ECLI:NL:RBNNE:2015:4874

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
18.820222-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een ambtenaar en overtreding van een huisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 5 oktober 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mishandeling van een ambtenaar en het overtreden van een huisverbod. De verdachte, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], werd bijgestaan door mr. M.R.M. Schaap, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. N. Tromp. De tenlastelegging omvatte drie feiten: het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een ambtenaar, het overtreden van een huisverbod en de mishandeling van zijn levensgezel. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek dat plaatsvond op de terechtzitting van 21 september 2015.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 juni 2015 een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1] (hoofdagent van politie), heeft mishandeld door een hoeveelheid bleekmiddel in zijn ogen te gooien. Dit gebeurde terwijl de politie ter plaatse was vanwege een overtreding van het aan de verdachte opgelegde huisverbod. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de risico's van zijn handelen, aangezien bleekmiddel een irriterende stof is. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het subsidiair ten laste gelegde, de overtreding van het huisverbod en de mishandeling van zijn levensgezel, zijn bewezen verklaard.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], toegewezen tot een bedrag van € 500,- aan immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering voor het overige afgewezen, omdat de bewezenverklaring niet overeenkwam met de volledige vordering. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met inachtneming van de relevante wetgeving, waaronder het Wetboek van Strafrecht en de Wet tijdelijk huisverbod.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820222-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
5 oktober 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [land] ),
thans verblijvende te [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
21 september 2015. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. N. Tromp.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 juni 2015, te [pleegplaats] , ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1]
(hoofdagent van politie), gedurende en/of terzake van de rechtmatige
uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet een hoeveelheid chloor en/of bleekmiddel, althans een
brandende en/of bijtende vloeistof in en/of richting de ogen, althans het
gezicht, van [slachtoffer 1] , heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 18 juni 2015 te [pleegplaats] , een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1]
(hoofdagent van politie), gedurende en/of terzake van de rechtmatige
uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door een hoeveelheid chloor
en/of bleekmiddel, althans een brandende en/of bijtende vloeistof in en/of
richting de ogen, althans het gezicht, van [slachtoffer 1] , te gooien;
2.
hij op of omstreeks 18 juni 2015 te [pleegplaats] , als degene aan wie door of
namens de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een
huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, in strijd met dat
huisverbod de in dit verbod genoemde woning, gelegen aan [adres 1] ,
heeft betreden;
3.
hij op of omstreeks 18 juli 2014, te [pleegplaats] , zijn levensgezel, te weten
[slachtoffer 2] , heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] in/tegen het
gezicht, althans tegen het lichaam, te slaan en/of te stompen.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de stukken in het dossier aangevoerd dat het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Op grond van het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna NFI), de in de woning aangetroffen open fles met chloor, de door [slachtoffer 2] afgelegde verklaring en de chloorlucht die verschillende verbalisanten hebben geroken, volgt dat er al dan niet verdund chloorbleekwater in de bak heeft gezeten. Het is een feit van algemene bekendheid dat chloorbleekwater een irriterende stof is. Een eenmalige of kortdurende blootstelling aan de stof werkt irriterend op de huid en sterk irriterend op de ogen. Verdachte is zich bewust geweest van het feit dat hij niet alleen maar water over aangever heeft gegooid. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat er naast water ook bleek in de bak zat. Door de bak met het al dan niet verdunde chloorbleekwater over aangever te gooien heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij aangever zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen. Deze gedraging is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
