ECLI:NL:RBNNE:2015:522

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
18.830175-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige stiefdochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 9 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich in een korte periode twee keer schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn minderjarige stiefdochter, die op het moment van de feiten 7 jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 400 dagen, waarvan 397 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast is er een taakstraf van 200 uren opgelegd, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis.

De zaak kwam aan het licht na aangifte van de moeder van het slachtoffer, die op 9 juni 2013 haar dochter vroeg of er ooit iets ongepast was gebeurd. Het slachtoffer verklaarde dat de verdachte haar had gevraagd om zijn penis te likken, wat leidde tot de aangifte. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer zorgvuldig gewogen. De verdachte ontkende de beschuldigingen van seksueel binnendringen, maar erkende wel dat er ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor het primair ten laste gelegde feit van seksueel binnendringen, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlasteleggingen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte en de impact van zijn daden op het slachtoffer. De rechtbank benadrukte het belang van een veilige omgeving voor kinderen en de ernstige gevolgen van seksueel misbruik. De opgelegde straf is bedoeld om de verdachte te laten rehabiliteren en om de stabiliteit in het leven van zijn kinderen te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/830175-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
9 februari 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
10 november 2014 en 27 januari 2015.
De verdachte is op beide zittingen verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Eefting, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 30 oktober 2012 tot en met 9 juni 2013 te
[pleegplaats 1], althans in Nederland, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2], die
toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, en welk kind hij
verzorgde en/of opvoedde als behorend tot zijn gezin en/of welk kind aan zijn
zorg, opleiding en/of waakzaamheid was toevertrouwd, een of meer handeling(en)
heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis in
de mond en/of op de tong van die [slachtoffer] geduwd/gebracht;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 30 oktober 2012 tot en met 9 juni 2013 te
[pleegplaats 1], althans in Nederland, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2], die
toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, en welk kind hij
verzorgde en/of opvoedde als behorend tot zijn gezin en/of welk kind aan zijn
zorg, opleiding en/of waakzaamheid was toevertrouwd, buiten echt, een of meer
ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, hierin bestaande dat verdachte zijn
penis tegen, althans zeer dicht bij, de mond/lippen en/of de tong van die [slachtoffer] heeft
geduwd/gehouden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 30 oktober 2012 tot en met 9 juni 2013 te
[pleegplaats 1], althans in Nederland, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2], die
toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, en welk kind hij
verzorgde en/of opvoedde als behorend tot zijn gezin en/of welk kind aan zijn
zorg, opleiding en/of waakzaamheid was toevertrouwd, buiten echt, een of meer
ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, hierin bestaande dat verdachte die
[slachtoffer] zijn penis heeft laten vastpakken.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat op grond van de verklaringen van verdachte, de aangifte van moeder en het studioverhoor van [slachtoffer] kan worden bewezen dat [slachtoffer] de penis van verdachte op haar tong en aan haar lippen heeft gevoeld. Er is dan juridisch gezien sprake van binnendringen van een lichaamsholte. Het onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman is vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit. Hij heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat verdachte stellig ontkent dat hij met zijn penis in de mond van het slachtoffer is geweest. Alleen de verklaring van het slachtoffer is onvoldoende om tot wettig bewijs van het onderdeel seksueel binnendringen te komen, met name nu gelet op de inhoud daarvan, op dit punt aan de betrouwbaarheid getwijfeld kan worden.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft de raadsman gesteld dat verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en deze feiten kunnen dan ook worden bewezen verklaard.
Beoordeling van het bewijs
met betrekking tot feit 1 primair:
Volgens artikel 342, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Voor een bewezenverklaring is van belang dat de essentie van de tenlastelegging - in casu het seksueel binnendringen van het lichaam - voldoende steun vindt in wettige bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft ontkend dat er sprake is geweest van seksueel binnendringen nu hij slechts zijn penis tegen de mond van het slachtoffer heeft gehouden.
In de aangifte van de moeder van het slachtoffer wordt niet gesproken over seksueel binnendringen.
Alleen het slachtoffer verklaart dat zij de penis van verdachte in haar mond heeft gehad.
Nu haar verklaring op dit essentiële onderdeel van de tenlastelegging niet door de verklaring van verdachte of de moeder van het slachtoffer wordt ondersteund en ook niet door enig ander bewijsmiddel, dient verdachte van het hem onder 1 primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Daarbij overweegt de rechtbank, dat het aanraken met de penis van de lippen van het slachtoffer dan wel het likken van de penis door het slachtoffer niet als seksueel binnendringen kan worden aangemerkt.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 1 subsidiair en 2 acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
Feit 1 subsidiair
De door verdachte op de terechtzitting van 10 november 2014 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb [slachtoffer] gevraagd of ze zin had in een spelletje snoephappen. Ik heb honing op mijn vinger gesmeerd en vervolgens op mijn eikel. Er is geen sprake geweest van binnendringen of likken aan mijn penis door [slachtoffer]. Ik heb enkel mijn eikel tegen haar lippen gehouden.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 26 november 2013, opgenomen op p. 19 e.v. van dossier nummer d.d. 2013109893 d.d. 30 april 2014, van de Regiopolitie Groningen, inhoudende de verklaring van [moeder slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Ik heb niet precies een tijdlijn. Ik ben in oktober 2012 begonnen met werken en [slachtoffer] vertelde dat ik aan het werk was. [verdachte] is niet de biologische vader van [slachtoffer]. In 2007 zijn we gaan samenwonen. In februari 2013 zijn we definitief uit elkaar gegaan. Op 9 juni 2013, de verjaardag van [verdachte], heb ik [slachtoffer] gevraagd "Zijn er wel eens dingen gebeurd? Heeft papa wel eens dingen bij je gedaan?".
