ECLI:NL:RBNNE:2015:4889

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 oktober 2015
Publicatiedatum
21 oktober 2015
Zaaknummer
18.130534-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal bij gebruik van een scanapparaat van Albert Heijn en de bewijsvoering omtrent wederrechtelijke toe-eigening

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 23 oktober 2015, stond de verdachte terecht voor diefstal bij gebruik van een scanapparaat in een Albert Heijn-winkel. De tenlastelegging betrof het niet scannen van diverse levensmiddelen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. E. Hullegie, was aanwezig op de zitting van 9 oktober 2015. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. T. Buma. De zaak was ontstaan na een klacht van de eigenares van de winkel, die het openbaar ministerie had verzocht om vervolging na een eerdere seponering.

De officier van justitie stelde dat de verdachte bewust de kans had aanvaard dat hij goederen had weggenomen zonder deze te betalen, omdat hij wist hoe het scanapparaat werkte. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat de dochter van de verdachte het scanapparaat had bediend en niet de verdachte zelf. De politierechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had gehandeld. De rechter concludeerde dat niet kon worden vastgesteld welk deel van de boodschappen niet was gescand en dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als degene die alle goederen had weggenomen.

Uiteindelijk verklaarde de politierechter de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor het subsidiair ten laste gelegde en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs dat specifiek aantoont dat de verdachte opzettelijk handelde met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, wat in dit geval niet kon worden aangetoond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18-130534-15
vonnis van de politierechter d.d. 23 oktober 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
9 oktober 2015. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Hullegie, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Buma.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 augustus 2013 te [pleegplaats] met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening, in/uit een winkel/pand gelegen aan of bij [locatie]
, heeft weggenomen een of meer(dere) frisdrank(en) en/of bier
en/of eieren en/of kaas en/of vlees en/of blikje(s) tonijn en/of
knoflookpoeder, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
winkelbedrijf Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 augustus 2013 te [pleegplaats] , in elk geval in
Nederland, een of meer(dere) levensmiddelen heeft verworven, voorhanden
heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven
of het voorhanden krijgen van die levensmiddelen redelijkerwijs had
moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