De officier van justitie heeft op grond van de stukken in het dossier gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde betoogd dat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met het (voorwaardelijke) opzet om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, nu verdachte uit frustratie de bak met vloeistof over aangever heeft gegooid. Daarnaast kan op grond van de stukken in het dossier niet worden vastgesteld dat de vloeistof waarmee verdachte heeft gegooid een middel was waarmee zwaar lichamelijk letsel kon worden veroorzaakt. Blijkens het rapport van het NFI is de gemeten zuurgraad van de vloeistof bijna neutraal en wijkt deze niet significant af van bijvoorbeeld leidingwater. Er zijn bij aangever, afgezien van het ontstaan van littekenweefsel, geen verdere complicaties geconstateerd. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte op grond van het voorgaande van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft betoogd dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling
Vrijspraak
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat op grond de stukken in het dossier niet is komen vast te staan dat de vloeistof die verdachte in de ogen van aangever heeft gegooid een middel is geweest waarmee zwaar lichamelijk letsel kon worden veroorzaakt. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven. Daarbij is ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts gebruikt met betrekking tot de feiten waarop het blijkens zijn inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
Feiten 1 en 2
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 18 juni 2015, opgenomen op pagina 1 e.v. van dossier nr. 2015173449/2015173454 d.d. 11 augustus 2015, inhoudende de verklaring van
[slachtoffer 1] :
In de nacht van woensdag 17 juni 2015 op donderdag 18 juni 2015 was ik belast met de noodhulpdienst te [pleegplaats] . Omstreeks 00.15 uur op donderdag 18 juni 2015 werden wij door de meldkamer verzocht om ons te vervoegen aan [adres 1] te [pleegplaats] . Op genoemde locatie zou er sprake zijn van een overtreding van het opgelegde huisverbod. Mij is bekend dat op bovengenoemd adres woonachtig zijn de mij ambtshalve bekende [slachtoffer 2] en [verdachte] . Van deze genoemde personen is bekend dat zij regelmatig een relatieconflict hebben. Naar aanleiding hiervan is aan [verdachte] een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen. Ter plaatse werd door de bewoners [verdachte] en [slachtoffer 2] niet gereageerd op het hard kloppen op de voordeur en het drukken op de deurbel. De meegenomen rammeneur werd tegen de voordeur van de genoemde woning geslagen. Op dat moment stond ikzelf bij de trapopgang van de woning waarbij ik zicht had op het bovenraam van de woning. Terwijl ik mij had gefocust op de voordeur, hoorde ik één van mijn collega's hard roepen dat er wat werd gegooid. Dit zou gebeuren door genoemde [verdachte] . Hierna trok ik mijn arm terug en keek ik omhoog naar het bovenraam, waar beide genoemde bewoners aanwezig waren. Op het moment dat ik naar boven keek, zag ik dat genoemde [verdachte] iets in zijn handen had. Op dat moment maakte hij een zwaaiende beweging met een bak. Deze bak was doorzichtig en gevuld met een vloeistof. Deze vloeistof raakte mij vol in het gezicht. Ik kon op dat moment geen kant meer op, ik zat klem en ik kon deze vloeistof niet meer ontwijken. Hierdoor kreeg ik deze vloeistof volledig over mij heen. Daarbij werden mijn hoofd en mijn bovenlichaam geraakt door deze vloeistof. Terwijl ik de vloeistof over mij heen kreeg, rook ik een sterke chloorlucht. Nadat de genoemde bewoners waren aangehouden en ik de verdachte [slachtoffer 2] wilde overbrengen naar het politiebureau, begonnen mijn ogen te branden. Gelijk daarop zijn wij naar het hoofdbureau van politie gereden aan [straat 1] te [pleegplaats] . Alhier heb ik direct daarop mijn ogen flink gespoeld en ben ik vervolgens naar de spoedpoli van het [ziekenhuis] te [pleegplaats] gegaan.
Tijdens het onderzoek door de behandeld arts van het [ziekenhuis] werden mijn ogen nogmaals gespoeld. Mijn ogen zijn daarbij ongeveer een uur lang gespoeld. Hierna kreeg ik een zalf mee voor de pijn.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 juni 2015, opgenomen op pagina 13 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de relatering van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Na aanleiding van de aanhouding van [verdachte] en [slachtoffer 2] bij de woning gevestigd aan [adres 1] te [pleegplaats] is hierbij een korte situatie beschrijving gerelateerd.
Door verbalisanten werd gezien dat verdachte [verdachte] een vloeistof gooide vanuit een raam gesitueerd aan de voorzijde van de woning. Dit raam is schuin boven het balkon gesitueerd en bevindt zich eveneens een verdieping hoger dan het balkon. Vanuit dit raam is goed zicht op het balkon en zijn er geen voorwerpen die verdachte hinderden bij het gooien van de vloeistof naar ons. De kom waaruit de vloeistof werd gegooid had het formaat van een beslagkom. Gezien de hoeveelheid vloeistof die naar ons werd toegeworpen hadden wij de indruk dat de kom behoorlijk gevuld was geweest. Direct na het gooien van de stof roken wij verbalisanten de geur van chloor.