[slachtoffer] kwam met het verhaal dat ze met papa in de keuken was. Dat ze honing van zijn vinger moest likken. Dit had ze ook gedaan. Toen kreeg ze een blinddoek om en moest het nog een keer doen, maar dit was niet zijn vinger want dit was groter. Dit was papa zijn piemel.
Ze vertelde dat ze het niet wilde, maar dat ze het wel had gedaan, want het moest van papa.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 februari 2014, opgenomen op p. 27 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten van het studioverhoor van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Ik moest naar de keuken toe, deur ging op slot. Papa wilde een blinddoek voor doen. Dat wilde ik niet. Ik wilde hem afdoen. Dat mocht niet. Ik moest eerst zijn vingers likken, toen was er iets diks. Dat was de piemel.
V: Hoe weet je dat je de piemel likte?
A: Nooit zo'n dikke duim.
V: Hoe weet je dat. Je had een blinddoek om?
A: Ik deed de blinddoek af. Hij had toen zijn broek naar beneden. Ik zag zijn piemel.
Dit was in papa's huis, [pleegplaats 1]. Ik was toen 7 jaar oud en ben nu 8 jaar.
Feit 2
De door verdachte op de terechtzitting van 10 november 2014 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij het incident in de doucheruimte had ik mij ingesmeerd met babyolie. Dat had mij seksueel geprikkeld. [slachtoffer] had vooraf meerdere keren gevraagd of ze mijn penis mocht beetpakken. Ik heb dit uiteindelijk toegestaan. Zij pakte mijn geslachtsdeel beet en daarop heb ik haar hand weggeslagen.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 26 november 2013, opgenomen op p. 19 e.v. van dossier nummer d.d. 2013109893 d.d. 30 april 2014, van de Regiopolitie Groningen, inhoudende de verklaring van [moeder slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Ik heb niet precies een tijdlijn. Ik ben in oktober 2012 begonnen met werken en [slachtoffer] vertelde dat ik aan het werk was. [verdachte] is niet de biologische vader van [slachtoffer]. In 2007, toen [zoon] twee maanden oud was, zijn we gaan samenwonen. In februari 2013 zijn we definitief uit elkaar gegaan. Op 9 juni 2013, de verjaardag van [verdachte], heb ik [slachtoffer] gevraagd "Zijn er wel eens dingen gebeurd? Heeft papa wel eens dingen bij je gedaan?".
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 februari, opgenomen op p. 27 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten van het studioverhoor van [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Toen ik onder de douche was, moest ik papa wassen bij de piemel met de handen. Dat was in de douche van papa aan de [pleegplaats 1]. Ik was toen 7 jaar oud en ben nu 8 jaar.
Bewezenverklaring
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1 subsidiair.
hij in de periode van 30 oktober 2012 tot en met 9 juni 2013 te [pleegplaats 1], met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, en welk kind hij verzorgde en/of opvoedde als behorend tot zijn gezin, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, hierin bestaande dat verdachte zijn penis tegen de mond/lippen en de tong van die [slachtoffer] heeft geduwd/gehouden;
2.
hij in de periode van 30 oktober 2012 tot en met 9 juni 2013 te [pleegplaats 1], met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, en welk kind hij verzorgde en/of opvoedde als behorend tot zijn gezin, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, hierin bestaande dat verdachte die [slachtoffer] zijn penis heeft laten vastpakken.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op:

1 subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten een echt ontuchtige handeling plegen, begaan tegen een kind dat hij verzorgt en opvoedt als behorend tot zijn gezin;

2 met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt een
ontuchtige handeling plegen, begaan tegen een kind dat hij verzorgt en
opvoedt als behorend tot zijn gezin.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van het psychiatrisch rapport d.d. 17 januari 2015 opgemaakt door dr. T.W.D.P. van Os. Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in als conclusie:
Er is bij verdachte, ondanks de medicatie, sprake van een nog niet volledig in remissie zijnde depressieve episode, destijds met wisselend stemmingscongruente psychotische kenmerken. Ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten was er sprake van een depressieve episode, maar het is niet aannemelijk dat er sprake was van psychotisch disfunctioneren. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling te weten afhankelijke, ontwijkende en dwangmatige trekken in de persoonlijkheid en een mogelijke beperking in zijn verstandelijke vermogens (AFPN heeft een IQ van 82 vastgesteld). Het risico op herhaling is op korte termijn niet groot, maar op de lange termijn kan verdachte vanwege het beperkte probleemoplossend vermogen opnieuw in een situatie belanden waarin hij overvraagd wordt en opnieuw uit balans raakt. Op de lange termijn is het recidivegevaar groter indien verdachte opnieuw een situatie ensceneert waarin hij wordt overvraagd en waarbij hij opnieuw uit balans raakt. Op grond hiervan wordt geadviseerd om verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Verdachte is in principe detentiegeschikt. Een ontregeling is niet uit te sluiten, maar binnen een PPC zijn er voldoende mogelijkheden om een eventuele psychische ontregeling te behandelen. Een detentie zou de continuïteit van zijn huidige behandeling doorkruisen. Dat is nadelig, maar geen halszaak.
