In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 23 oktober 2015, stond de verdachte terecht voor diefstal bij gebruik van een scanapparaat in een Albert Heijn-winkel. De tenlastelegging betrof het niet scannen van diverse levensmiddelen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. E. Hullegie, was aanwezig op de zitting van 9 oktober 2015. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. T. Buma. De zaak was ontstaan na een klacht van de eigenares van de winkel, die het openbaar ministerie had verzocht om vervolging na een eerdere seponering.
De officier van justitie stelde dat de verdachte bewust de kans had aanvaard dat hij goederen had weggenomen zonder deze te betalen, omdat hij wist hoe het scanapparaat werkte. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat de dochter van de verdachte het scanapparaat had bediend en niet de verdachte zelf. De politierechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had gehandeld. De rechter concludeerde dat niet kon worden vastgesteld welk deel van de boodschappen niet was gescand en dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als degene die alle goederen had weggenomen.
Uiteindelijk verklaarde de politierechter de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor het subsidiair ten laste gelegde en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs dat specifiek aantoont dat de verdachte opzettelijk handelde met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, wat in dit geval niet kon worden aangetoond.