Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2015 in de zaak tussen
[naam] , eiser,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
Procesverloop
(Vw 2000) ten behoeve van eiser. Vervolgens is (onder ‘2. Besluit’) vermeld dat aan eiser uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000 van 13 april 2015 voor de duur van de opname in
[opmerking van de rechtbank: na ‘in’ is niet de naam van een inrichting vermeld], met een maximum van een half jaar, tot uiterlijk 13 oktober 2015. Voorts is vermeld dat, bij voortijdige beëindiging van de opname, het verleende uitstel van vertrek twee weken na het beëindigen van de opname van rechtswege vervalt.
Het onderzoek is ter zitting gesloten.
Overwegingen
Eerdere hier te lande doorlopen vreemdelingenrechtelijke procedures
Op 19 januari 2012 heeft hij een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 27 januari 2012 heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is ongegrond verklaard bij uitspraak van 29 februari 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 14 juni 2012 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS)
de aangevallen uitspraak bevestigd.
8 oktober 2014 waarin (onder ‘2. Besluit’) is vermeld dat aan eiser uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000 van 18 september 2014 voor de duur van de opname in Kliniek Groningen, onderdeel van zorggroep Lentis Volwassenenpsychiatrie (hierna: Kliniek Groningen), tot en met 18 februari 2015.
Noord-Nederland is overgelegd, gedateerd 18 augustus 2014, waarin de rechtbank een voorlopige machtiging verleend als bedoeld in artikel 2 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz), welke de bevoegdheid geeft om betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen verblijven [tot en met 18 februari 2015]; en dat op
11 september 2014 tevens een verklaring van psychiater K.R. Kroese is overgelegd, gedateerd 5 september 2014, waaruit blijkt dat betrokkene vanaf 17 juli 2014 is opgenomen in Kliniek Groningen.
Eiser heeft daartegen op 19 december 2014 beroep ingesteld.
Voor zover de rechtbank bekend, is tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.
De thans aan de orde zijnde procedure
tot en met] 18 februari 2015. Inmiddels heeft de behandelend psychiater laten weten dat om een voorlopige machtiging zal worden gevraagd om de gedwongen plaatsing in de psychiatrische kliniek te laten voortduren. Deze machtiging wordt volgende week verwacht.
Ik verzoek u het uitstel van vertrek, aansluitend aan het eerder verleende uitstel van vertrek, te laten voortduren. Gezien de gedwongen opname is het voor betrokkene niet mogelijk zich te melden aan het loket.
De nieuwe machtiging van de rechtbank, zal u zo spoedig mogelijk worden nagezonden.”
Ik stuur u hierbij toestemmingsverklaringen en recente medische verklaringen waaruit blijkt dat de medische situatie van betrokkene onverminderd slecht is. Ik verzoek u aansluitend op het eerder verleende uitstel van vertrek, opnieuw uitstel van vertrek te verlenen.”
Zodra de nieuwe machtiging is afgegeven zal ik deze aan u doorsturen. Het is nu nog niet duidelijk wanneer de rechtbank de machtiging zal toesturen.”
de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 9 maart 2015, waarbij de rechtbank machtiging tot voortgezet verblijf als bedoeld in artikel 15 van de Wet Bopz verleent, welke machtiging de bevoegdheid geeft om betrokkene [eiser] in een psychiatrisch ziekenhuis te doen verblijven tot en met 18 februari 2016.
In de beschikking is onder meer vermeld dat de officier van justitie het verzoek tot verlening van een machtiging om het verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis van betrokkene te doen voortduren, heeft ingediend op 18 februari 2015; en dat de rechtbank op 9 maart 2015 betrokkene en psychiater Kroese heeft gehoord.
5 maart 2015 overgelegde verklaring van 4 maart 2015 van psychiater Kroese, waaruit
- aldus het gestelde in dat besluit - blijkt dat eiser momenteel (gedwongen) is opgenomen in de Kliniek Groningen.
