ECLI:NL:RBNNE:2015:5474

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2015
Publicatiedatum
27 november 2015
Zaaknummer
18.830002-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor overval op cafetaria met vrijspraak van woninginbraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 25 juni 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van afpersing en woninginbraak. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de afpersing van een cafetaria, waarbij hij onder bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp de eigenaar heeft gedwongen tot het afgeven van geld. De feiten vonden plaats op 1 januari 2015 in Groningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de eigenaar heeft bedreigd met woorden als 'doe de kassa open' en 'ik wil geld'. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren.

De tweede tenlastelegging, die betrekking had op woninginbraak, is door de rechtbank niet bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te achten aan deze inbraak, ondanks het aangetroffen DNA op een fles frisdrank in de woning van het slachtoffer. De verdediging voerde aan dat het DNA daar eerder kan zijn terechtgekomen, gezien de bekende relatie tussen de verdachte en het slachtoffer. De rechtbank heeft dit verweer gevolgd en de verdachte vrijgesproken van de woninginbraak.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaren geëist, maar de rechtbank kwam tot een lagere straf, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de jonge leeftijd van de verdachte. De rechtbank heeft ook de impact van de afpersing op het slachtoffer in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. De vordering van de benadeelde partij werd niet ontvankelijk verklaard, omdat het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen was.

Uitspraak

\RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830002-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 juni 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [wooonplaats] ,
verblijvende in [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
11 juni 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Keuning, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 januari 2015 te [pleegplaats 1] met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [frietkraam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij verdachte
- die frietkraam, waarin die [slachtoffer 1] zich bevond, is binnengegaan en/of
- een pistool/vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op, althans zichtbaar heeft vastgehouden voor die [slachtoffer 1] en/of
- dreigend tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: "doe de kassa open" en/of "ik wil geld", althans woorden van gelijke dreigend aard en/of strekking
2.
hij op of omstreeks 1 januari 2015 te [pleegplaats 2] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning, gelegen aan of bij de [pleegadres] , heeft weggenomen een of meer zilveren halsketting(en) en/of een aankoop bon (van een zilveren halsketting) en/of een gouden ring en/of een brief met Digi-D gegevens en/of een Digi- bakje en/of een of meer mobiele telefoon(s) en/of een fles(je) parfum en/of diverse parfum monster(s) en/of
etens- en/of drinkwaren, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Het onder 2 ten laste gelegde acht de officier van justitie, ondanks de ontkennende houding van verdachte, te bewijzen op grond van de aangifte en het aangetroffen DNA van verdachte op een geopende fles frisdrank, die volgens aangeefster voorafgaand aan de inbraak nog ongeopend was. Verder is er een aankoopbon van twee kettingen weggenomen, waarbij volgens aangeefster niemand anders dan verdachte belang kon hebben.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde bepleit. Verdachte kwam al langere tijd bij aangeefster in haar woning over de vloer, zodat niet is uit te sluiten dat zijn DNA daar al eerder terecht is gekomen. Tevens is niet uit te sluiten dat verdachte de betreffende aankoopbon op een eerder moment heeft meegenomen. Voorts is niets van
de - blijkens de aangifte omvangrijke - buit bij verdachte aangetroffen, terwijl hij één dag na het feit is aangehouden.
Beoordeling van het bewijs
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat zij het verweer van de raadsman doeltreffend acht, zowel wat betreft het aangetroffen DNA van verdachte in de woning van aangeefster, als ten aanzien van de weggenomen aankoopbon en het niet aantreffen van de buit bij verdachte. De rechtbank overweegt daarbij dat de verklaring van aangeefster dat de frisdrankfles voorafgaand aan de inbraak ongeopend was, niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank overweegt -onder toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering- dat met betrekking tot de ten laste gelegde feiten de volgende bewijsmiddelen worden toegepast:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
1. de door verdachte ter terechtzitting van afgelegde bekennende verklaring;
1.1.
een proces-verbaal van aangifte d.d. 1 januari 2015, opgenomen op pagina 12 e.v van dossier nummer 2015001266, d.d. 23 januari 2015, van de politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] .
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 1 januari 2015 te [pleegplaats 1] , met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [frietkraam] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- die frietkraam, waarin die [slachtoffer 1] zich bevond, is binnengegaan en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op die [slachtoffer 1] en
- dreigend tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: "doe de kassa open" en "ik wil geld".
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1. Afpersing
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, onder andere gelet op de jonge leeftijd van verdachte, gepleit voor een aanzienlijke matiging van de strafeis.
Strafmotivering
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing in een snackbar, waarbij hij aangeefster onder bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gedwongen tot de afgifte van geld. Aangeefster verkeerde daarbij in de veronderstelling dat het een echt vuurwapen betrof. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten gedurende lange tijd daarna psychisch de nadelige gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Voorts versterken dergelijke overvallen het algemene gevoel van onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank acht gelet op deze omstandigheden, alsmede op de oriëntatiepunten die de rechterlijke macht hanteert bij de bestraffing van feiten als deze, de oplegging van een forse vrijheidsstraf passend en geboden.
De rechtbank heeft ook gelet op de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 12 mei 2015, eenmaal eerder voor een soortgelijk feit door de kinderrechter is veroordeeld.
Uit het ongedateerde rapport van de Verslavingszorg Noord Nederland (bij de rechtbank ingekomen op 6 maart 2015) blijkt dat verdachte, ter verkleining van de recidivekans, behandeld zou moeten worden in een instelling voor sterk gedragsgestoorde en licht verstandelijk gehandicapte jongeren. De slagingskans van een dergelijke opname wordt door de reclassering, gelet op de houding en de motivatie van verdachte, klein geacht. Verdachte heeft ter terechtzitting nadrukkelijk aangegeven aan geen enkele vorm van behandeling of reclasseringsbegeleiding mee te willen werken.
De rechtbank acht de verplichte oplegging daarvan daarom thans niet opportuun en zal derhalve met de oplegging van een kale gevangenisstraf volstaan.
De rechtbank komt tot een lagere gevangenisstraf dan de officier van justitie heeft gevorderd nu zij, anders dan de officier van justitie, het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen acht.
Benadeelde partij
[slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank acht het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel gold ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. de Jong, voorzitter, mr. P.H.M. Tapper-Wessels en
mr. J.J. Schoemaker, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 juni 2015.