Een beschikking van de burgemeester d.d. 9 juni 2015, opgenomen op pagina 40 e.v. van voormeld dossier, inhoudende het opleggen van een huisverbod:
De burgemeester van de gemeente [pleegplaats] , gelast [verdachte] , geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats] de woning gelegen aan:
[adres 2]
onmiddellijk te verlaten en deze woning vanaf heden
09/06/2015 16:10 voor een periode van tien dagen, derhalve tot 19/06/2015 16:10
niet te betreden, noch daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden. Gedurende deze periode mag voornoemde persoon geen contact opnemen met de hierna genoemde personen die met deze persoon in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.
Gegevens uithuisgeplaatste
Geboorte-achternaam: [verdachte]
Voornamen: [voornamen 1]
Geslacht: man
Geboortedatum: [geboortedatum]
Namen van degene waarop het contactverbod van toepassing is:
Geboorte-achternaam: [slachtoffer 2]
Voornamen [voornamen 2]
Relatie tot uithuisgeplaatste relatie.
De door verdachte op de terechtzitting van 21 september 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 18 juni 2015 het aan mij opgelegde huisverbod heb overtreden door de woning van [slachtoffer 2] aan [adres 1] in [pleegplaats] te betreden. De politie was helemaal opgefokt en ze begonnen aan de deur te rammen. Ik heb toen het raam opengedaan en een bak met een mengsel van water en bleekmiddel over de agent gegooid die onder het raam stond.
Feit 3
Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 19 juli 2014, opgenomen op pagina 4 e.v. van voormeld dossier PL01KE-20140785 95 d.d. 11 augustus 2014, inhoudende de relatering van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Op zaterdag 19 juli 2014 waren wij verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] belast met de noodhulp. Omstreeks 00:08 uur kwamen wij ter plaatse in [straat 2] . [getuige 1] wees ons naar een in [straat 3] gelegen groenstrook en vertelde ons dat de man en de vrouw waarvoor wij kwamen daar heen gelopen waren. Tevens vertelde zij ons dat zij gezien had dat de man de vrouw meerdere keren geslagen had. Hierop zijn wij naar de groenstrook gelopen en zagen wij een man en een vrouw lopen. Wij hebben de man welke later bleek te zijn de verdachte [verdachte] direct aangehouden ter zake mishandeling. Nadat wij de verdachte geboeid hadden hoorden wij dat de vrouw, welke later bleek te zijn [slachtoffer 2] , zeggen dat zij meerdere keren geslagen was door de man en dat de man haar vriend betreft.
Een proces-verbaal d.d. 19 juli 2014, opgenomen op pagina 11 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de getuigenverklaring van [getuige 2] :
Vannacht 19 juli 2014 zat ik met [mijn vriendin] in de tuin aan [straat 2] . Ik zag toen een vrouw aan komen lopen en daar kwam een jongen achteraan. Ik hoorde de vrouw schreeuwen: 'Ga je me weer klappen". Ik zag vervolgens dat de man haar een klap in het gezicht gaf. Ik zag dat de man met kracht sloeg. Ik zag de man en vrouw goed doordat de straatverlichting brandde.
Een proces-verbaal d.d. 5 augustus 2014, opgenomen op pagina 12 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de getuigenverklaring van [getuige 1] :
Diana en ik zaten op 18 juli 2014 in de voortuin van onze woning aan [straat 2] te [pleegplaats] . Op een gegeven moment zagen we een vrouw die ik herkende als zijnde [slachtoffer 2] onze kant op komen lopen. Op een bepaalde afstand daarachter zag ik ook een manspersoon aan komen lopen, die ik herkende als zijnde [verdachte] . Ik zag dat [slachtoffer 2] blauwe plekken op haar arm had. Vervolgens zag ik dat [slachtoffer 2] midden op de weg ging zitten. Direct daarop zag ik dat [verdachte] [slachtoffer 2] met een harde klap op de grond sloeg. Ik zag dat [verdachte] met zijn rechtervuist tegen de linkerkant van het gezicht van [slachtoffer 2] sloeg. Hierdoor viel zij op de grond. Ik hoorde dat [verdachte] nog meerdere klappen heeft gegeven aan [slachtoffer 2] .