Om de stabiliteit van het fragiele ouder-kind systeem te waarborgen wordt, nu zijn twee kinderen veel stabiliteit aan hem ontlenen, een geheel voorwaardelijke detentie geadviseerd.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in licht verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 400 dagen met aftrek van de dagen in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 397 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren en met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, hetgeen mede zal inhouden een meldingsgebod, een gedragsinterventie in de vorm van de COVA plus-training en verbod op drugs en controles daarop.
Voorts heeft de officier van justitie een werkstraf gevorderd voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar eis rekening gehouden met het advies van de psychiater die niet concludeert tot detentieongeschiktheid, maar het voor de stabiliteit van het fragiele ouder-kind systeem in verband met een instabiele ex-partner wel van belang acht dat hun contact niet wordt onderbroken door een detentie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf nu blijkt dat verdachte de stabiele factor in het leven van zijn twee zoons is en dat door de psychiater hierin reden wordt gezien om van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf af te zien. Met betrekking tot de hoogte van de werkstraf, voorwaardelijke gevangenisstraf en de lengte van de proeftijd heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een zeer korte periode twee maal schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen ten aanzien van zijn minderjarige stiefdochter, die toentertijd 7 jaar oud was. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij op een dergelijke wijze misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat zijn stiefdochter in hem had en mocht hebben. Bij het eerste incident kan er nog sprake zijn geweest van een onvoorziene uit de hand gelopen situatie waarbij de grenzen en normen niet in acht zijn genomen, maar bij het tweede incident (in de keuken) was sprake van een vooraf door verdachte bedacht plan.
Kinderen behoren ongestoord en in een sfeer van veiligheid te kunnen opgroeien binnen het gezin. Het slachtoffer zag verdachte als haar vader. Verdachte heeft met zijn handelwijze een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het jonge slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat seksueel misbruik sterk nadelige psychische en lichamelijke gevolgen van lange duur voor een slachtoffer met zich kan brengen.
Bij het bepalen van de strafmaat zal de rechtbank rekening houden met het feit dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van de ten laste gelegde feiten is en niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest voor soortgelijke strafbare feiten. Tevens wordt rekening gehouden met het feit dat verdachte een belangrijke stabiliserende rol vervult in het fragiele gezinsleven met zijn twee zonen door de zonen elke weekend te verzorgen en op te voeden.
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaarde strafbare feiten het gebruikelijk is dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur wordt opgelegd. Gelet op het advies van de reclassering en de psychiater zal de rechtbank echter een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het reclasseringsrapport d.d. 10 november 2014. Blijkens de onderzoeksrapportages zal verdachte gelet op zijn problematiek behandeld, begeleid en gecontroleerd moeten worden. De rechtbank zal de proeftijd voor een kortere duur vaststellen dan de gevorderde vijf jaren in aanmerking nemend dat de strafbare feiten al geruime tijd geleden hebben plaatsgevonden en er sindsdien door verdachte geen nieuwe strafbare feiten zijn gepleegd. De rechtbank zal aan de deels voorwaardelijke gevangenisstraf een proeftijd van drie jaren verbinden.
Om uitdrukking te geven aan de ernst van de gepleegde feiten zal de rechtbank een forse taakstraf opleggen van 200 uren. De rechtbank legt een lagere taakstraf op dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank anders dan de officier van justitie het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen acht en voorts naast de taakstraf ook een Cova plus training wordt opgelegd van ongeveer 60 uren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 63, 247, 248 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte
onder 1 primairis ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder
1 subsidiair en 2ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en spreekt verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 400 dagen.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
397 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
drie jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
 dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde(n):
- dat veroordeelde zich moet melden wanneer hij uitgenodigd wordt bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen, en zich zal houden aan alle hem door de reclassering te geven aanwijzingen, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde, en zich gedurende de door de reclasseringsorganisatie bepaalde periode zal blijven melden zo frequent als de reclassering dit nodig acht;
 dat veroordeelde zal deelnemen aan een GI-RN Cognitieve Vaardigheden PLUS (Cova+);
 dat veroordeelde een ambulante (dag)behandeling zal volgen bij de AFPN of vergelijkbare instelling in het forensisch circuit, gericht op het delict, relaties, draagkracht en emoties;
 dat veroordeelde geen cannabis/drugs zal gebruiken;
 dat veroordeelde meewerkt aan middelencontroles.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 200 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.J. Oostveen, voorzitter, L.C. Bosch en K.R. Bosker, rechters, bijgestaan door M. Smit-Colnot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 februari 2015.