Ontvankelijkheid

De onderhavige strafzaak tegen verdachte is gestart nadat de officier van justitie de zaak tegen verdachte had geseponeerd en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij beschikking van 17 maart 2015 naar aanleiding van de klacht van [BV] , eigenares van de winkel Albert Heijn aan [adres] te [pleegplaats] , de officier van justitie had bevolen verdachte te doen vervolgen ter zake van diefstal dan wel verduistering.
Nu de officier van justitie, door verdachte subsidiair te vervolgen ter zake van schuldheling, is getreden buiten het bevel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dient de officier van justitie in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, nu verdachte een deel van de producten in de boodschappenkar niet heeft afgerekend, een ander deel van de producten (mede) heeft gescand, deze producten heeft afgerekend en alle producten langs de kassa heeft gedragen. Aangezien verdachte wist hoe het scanapparaat werkt, heeft hij hierbij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij goederen, die voor meer dan de helft van de waarde ervan niet waren afgerekend, heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit tot vrijspraak, nu verdachte wist hoe het scanapparaat werkte, maar niet bewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard op het wegnemen, aangezien niet verdachte, maar de dochter van verdachte het scanapparaat kennelijk verkeerd heeft gebruikt.
Beoordeling van het bewijs
Uit de aangifte namens Albert Heijn, alsmede uit publieke informatie van Albert Heijn (de folder AH Zelfscannen en de website www.ah.nl/zelfscannen) blijkt dat klanten door gebruik te maken van een handscanner of een smartphone boodschappen kunnen doen. Daarvoor moeten de klanten in ieder geval beschikken over een bonuskaart van Albert Heijn, die moet worden gescand, voordat de boodschappen kunnen worden gescand. Het voordeel van deze methode van boodschappen doen zou er dan in bestaan dat de boodschappen niet op de band bij een kassa behoeven te worden gelegd om door een caissière te worden gescand. De boodschappen, die in de winkel al mogen worden ingepakt, kunnen door de klant zelf worden gescand en via een zelfscankassa worden afgerekend door aldaar te betalen met een bankpas.
In genoemde publieke informatie van Albert Heijn wordt meegedeeld dat klanten na betaling eventueel gecontroleerd kunnen worden. Tevens wordt daarbij meegedeeld dat, indien bij controle blijkt dat niet alle producten zijn gescand, Albert Heijn dit beschouwt als diefstal en dat daarvan aangifte kan worden gedaan. Uit de aangifte namens Albert Heijn blijkt ook dat met een computer op afstand bepaalde gegevens van de houder van een bepaalde bonuskaart kunnen worden gezien, zoals welke producten zijn gescand, hoe vaak deze bonuskaarthouder is gecontroleerd en welk controleniveau of welke controle-intensiteit hij of zij heeft. Bij een reguliere controle, die door de klant-/bonuskaartgegevens wordt bepaald, gaat er een rode lamp branden bij de zelfscankassa. De producten van de klant worden in zo'n geval deels of geheel gescand (door een medewerker van Albert Heijn, zo begrijpt de politierechter). Blijkt dat door een klant veel fouten worden gemaakt (hiermee wordt kennelijk bedoeld: te veel producten niet worden gescand), dan gaat een klant naar een hoger controleniveau dan wel controle-intensiteit. Een klant wordt dan vaker gecontroleerd.
Uit de voorgaande gang van zaken volgt dat het voordeel voor de klanten van Albert Heijn is om niet in de rij van een van de kassa's te hoeven staan om hun boodschappen af te rekenen. Tevens volgt hieruit een voordeel voor Albert Heijn, in die zin dat door te kiezen voor deze wijze van betalen bezuinigd kan worden op kassapersoneel bij het afrekenen van de boodschappen. Tegenover deze voordelen staat echter het gegeven dat bij de klanten van Albert Heijn de administratieve last wordt gelegd om het scannen van de te kopen producten op zich te nemen met de verantwoordelijkheid om dat op goede wijze uit te voeren. Indien door de klanten al dan niet opzettelijk fouten worden gemaakt lopen zij het risico om strafrechtelijk aangesproken te worden, omdat Albert Heijn er blijkens zijn publieke informatie van uit gaat dat de betreffende klanten een winkeldiefstal hebben gepleegd.
Gelet op de aangifte namens Albert Heijn en de verklaring van verdachte kan als vaststaand worden aangenomen dat niet alle goederen, die verdachte in zijn boodschappenkar heeft gelegd door zijn scanner zijn geregistreerd als zijnde gescand en dat deze goederen dan ook niet zijn afgerekend. De vraag die in het kader van het bewijs dient te worden beantwoord is of verdachte die - niet afgerekende - goederen heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Daartoe dient in de eerste plaats te worden vastgesteld op welk moment een eventuele wegnemingshandeling is verricht. Aangezien de boodschappen, die door middel van het scannen worden afgerekend, reeds in de winkel in de boodschappenkar mogen worden ingepakt, dient als het moment van wegnemen te worden aangemerkt het moment waarop de boodschappen worden afgerekend, op welk moment is gebleken dat alle niet gescande artikelen kunnen worden meegenomen zonder dat deze zijn betaald.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of het wegnemen van de goederen heeft plaatsgevonden met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Het standpunt van de officier van justitie komt er op neer dat het feit dat verdachte wist hoe het scanapparaat werkt en dat de weggenomen goederen voor meer dan de helft van de waarde ervan niet waren afgerekend, maakt dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij deze goederen heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen.
Ten aanzien van het scannen in het onderhavige geval overweegt de politierechter het volgende. In de aangifte namens Albert Heijn wordt niet verklaard dat is gezien wie tijdens het boodschappen doen het scanapparaat heeft bediend. Verdachte en zijn dochter, die samen boodschappen aan het doen waren, hebben beiden verklaard dat de dochter van verdachte het scanapparaat heeft bediend, nadat verdachte de producten had gepakt. Verdachte heeft daarnaast echter nog verklaard dat hij ook zelf producten heeft gescand. De bewijsmiddelen sluiten derhalve niet uit dat de dochter van verdachte een deel van de in de boodschappenkar gelegde producten ten onrechte niet heeft gescand. Nu verdachte niet ter zake van diefstal gepleegd in vereniging wordt vervolgd en daarmee verdachte en zijn dochter als medeplegers zouden worden aangemerkt, kan niet worden bewezen dat verdachte alle in de tenlastelegging opgesomde goederen heeft weggenomen, zodat slechts kan worden bewezen dat verdachte enig goed heeft weggenomen.
Het voorgaande heeft echter eveneens betekenis voor het antwoord op de vraag of sprake is van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De officier van justitie leidt dit oogmerk immers af uit de verhouding van de waarde van de niet gescande goederen ten opzichte van de totale waarde van alle goederen, die verdachte in zijn boodschappenkar heeft gelegd. Nu niet kan worden vastgesteld welk deel van de boodschappen ten onrechte door verdachte niet is gescand, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte van het hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
DE UITSPRAAK VAN DE POLITIERECHTER LUIDT:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde;
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Janssen, politierechter, bijgestaan door
mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 oktober 2015.