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderling verband beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.

Bewezenverklaring

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1. subsidiair
hij op 18 juni 2015 te [pleegplaats] een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1] (hoofdagent van politie), gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door een hoeveelheid bleekmiddel in de ogen van [slachtoffer 1] te gooien;
2.
hij op 18 juni 2015 te [pleegplaats] als degene aan wie door of namens de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, in strijd met dat huisverbod de in dit verbod genoemde woning, gelegen aan [adres 1] , heeft betreden;
3.
hij omstreeks 18 juli 2014 te [pleegplaats] zijn levensgezel, te weten [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] in het gezicht te stompen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van de feiten

Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op:
1. subsidiair
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
2.
overtreding van het bepaalde in artikel 11 lid 1 van de Wet tijdelijk huisverbod;
3.
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek. Bij de formulering van de strafeis heeft de officier van justitie meegenomen dat verdachte meerdere malen is veroordeeld wegens mishandeling, het overtreden van het huisverbod en het plegen van delicten tegen de politie. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, dan dient dezelfde strafmaat te worden toegepast omdat de ernst van de handelingen hetzelfde blijft. De officier van justitie heeft tevens rekening gehouden met de toepassing van artikel 63 Wetboek van Strafrecht (hierna Sr).
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en ernst van het bewezen- en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister, alsmede de vordering van de officier van justitie en hetgeen de raadsvrouw ter verdediging heeft aangevoerd.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 18 juni 2015 schuldig gemaakt aan het overtreden van een aan hem opgelegd huisverbod. De politie is ter plaatse gegaan maar ondanks langdurig aanbellen en aankloppen, wordt er door verdachte niet open gedaan. Wanneer de politie de voordeur deels heeft geforceerd, wordt door verdachte vanuit het bovenraam een bak met een mengsel van bleekmiddel en water over de agent gegooid die zich op dat moment onder het raam bevond. Het mengsel is terechtgekomen in de ogen van de agent waardoor een brandend en pijnlijk gevoel is ontstaan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn vriendin door haar in het gezicht te stompen. Verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft gelet op een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 26 augustus 2015 waaruit is gebleken dat verdachte eerder wegens soortgelijke delicten met politie en justitie in aanraking is geweest. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Blijkens de rapporten van de reclassering van 15 juli 2015 en 26 augustus 2015 heeft verdachte zich tot nu toe niet bereidwillig opgesteld ten aanzien van het ontvangen van hulp. Doordat verdachte tot nu toe, ondanks de inzet vanuit de politie, het veiligheidshuis, reclassering en wijkteam, zijn houding en gedrag niet heeft veranderd, acht de reclassering een reclasseringstoezicht op dit moment contra geïndiceerd.
Gelet op de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur met aftrek een passende reactie. De rechtbank zal een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd omdat de rechtbank ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde tot een andere bewezenverklaring en daarmee samenhangende kwalificatie is gekomen.

Vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer 1]heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van de door
hemgeleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 subsidiair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De vordering bestaat uit € 1.000,- aan immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 500,-. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Het overige gedeelte van de vordering zal de rechtbank afwijzen, nu zij is gekomen tot een bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling en zij zal derhalve aansluiten bij de uitspraak van de politierechter van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen van 26 augustus 2014 onder [zaaknummer] zoals opgenomen in de onderbouwing van de vordering.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 57, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 lid 1 van Wet tijdelijk huisverbod.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorbracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt veroordeelde tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro).
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Veroordeelt veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 500,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , daarmee de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien veroordeelde aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.V. Nolta, voorzitter, J.J. Schoemaker en
A.G.D. Overmars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Fennema als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 oktober 2015.
Mr. Overmars is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.