In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 2 december 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Stichting Zorggroep Groningen en [A]. Zorggroep Groningen verzocht de ontbinding op grond van artikel 7:671b BW, stellende dat [A] ongeschikt was voor de functie van verzorgende, wat zou zijn veroorzaakt door klachten van bewoners en spanningen in de collegiale verhoudingen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Zorggroep Groningen onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde ongeschiktheid van [A].
De procedure begon met een verzoek van Zorggroep Groningen, ingediend op 13 oktober 2015, waarin zij de arbeidsovereenkomst met [A] wilde ontbinden. [A] heeft hiertegen verweer gevoerd, waarbij zij stelde dat haar functioneren niet disfunctioneel was en dat zij te maken had met een hoge werkdruk en onterechte klachten. De kantonrechter heeft de processtukken en de verklaringen van beide partijen zorgvuldig bestudeerd.
De kantonrechter concludeerde dat Zorggroep Groningen niet voldoende had aangetoond dat [A] ongeschikt was voor haar functie. Er waren geen recente klachten over haar functioneren en eerdere beoordelingen waren positief. Bovendien had Zorggroep Groningen niet adequaat onderzoek gedaan naar mogelijke herplaatsingsmogelijkheden voor [A]. De kantonrechter heeft daarom het verzoek tot ontbinding afgewezen en Zorggroep Groningen veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van goed werkgeverschap en de noodzaak voor werkgevers om werknemers de kans te geven zich te verbeteren voordat tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt overgegaan.