ECLI:NL:RBNNE:2015:4952

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2015
Publicatiedatum
27 oktober 2015
Zaaknummer
18.671504-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor illegaal stoken van alcohol en bedrog in horecagelegenheden

Op 27 oktober 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zitting houdende in Groningen, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere overtredingen van de Wet op de accijns en bedrog. De verdachte, een horecaondernemer, werd ervan beschuldigd illegaal alcohol te stoken en deze als 'echte alcohol' te verkopen aan klanten in zijn horecagelegenheden. De tenlastelegging omvatte onder andere het voorhanden hebben van een distilleertoestel zonder vergunning, het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen zonder dat deze in de heffing waren betrokken, en het vervaardigen van alcoholhoudende producten buiten een aangewezen accijnsgoederenplaats.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 oktober 2013 samen met een medeverdachte een distilleertoestel had aangeschaft en dit gebruikte om alcohol te vervaardigen. De verdachte had geen vergunning en wist dat het toestel bedoeld was om accijns te ontduiken. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid accijnsgoederen voorhanden had, en dat hij deze alcohol ook daadwerkelijk verkocht aan klanten, waarbij hij hen bedrog aandeed door de zelfgestookte alcohol als zijnde afkomstig uit erkende stokerijen te verkopen.

De rechtbank legde de verdachte een geldboete op van € 6.500,- en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de risico's die de verdachte had genomen voor de gezondheid van zijn klanten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 27 oktober 2015.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Parketnummer: 18/671504-15
datum uitspraak: 27 oktober 2015
op tegenspraak
Raadsvrouw: mr. M.W.M. Schaap, advocaat te Groningen
VONNIS van de rechtbank Noord-Nederland, meervoudige kamer voor strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, zitting houdende te vestiging Groningen, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2015.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 oktober 2013, in de gemeente Groningen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een destilleertoestel voorhanden heeft gehad, zonder een daartoe strekkende vergunning van de inspecteur te hebben verkregen,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs kon(den) weten dat het distilleertoestel bestemd was of zou worden bestemd om te worden gebruikt tot ontduiking van de accijns;
art 90 lid 1 Wet op de accijns
2.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 oktober 2013, in de gemeente Groningen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
in strijd met het verbod van artikel 5 lid 1 van de Wet op de accijns,
(telkens) opzettelijk een hoeveelheid accijnsgoederen, te weten alcoholhoudende producten als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder a en/of onder d van genoemde wet (in totaal (circa) 544 liter alcoholhoudende drank (0-044)), voorhanden heeft/hebben gehad en/of voorhanden heeft/hebben doen hebben welke niet overeenkomstig de bepalingen inzake de Wet op de Accijns in de heffing zijn/is betrokken;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet op de accijns betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 5 lid 1 onder b Wet op de accijns
art 97 Wet op de accijns
3.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 oktober 2013, in de gemeente Groningen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk een hoeveelheid accijnsgoederen, te weten alcoholhoudende producten als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder d van de Wet op de Accijns (in totaal (circa) 544 liter alcoholhoudende drank (D-044)), heeft/hebben vervaardigd in een pand aan de [adres 1] te [pleegplaats] en/of in een pand aan de [adres 2] te [pleegplaats] en/of in een pand aan de [adres 3] te [pleegplaats] , in elk geval buiten een accijnsgoederenplaats, die voor dat soort accijnsgoed(eren) als zodanig is aangewezen;
art 5 lid 1 onder a Wet op de accijns
4.
Hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 oktober 2013, in de gemeente Groningen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
als verkoper, te weten als uitbater en/of eigenaar van verschillende horecagelegenheden in de gemeente Groningen, waaronder [horecagelegenheid 1] en/of [horecagelegenheid 2] en/of [horecagelegenheid 3] , de koper(s), zijnde de klant(en) van voornoemde horecagelegenheden, heeft bedrogen, immers heeft hij, verdachte,
- door hem die een bepaald aangewezen voorwerp kocht, opzettelijk iets anders daarvoor in de plaats geleverd, en/of
- ten opzichte van de aard, de hoedanigheid of de hoeveelheid van het geleverde de koper bedrogen door het aanwenden van listige kunstgrepen,
hebbende het bedrog hierin bestaan dat verdachte door hem en/of zijn mededader(s) zelf gedestilleerde alcohol heeft verkocht of heeft doen verkopen als ware het in (een) erkende stokerij(en)/destilleerderij(en) geproduceerde alcoholhoudende drank, waaronder door hem en/of zijn mededader(s) zelf gedestilleerde ‘rum” als rum van het merk Blackbird en/of
door hem en/of zijn mededader(s) zelf gedestilleerde “wodka” als wodka van het merk Eristoff en/of andere door hem en/of zijn mededader(s) zelf gedestilleerde alcoholhoudende drank als zijnde het geproduceerd in erkende (een) stokerij (en) /destilleerderij (en).
art 329 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de tijd die in voorlopige hechtenis is doorgebracht, een werkstraf voor de duur van 240 uren en betaling van een geldboete van € 6.000,=, subsidiair 65 dagen hechtenis.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte van de hem onder 1 en 4 tenlastegelegde feiten vrijgesproken dient te worden. De onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten kunnen bewezen worden nu verdachte deze heeft bekend.

