In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 januari 2015 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die betrokken was bij een gewelddadige gijzeling, diefstal met geweld en afpersing van vier Vietnamese mannen. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op een bedrag van € 10.133,49. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte € 10.133,49 bedraagt, maar heeft dit bedrag gehalveerd tot € 5.066,75, gezien het aandeel van de medeverdachte. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met een vordering van een benadeelde partij, die in rechte was vastgesteld op € 6.383,49, maar waarvan een deel niet in mindering kon worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Uiteindelijk heeft de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 2.500,-. De verdachte is verplicht gesteld dit bedrag aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering van de officier van justitie voor het overige is afgewezen.