat ze weer van de postoel afmoest) gaf mw aan dat [A] haar niet wilde helpen, met de benen in bed te leggen. [A] gaf op een juiste en rustige en vriendelijke manier aan dat ze het eerst zelf moet proberen en als het niet lukt zij dan wel zal gaan helpen. (….). M.I. is er niets aan de hand. Wat ik wel vervelend voor [A] vond is dat ze voor aanvang van de nachtdienst zo’n briefje onder ogen kreeg, ze werd er onzeker van en is zich van geen kwaad bewust.(….).”
2.1
Op 10 juli 2012 werd het functioneren van [A] wederom als overwegend positief beoordeeld.
2.11
Op 3 september 2014 heeft Zorggroep Groningen aan [A] gemeld dat er door een tweetal bewoners (de heren [G] en [H] ) klachten waren binnengekomen over de wijze van bejegening door [A] . [G] voelde zich door [A] behandeld als een afgerichte hond terwijl [H] [A] bazig, bozig en onprettig in de omgang vond. Terzake van de klacht van [G] is melding gedaan bij het Meldpunt Ouderenmishandeling.
2.12
De klachten zijn op 23 september 2014 door [I] (locatiemanager), [J] (afdelingshoofd) en [K] (adviseur P & O) met [A] besproken. Met betrekking tot de bejegening en omgang met cliënten heeft Zorggroep Groningen vervolgens besloten tot het volgen van een verbetertraject door [A] .
2.13
Het verbetertraject is eind september 2014 gestart en bestond onder meer uit wekelijkse coachingsgesprekken met coach [L] en het bijhouden van een feedbackschriftje, dat moest worden ingevuld door collega’s van [A] die met haar samenwerkten. Een kopie van het feedbackschriftje is door [A] in het geding gebracht. Uit een gespreksverslag van 25 september 2014 blijkt dat het traject ongeveer twee maanden zal duren.
2.14
Lopende het verbetertraject heeft Zorggroep Groningen wederom twee klachten van bewoners ontvangen omtrent de wijze van bejegening door [A] .
2.15
[A] bij brief van 6 oktober 2014 een officiële waarschuwing van Zorggroep Groningen ontvangen.
2.16
Op 8 december 2014 heeft [L] , trainer coach ZGG, een evaluatieverslag coachtraject opgesteld. In het verslag staat onder meer vermeld:
“(…).
Coachvraag:
De zelf geformuleerde coachdoelen gerelateerd aan bovenstaande punten waar [A] tijdens het coachtraject aan gaat werken:
  • Communicatie en bejegening naar cliënten,
  • Bewust worden van eigen gedrag,
  • Leren omgaan met de grenzen van cliënten,
  • Leren reflecteren op professioneel/persoonlijk handelen.
Conclusie
[A] heeft tijdens het coachtraject een professionele bewustwording op gang gebracht. Het coachtraject is voor [A] een start voor verdere professionele en persoonlijke ontwikkeling waarbij er aandacht moet blijven voor:
  • Professionele reflectie
  • Omgang met eigen emoties
  • Professioneel handelen in onvoorziene situaties (….).”
2.17
Op 16 december 2014 heeft tussen [I] , [J] en [A] een gesprek plaatsgevonden waarin het coachingstraject is geëvalueerd. In het terzake opgemaakte verslag staat onder meer vermeld:
“(….). [I] opent het gesprek met de opmerking dat het gelukkig een positief gesprek is.
[A] reageert daarop:
  • Het kwartje is gevallen, maar heeft even geduurd
  • Ziet in dat klachten voortkomen uit druk zijn en drukte uitstralen waardoor mensen geen ruimte voelen en de indruk hebben dat ze niet luistert
  • (…..).
Wat gaat [A] daaraan doen en wat biedt de organisatie haar daarvoor aan
Feedbackschrift blijft in werking
Gesprekken met [L] blijven doorgaan
Frequentie wordt eind januari vastgesteld en per maand opnieuw bekeken
Krijgt een vaste afspraak met [J] , ook die wordt per x opnieuw vastgesteld tav de frequentie. (….).”
2.18
Op 12 mei 2015 is het functioneren van [A] door [J] en als overwegend positief beoordeeld.
2.19
Op 10 juli 2015 heeft tussen [A] , [J] en [K] een gesprek plaatsgevonden. In het terzake opgemaakte verslag staat vermeld:
“(….). We hebben een afspraak voor een belangstellingstraject in verband met de komende verschuivingen op de Ripperdaborg.