Bewijsoverwegingen

De rechtbank overweegt het volgende.
[verdachte] was in de tenlastegelegde periode horecaondernemer en als zodanig eigenaar van onder meer de [horecagelegenheid 1] en [horecagelegenheid 3] . Gelet op zijn eigen, bekennende verklaring ter terechtzitting, de verklaringen van zijn voormalige [werknemer 1] en [werknemer 2] en de datum 7 december 2011 op het etiket van één van de door de FIOD aangetroffen dozen met toebehoren, staat vast dat hij eind 2011 bij het [bedrijf] een destilleertoestel heeft besteld en dat hij dit toestel in ieder geval vanaf 1 januari 2012 voorhanden heeft gehad. Vast staat ook dat [verdachte] hier geen vergunning voor had.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van het dossier verder buiten redelijke twijfel vast dat [verdachte] wist dat het toestel bestemd was of zou worden bestemd om te worden gebruikt tot ontduiking van de accijns, nu het van meet af aan de bedoeling was om daarmee buiten het zicht van de fiscus een accijnsgoed (namelijk alcohol) te vervaardigen. Zoals hieronder nader zal worden besproken, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat slechts sprake is geweest van kleinschalige experimenten, zoals de verdediging heeft betoogd, maar ook in dat geval zou sprake zijn geweest van strafbaar handelen.
Uit de verklaringen van [werknemer 1] en [werknemer 2] , maar ook uit zijn eigen verklaringen, blijkt dat de [medeverdachte] in de eerste periode nadat het destilleertoestel was aangeschaft op een zodanige wijze bij het gebruik daarvan betrokken is geweest, dat gezegd kan worden dat ook hij dit toestel voorhanden heeft gehad. In het bijzonder is van belang dat [werknemer 2] heeft verklaard dat de plaats waar het toestel in [horecagelegenheid 3] stond alleen toegankelijk was voor hemzelf, voor [verdachte] en voor [medeverdachte] , en dat hij en [medeverdachte] bij alle stappen van het destilleren van alcohol betrokken waren. Daarnaast is van belang dat de FIOD in [horecagelegenheid 1] een “werkinstructie” heeft aangetroffen, waarvan [medeverdachte] heeft erkend dat hij deze heeft opgesteld.
Nu ook [medeverdachte] wist dat het toestel was bestemd voor het vervaardigen van alcohol en daarmee tot ontduiking van de accijns, acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] het onder 1. ten laste gelegde in nauwe en bewuste samenwerking hebben gepleegd.
De rechtbank acht op grond van de verklaringen van [werknemer 1] , de bevindingen en conclusies van de FIOD met betrekking tot de onverklaarbaar hoge inkoop van suiker in de tenlastegelegde periode en de aanzienlijke hoeveelheid gedestilleerde alcohol, lege flessen en flesjes essence die de FIOD op 10 oktober 2013 bij de inval in de [adres 1] in [pleegplaats] heeft aangetroffen, bewezen dat [verdachte] tussen 1 januari 2012 en 10 oktober 2013 een grote hoeveelheid (door de FIOD geschat op 544 liter) alcoholhoudende drank vervaardigd heeft en deze alcoholhoudende drank daarmee tevens voorhanden heeft gehad. Vast staat dat deze hoeveelheid alcohol niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing betrokken is, zoals onder feit 2 is ten laste gelegd, en dat de locaties waar deze alcohol is vervaardigd (een horecagelegenheid en een woning) geen accijnsgoederenplaatsen zijn in de zin van deze wet.
Voor [medeverdachte] geldt hetzelfde, zij het dat de rechtbank op grond van zijn verklaringen er vanuit zal gaan dat hij slechts een korte periode bij het destilleren van alcohol betrokken is geweest, zodat het in zijn geval om een aanzienlijk kleinere hoeveelheid gaat. De rechtbank overweegt hierbij nog dat aan het begrip “vervaardigen” in dit geval een specifieke betekenis toekomst, namelijk de betekenis die daaraan wordt gegeven in artikel 1a onder w van de Wet op de Accijns: “Elk handelen waarbij of waardoor een accijnsgoed ontstaat of de samenstelling van een accijnsgoed wordt gewijzigd.” Anders dan de verdediging heeft betoogd kan uit hetgeen [medeverdachte] zelf heeft verklaard bij de FIOD, te weten dat hij diverse ingrediënten in de destilleerketel gooide en het mengsel doorroerde, derhalve zonder meer de conclusie worden getrokken dat hij betrokken is geweest bij het vervaardigen van een accijnsgoed.