Zoals hiervoor reeds is vermeld onder ‘Procesverloop’, is het uitstel van vertrek verleend van 13 april 2015 voor de duur van de opname, met een maximum van een half jaar, tot uiterlijk 13 oktober 2015.
1 juni 2012 (201200584/1/V1) heeft een vreemdeling nu belang bij een beoordeling vanaf de datum van de aanvraag. Een vreemdeling kan immers pas, op het moment dat aansluitend een jaar uitstel van vertrek is verleend, een verblijfsvergunning aanvragen met als verblijfsdoel “medische behandeling” en daarbij worden vrijgesteld van het vereiste dat de financiering van de medische behandeling deugdelijk moet zijn geregeld.
Eiser heeft een groot belang bij het verlenen van uitstel van vertrek aansluitend op het eerder verleende uitstel van vertrek.
Ook is ten onrechte niet onderzocht of hij in aanmerking komt voor uitstel van vertrek voor de duur van een jaar.
Ook is volgens gemachtigde ten onrechte niet onderzocht of betrokkene in aanmerking komt voor uitstel van vertrek voor de duur van een jaar. Hierover wordt het volgende overwogen.
Verweerder heeft voorts overwogen dat hij op grond van artikel 7:3, sub b, van de Awb afziet van het horen van eiser nu het bezwaarschrift kennelijk ongegrond is.
Onjuiste overweging in het bestreden besluit(…)
Verweerder verwijst in dit kader naar de uitspraak van uw rechtbank van 18 maart 2015 aangaande de vorige beroepsprocedure van eiser (AWB 14/28663), waarin uw rechtbank reeds heeft geoordeeld dat deze beroepsgrond niet kan slagen.”
Oordeel van de rechtbank
18 september 2014 - voor de duur van de opname - tot en met 18 februari 2015.
Op 13 februari 2015 is namens eiser verzocht om verlenging van het verleende uitstel van vertrek, welk verzoek bij besluit van 13 april 2015 is ingewilligd, in die zin dat uitstel van vertrek is verleend van 13 april 2015 - voor de duur van de opname - tot uiterlijk
13 oktober 2015. Aldus is een verblijfsgat ontstaan van 19 februari 2015 tot 13 april 2015.
15. Artikel 3.46, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) koppelt aan het ten minste een jaar hebben bestaan van uitzetbeletselen als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000 het niet tegenwerpen van een aantal vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdende met het ondergaan van medische behandeling. Hieruit volgt dat eiser met het door hem ingestelde beroep in een gunstiger positie kan geraken. Er is mitsdien procesbelang.
voor zover thans van belang, verleent verweerder uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 zonder hiervoor medisch advies aan het BMA te vragen als uit een bewijs blijkt dat de vreemdeling:
“De IND verleent in deze gevallen uitstel van vertrek voor de duur van de opname tot een maximum van een half jaar. Het verleende uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 vervalt van rechtswege twee weken na beëindiging van opname.”
“Het verleende uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 vervalt twee weken na het eindigen van de opname van rechtswege (A3/7.1.2. Vc). Er is derhalve een redelijke termijn geboden om tijdig een nieuw verzoek om toepassing van artikel 64 Vwte doen, zodat het ontstaan van een verblijfsgat voorkomen had kunnen worden.”
- waarnaar verweerder in het verweerschrift, onder ‘Ingangsdatum’, verwijst (zie het hiervoor onder 12. vermelde) - in een situatie als hier aan de orde (te weten: continuering van gedwongen opname) - onverkort van toepassing is.
Voor de goede orde en ter voorlichting van partijen wijst de rechtbank nog op, bijvoorbeeld, de uitspraak van de AbRS van 13 juli 2015 in zaak nr. 201409225/1/V3 en de uitspraak van de AbRS van 14 augustus 2015 in zaak nr. 201408788/1/V3 (beide te vinden op www.raadvanstate.nl).
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor
de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt
€ 490,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 19 juni 2015;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar dient te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 980,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eiser te vergoeden.
mr. P.C.J. Timmerman-Lindeijer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2015.