Aan het einde van het gesprek geeft [J] aan dat zij nog een ander onderwerp wil bespreken. [J] heeft de afgelopen periode al een paar keer aangegeven dat ze iets wil bespreken en omdat we hier nu samen zijn, wil ze dit nu toelichten.
[J] heeft van een aantal collega’s signalen gekregen over [A] . Het gaat om kleine signalen in de samenwerking. Collega’s vinden het lastig om [A] hierop aan te spreken. [A] kan erg explosief reageren. [J] vindt het lastig om te beoordelen omdat er niet echt iets echt fout gaat maar heeft wel een onderbuikgevoel.
[A] geeft aan dat er inderdaad collega’s zijn die haar triggeren waardoor ze erg boos kan worden en dan kan het erg botsen. [J] vindt dat het de samenwerking niet bevordert.(…).
De vraag is nu hoe [A] het voor zich ziet als de afdeling, en daarmee het team, kleiner wordt. [A] zal daar over nadenken. [J] wil graag een vervolgafspraak maken om hier verder over te praten. (…).”
2.2
Op 16 juli 2015 heeft tussen [J] , [A] en [M] (Personeelsadviseur) een vervolggesprek plaatsgevonden. In het terzake opgemaakte verslag staat onder meer vermeld:
“(….). [A] zegt dat zij juist heeft geïnvesteerd in het contact met cliënten; het laten zien van een open houding en meer rust creëren. Voor de samenwerking met collega’s heeft ze minder oog gehad.
(….).
Er zijn twee opties:
  • Een voorstel voor einde dienstverband
  • Een overplaatsing naar een andere locatie/afdeling met een verbetertraject.
Daarbij Heeft [A] eerder aangegeven niet meer terug te willen naar Maartenshof. Locatie AGWH in Veendam vindt ze ver weg. Dan blijven Innersdijk en Bloemhof over. De mogelijkheden zullen mede afhangen van de bereidheid van andere afdelingshoofden om haar over te nemen. Dit moet nog besproken worden.
[A] vult aan dat ze niet had verwacht dat het gesprek deze wending zou nemen. Ze vindt het moeilijk om op de opties te reageren en blokkeert op dit moment even. [M] geeft aan dat ze zich goed moet realiseren dat een overplaatsing ook de nodige energie zal kosten en dat [A] met een goed verhaal moet komen over de wijze waarop ze invulling aan een nieuwe plek wil geven. Welke leerpunten neemt ze mee?
Er wordt een afspraak gemaakt voor een vervolggesprek opvrijdag 24 juli om 15.00 uur.[A] denkt na over de gedane voorstellen en komt hier inhoudelijk in het volgende gesprek op terug. (…).”
2.21
[A] heeft vervolgens in opdracht van Zorggroep Groningen een verbetervoorstel geschreven. Daarin staat onder meer vermeld:
“(….).
Dus in het kort wat ik denk hier bij nodig te hebben
Weer een rooster zo dat ik mijn rust beter heb wat meer overdag er ben. Zo dat ik toch wat regelmaat weer krijgt.
Een training over communicatie verbaal en non-verbaal.
1 keer per week gesprekken met [N]
Gesprekken met [L] of een gedrag therapeut
Gesprek met collega’s die ik een vervelend gevoel heb gegeven en dit uit te praten
En hopen dat jullie mij deze laatste kan willen geven.
(…..).”
2.22
In het op 24 juli 2015 gehouden vervolggesprek tussen [J] , [M] en [L] is unaniem besloten, dat het door [A] geschreven verbetervoorstel onvoldoende is, dat daarom niet zal worden besloten tot het volgen van verbetertraject door [A] op een andere afdeling en dat een beëindiging van het dienstverband zal worden nagestreefd.
2.23
Op 24 juli 2015 om 15.00 uur heeft in het bijzijn van [A] een gesprek plaatsgevonden waarbij aan [A] is meegedeeld dat het dienstverband zal worden beëindigd. Uit het verslag blijkt dat [L] daarbij geen gesprekspartner was, maar dat zij bij het gesprek aanwezig was ter ondersteuning van [A] .
2.24
Bij brief van 28 juli 2015 is [A] op non-actief gesteld.
2.25
[J] heeft de collega’s van [A] bij e-mail van 28 juli 2015 meegedeeld:
“(…). Dag collega’s
[A] gaat met ontslag op een nog nader vast te stellen datum.
Zij zal tot die tijd niet meer op de afdeling werken.
(….).”