De rechtbank acht derhalve eveneens bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] het onder 2. en 3. ten laste gelegde in nauwe en bewuste samenwerking gepleegd hebben, met dien verstande dat bij [medeverdachte] de pleegperiode beperkt zal worden tot 1 mei 2012.
Met betrekking tot het onder 4. ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat zij geen geloof hecht aan de verklaring van [verdachte] dat de door hem geproduceerde alcohol niet is verkocht aan de klanten van zijn horecagelegenheden. De spullen die op 10 oktober 2013 bij de doorzoeking van de woning aan de [adres 1] zijn aangetroffen, met name de grote hoeveelheid lege flessen van diverse merken sterke drank en de grote hoeveelheid essences, wijzen veeleer op het tegendeel en passen bij de verklaring van [werknemer 1] , die tegenover de FIOD heeft aangegeven dat [verdachte] aan de werknemers van zijn horecagelegenheden de opdracht had gegeven om lege flessen te bewaren, dat hij deze flessen hervulde met de door hemzelf geproduceerde alcohol en dat dit hem geld scheelde. De rechtbank acht derhalve ook het onder 4. ten laste gelegde bedrog bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij, in de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 oktober 2013, in de gemeente Groningen,
tezamen en in vereniging met een ander, een distilleertoestel voorhanden heeft gehad, zonder een daartoe strekkende vergunning van de inspecteur te hebben verkregen, terwijl hij, verdachte, en zijn medeverdachte wisten dat het distilleertoestel bestemd was of zou worden bestemd om te worden gebruikt tot ontduiking van de accijns;
2.
hij, in de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 oktober 2013, in de gemeente Groningen,
tezamen en in vereniging met een ander, in strijd met het verbod van artikel 5 lid 1 van de Wet op de accijns, telkens opzettelijk een hoeveelheid accijnsgoederen, te weten alcoholhoudende producten als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder d van genoemde wet, voorhanden heeft gehad en/of voorhanden heeft doen hebben welke niet overeenkomstig de bepalingen inzake de Wet op de accijns in de heffing zijn betrokken;
3.
hij, in de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 oktober 2013, in de gemeente Groningen,
tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk een hoeveelheid accijnsgoederen, te weten alcoholhoudende producten als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder d van de Wet op de accijns (in totaal circa 544 liter alcoholhoudende drank), heeft vervaardigd in een pand aan de [adres 1] te [pleegplaats] en in een pand aan de [adres 3] te [pleegplaats] , in elk geval buiten een accijnsgoederenplaats, die voor dat soort accijnsgoederen als zodanig is aangewezen;
4.
hij, in de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 oktober 2013, in de gemeente Groningen, als verkoper, te weten als uitbater en eigenaar van verschillende horecagelegenheden in de gemeente Groningen, waaronder [horecagelegenheid 1] en [horecagelegenheid 2] en [horecagelegenheid 3] , de kopers, zijnde de klanten van voornoemde horecagelegenheden, heeft bedrogen,
immers heeft hij, verdachte,
- hem die een bepaald aangewezen voorwerp kocht, opzettelijk iets anders daarvoor in de plaats geleverd, en
- ten opzichte van de aard, de hoedanigheid of de hoeveelheid van het geleverde de koper bedrogen door het aanwenden van listige kunstgrepen,
hebbende het bedrog hierin bestaan dat verdachte door hem zelf gedistilleerde alcohol heeft verkocht of heeft doen verkopen als ware het in een erkende stokerij/distilleerderij geproduceerde alcoholhoudende drank, waaronder door hem zelf gedestilleerde ‘rum’ als rum van het merk Blackbird en door hem zelf gedestilleerde ‘wodka’ als wodka van het merk Eristoff en/of andere door hem zelf gedistilleerde alcoholhoudende drank als zijnde het geproduceerd in erkende stokerijen/distilleerderijen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Kwalificatie

Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert de volgende strafbare feiten op:
onder 1:
medeplegen van het in artikel 90, eerste lid van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden, terwijl hij weet dat het distilleertoestel bestemd is of zal worden bestemd om te worden gebruikt tot ontduiking van de accijns
onder 2:
medeplegen van opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden
onder 3:
medeplegen van opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden, meermalen gepleegd
onder 4:
het bedriegen door de verkoper van de koper door hem die een bepaald voorwerp kocht, opzettelijk iets anders daarvoor in de plaats te leveren en door het aanwenden van listige kunstgrepen bedriegen door de verkoper van de koper ten opzichte van de aard, de hoedanigheid of de hoeveelheid van het geleverde.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Motivering straf

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van de verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het uittreksel uit het justitieel documentatieregister waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Verdachte heeft een distilleertoestel aangeschaft en is daarmee, aanvankelijk samen met [medeverdachte] zelf illegaal alcohol gaan stoken. De zelfvervaardigde alcohol gebruikte hij (of liet door zijn personeel gebruiken) om vuurshows te geven: hij sprenkelde alcohol op de bar en stak dat aan. De zelfvervaardigde alcohol werd ook overgegoten in lege flessen van B-merken sterke drank, en verkocht in zijn horecagelegenheden. Dit gebeurde op relatief kleine schaal. In ruim anderhalf jaar is op deze wijze een aanzienlijke hoeveelheid zelfgestookte alcohol vervaardigd.
Het is een feit van algemene bekendheid dat bij het zelf stoken van alcohol het risico bestaat dat het eindproduct geen ethylalcohol is, maar methylalcohol, een uiterst gevaarlijke vloeistof. Door zelfgestookte alcohol aan klanten voor te (laten) zetten heeft verdachte telkens dat risico genomen, waardoor de gezondheid van de klanten in zijn bedrijven in gevaar werd gebracht. Daarmee heeft hij onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid van zijn klanten genomen.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met het onaanvaardbaar handelen van verdachte enerzijds, en de ouderdom van de zaak anderzijds.
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie een te hoge straf heeft gevorderd en zal zij aan de verdachte een geldboete van € 6.500,- en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen
14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47 lid 1, 57 en 329 aanhef en onder 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht
5 lid 1 onder a en b. 90 lid 1, 97 en 99 lid 2 van de Wet op de accijns

BESLISSING

De rechtbank:
- verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld;
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- veroordeelt de verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden
- bepaalt dat deze straf, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
- beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht;
een geldboete van € 6.500,- (zegge: zesduizendvijfhonderd euro),met bevel dat voor het geval dat noch betaling nog volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis voor de duur van 67 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. C.M.M. Oostdam, voorzitter, J. van Bruggen en
W.S. Sikkema, rechters, in tegenwoordigheid van A.E. Tuinstra, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 oktober 2015.
Mr. W.S. Sikkema is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.