3.Het standpunt van Zorggroep Groningen

3.1
Zorggroep Groningen verzoekt de arbeidsovereenkomst met [A] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel d BW.
3.2
Kort weergegeven legt Zorggroep Groningen aan haar verzoek ten grondslag dat de houding en het gedrag van [A] hebben geleid tot klachten van bewoners en hun familie en fricties en spanningen in de collegiale verhoudingen. [A] is daar herhaaldelijk op aangesproken en daarnaast is zij tot tweemaal toe in de gelegenheid gesteld om haar functioneren te verbeteren. Daarbij is zij ondersteund door haar leidinggevende en een coach. Voormelde inspanningen hebben echter niet geleid tot duurzame verbeteringen in haar functioneren. Haar collega’s willen niet meer met haar samenwerken. Dit is met name te wijten aan de wijze van communicatie door [A] . Op grond van voormelde omstandigheden is Zorggroep Groningen van oordeel dat [A] ongeschikt is voor de functie van verzorgende binnen haar instelling. Aangezien er binnen haar organisatie voor [A] geen geschikte herplaatsingsmogelijkheden in een andere functie voorhanden zijn, verzoekt Zorggroep Groningen de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden per 1 januari 2016.
3.3
Zorggroep Groningen heeft tegen toekenning van de subsidiair door [A] verzochte billijke vergoeding gemotiveerd verweer gevoerd.

4.Het standpunt van [A]

4.1
verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Zij voert daartoe - kort samengevat - het volgende aan. [A] ontkent allereerst dat sprake is van disfunctioneren. Daarbij stelt zij voorop dat zij te kampen heeft met een zeer hoge werkdruk en veelal boze en gefrustreerde bewoners. Naar aanleiding van een tweetal door Zorggroep Groningen ontvangen klachten heeft zij echter wel ingestemd met het volgen van een coachingstraject. Dit traject is eind december 2014 afgerond. [A] betwist dat het traject ook na januari 2015 nog is voorgezet. Daar komt bij dat haar functioneren op 12 mei 2015 als overwegend positief is beoordeeld. Vervolgens werd zij op 10 juli 2015 door haar leidinggevende geconfronteerd met klachten over de samenwerking met haar collega’s. Nog daargelaten dat deze klachten niet nader zijn onderbouwd, is haar - ondanks een concreet aanbod daartoe - geen traject aangeboden om zich op dat punt te verbeteren. Daarnaast heeft Zorggroep Groningen de herplaatsingsmogelijkheden niet onderzocht.
4.2
Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt De Jong subsidiair om toekenning van de transitievergoeding en een billijke vergoeding van € 22.113,26 bruto.

5.De beoordeling

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 671b lid 1, onderdeel a, BW kan de kantonrechter ingevolge het bepaalde in artikel 669, lid 3, onderdeel d BW, op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst ontbinden op grond van de ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid, anders dan ten gevolge van ziekte of gebreken van de werknemer, mits de werkgever de werknemer hiervan tijdig in kennis heeft gesteld en hem in voldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld zijn functioneren te verbeteren en de ongeschiktheid niet het gevolg is van onvoldoende zorg van de werkgever voor scholing van de werknemer of voor de arbeidsomstandigheden van de werknemer.
5.2
Met betrekking tot het antwoord op de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden wegens ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid als bedoeld in artikel 669 lid 3 sub d BW, overweegt de kantonrechter als volgt.
5.3
De kantonrechter stelt allereerst vast dat er geen sprake is van een opzegverbod.
5.4
De kantonrechter stelt vast dat Zorggroep Groningen met betrekking tot het gestelde disfunctioneren van [A] allereerst heeft gerefereerd aan een aan [A] te wijten in 2009 ontstane ernstig verstoorde arbeidsverhouding tussen [A] en de rest van de teamleden binnen de locatie Maartenshof van haar organisatie. Dit vermeende disfunctioneren heeft er kennelijk niet aan in de weg gestaan dat Zorggroep Groningen [A] op 22 maart 2010 een nieuw dienstverband voor bepaalde tijd heeft aangeboden, welk dienstverband op 22 maart 2012 is omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd. Aangezien in de tussengelegen periode het functioneren van [A] bovendien als overwegend positief werd beoordeeld, zal de kantonrechter deze klacht over het functioneren van [A] bij de beoordeling van het geschil verder buiten beschouwing laten.
5.5
Vervolgens wordt door Zorggroep Groningen melding gemaakt van een klacht van mevrouw [D] op 12 mei 2012. Nog daargelaten dat deze klacht nooit een officiële klacht is geworden, kan uit de e-mail van [E] , de destijds leidinggevende van [A] , genoegzaam worden afgeleid dat [A] jegens [D] niet klachtwaardig heeft gehandeld. Daar komt bij dat het functioneren van [A] op 10 juli 2012 wederom als overwegend positief werd bevonden.
5.6
Vast staat dat Zorggroep Groningen op 3 september 2014 een tweetal klachten van bewoners ( [G] en [H] ) heeft ontvangen met betrekking tot de bejegening door [A] . Deze klachten hebben ertoe geleid dat met instemming van [A] eind september 2014 een verbetertraject is gestart. Het verbetertraject was volgens het door de coach [L] opgestelde evaluatieverslag van 8 december 2014 gericht op de verbetering van de communicatie en de bejegening door [A] naar cliënten van Zorggroep Groningen en bestond uit wekelijkse coachingsgesprekken tussen [A] en [L] en het bijhouden van een feedbackschriftje door met [A] samenwerkende collega’s. Volgens het gespreksverslag van 25 september 2014 zou het verbetertraject ongeveer twee maanden in beslag nemen.
5.7
Voorts staat vast dat in een op 16 december 2014 gehouden gesprek tussen onder meer [A] en [J] , teamleider van Zorggroep Groningen, een evaluatie heeft plaatsgevonden met betrekking tot het verbetertraject. Uit het terzake opgemaakte gespreksverslag leidt de kantonrechter af dat het traject positief is verlopen. In het verslag wordt weliswaar nog melding gemaakt dat het feedbackschriftje ook na januari 2015 nog zou worden bijgehouden en dat de gesprekken met haar coach na januari 2015 in een andere frequentie zouden worden voortgezet, maar ter zitting is niet, althans onvoldoende komen vast te staan dat Zorggroep Groningen hieraan daadwerkelijk invulling heeft gegeven. Daar komt bij dat het functioneren van [A] op 12 mei 2015 als overwegend positief werd beoordeeld en dat gesteld noch gebleken is dat Zorggroep Groningen tot medio juli 2015 nieuwe klachten over de wijze van bejegening van cliënten door [A] heeft ontvangen.
5.8
Vervolgens heeft er op 10 juli 2015 een gesprek plaatsgevonden tussen [A] , [J] en [K] omtrent een door Zorggroep Groningen ingezet belangstellingstraject wegens toekomstige verschuivingen op de Ripperdaborg. Uit het terzake opgemaakte gespreksverslag blijkt dat [A] tijdens dat gesprek door [J] werd geconfronteerd met van collega’s van [A] ontvangen “kleine signalen” over de samenwerking tussen [A] en haar collega’s . Weliswaar heeft [J] in dat gesprek erkend dat er niet echt iets fout gaat, maar dat zij wel een “onderbuikgevoel” had.
5.9
Aansluitend heeft er op 16 juli 2015 een vervolggesprek plaatsgevonden. In dat gesprek is [A] opgedragen om zelf een verbetervoorstel te schrijven, terwijl Zorggroep Groningen daarnaast de beëindiging van het dienstverband met [A] ter sprake heeft gebracht.
5.1
In het op 24 juli 2015 gehouden vervolggesprek heeft Zorggroep Groningen geoordeeld dat het [A] ontvangen verbetervoorstel onvoldoende was, dat daarom geen nieuw verbetertraject zal worden gestart binnen een andere afdeling en dat zal worden gestreefd naar een beëindiging van het dienstverband. Ten slotte is [A] op 28 juli 2015 op non-actief gesteld en zijn haar collega’s hierover geïnformeerd.
5.11
De kantonrechter stelt allereerst vast dat Zorggroep Groningen voornoemde ontvangen “kleine signalen” omtrent de samenwerking tussen [A] en haar collega’s niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd. Ook voor zover al sprake zou zijn van ernstige tekortkomingen aan de zijde van [A] met betrekking tot de samenwerking met haar collega’s, had het op de weg van Zorggroep Groningen om [A] in de gelegenheid te stellen haar functioneren op dat gebied te verbeteren door middel van het starten van een nieuw verbetertraject. Ondanks de bereidwilligheid van [A] om haar medewerking daaraan te verlenen, stelt de kantonrechter vast dat zowel [J] en [M] van Zorggroep Groningen als [L] tijdens de voorbespreking 24 juli 2015 unaniem hadden besloten om daaraan geen gevolg te willen geven, omdat het door [A] geschreven verbetervoorstel onvoldoende was. De kantonrechter merkt in dit verband op dat hij het niet van goed werkgeverschap vindt getuigen om een werknemer zelf een verbetervoorstel te laten opstellen en daar verantwoordelijk voor te maken en vervolgens de werknemer daarop af te rekenen, waarvan in casu feitelijk sprake is geweest. Ten slotte is gesteld noch gebleken Zorggroep Groningen deugdelijk onderzoek heeft verricht naar de herplaatsingsmogelijkheden van [A] .
5.12
Voorgaande overwegingen leiden ertoe dat de door Zorggroep Groningen gestelde ongeschiktheid van [A] tot het verrichten van de bedongen arbeid als bedoeld in het bepaalde van artikel 669 lid 3, onderdeel d, BW niet in rechte is komen vast te staan. Dit betekent dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal worden afgewezen.
5.13
Zorggroep Groningen zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

6.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de verzochte ontbinding af;
veroordeelt Zorggroep Groningen in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [A] vastgesteld op € 500,- aan salaris.
Aldus gegeven te Groningen en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2015 door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
Typ: gv