ECLI:NL:RBNNE:2015:4873

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 september 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
18.730078-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontoerekeningsvatbaarheid en plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis na poging tot diefstal met geweld

De Rechtbank Noord-Nederland heeft op 29 september 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot diefstal met geweld. De rechtbank heeft de verdachte, die lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type, ontslagen van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid. De verdachte had op 15 maart 2015 een vrouw achterna gerend en geprobeerd haar tas af te pakken, waarbij hij haar ook fysiek te lijf ging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat zijn psychische toestand ten tijde van het delict zo ernstig was dat hij niet in staat was om zijn daden te begrijpen of te controleren. De rechtbank gelastte de plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar, om de veiligheid van anderen te waarborgen en om de verdachte de nodige behandeling te bieden. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte aansprakelijk stelde voor de schade die de benadeelde partij had geleden als gevolg van het delict. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was voor het bewezen verklaarde feit, maar dat er wel sprake was van een poging tot diefstal met geweld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730078-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 september 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd in [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 september 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.D. Postma, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.F. Severs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 maart 2015 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm en rustig beraad, althans met dat opzet,
- [slachtoffer] achterna is gerend en/of
- [slachtoffer] ten val heeft gebracht en/of
- [slachtoffer] heeft geprobeerd beet te pakken op meerdere plekken op haar lijf
en/of met [slachtoffer] heeft geworsteld en/of
- geprobeerd heeft [slachtoffer] te wurgen/de nek om te draaien,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 15 maart 2015 te [pleegplaats] op de openbare weg te weten aan [straat] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een schoudertas met inhoud,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen
vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer]
te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, immers
- is verdachte [slachtoffer] achterna gerend en/of
- heeft verdachte [slachtoffer] ten val gebracht en/of
- heeft verdachte, meermalen, geprobeerd [slachtoffer] beet te pakken op meerdere
plekken op haar lijf en/of met [slachtoffer] geworsteld en/of
- heeft verdachte meermalen geprobeerd haar tas af te pakken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde, ontslag van alle rechtsvervolging en oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van
€ 1.581,12;
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dat bedrag.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Aangeefster heeft verklaard dat zij over [straat] te [pleegplaats] naar huis fietste. Verdachte is haar achterna gerend. Aangeefster is gestopt toen zij merkte dat zij achtervolgd werd. Verdachte probeerde aangeefster en haar tas beet te pakken en aangeefster is ten val gekomen. Vervolgens is een worsteling ontstaan waarbij verdachte op aangeefster lag. Hij probeerde aangeefster steeds beet te pakken en greep ook weer naar haar tas. Aangeefster heeft gegild en geprobeerd verdachte te knijpen en te schoppen. Verdachte is plotseling opgestaan en weggegaan.
Verdachte heeft de volgende dag tegen zijn zus gezegd dat hij een vrouw achterna was gerend omdat hij haar de nek om wilde draaien, maar dat dit niet was gelukt. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij heeft geprobeerd aangeefster de nek om te draaien. Hij heeft voorts verklaard dat hij er van door is gegaan omdat aangeefster aan het tegenstribbelen was. Verdachte heeft steeds ontkend dat het zijn bedoeling was de tas van aangeefster te stelen.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij heeft gepoogd om aangeefster van het leven te beroven. Weliswaar heeft verdachte tegenover zijn zus en de politie verklaard dat hij aangeefster de nek om wilde draaien, maar de rechtbank is van oordeel dat gelet op de psychische toestand waarin verdachte ten tijde van het ten laste gelegde verkeerde, geen doorslaggevende betekenis kan worden gehecht aan de verklaringen van verdachte over zijn intenties. De rechtbank stelt vast dat uit de verklaringen van aangeefster niet blijkt dat verdachte aangeefster bij haar nek heeft gepakt of heeft geprobeerd te pakken of op andere wijze heeft geprobeerd aangeefster van het leven te beroven. Integendeel, aangeefster had de indruk dat het verdachte om haar tas te doen was. In de overige stukken van het dossier of in hetgeen ter zitting naar voren is gekomen kan ook geen ondersteuning worden gevonden voor de verklaring van verdachte dat hij van plan was aangeefster de nek om te draaien.
Nu naar het oordeel van de rechtbank niet vastgesteld kan worden dat verdachte specifieke handelingen heeft verricht die naar uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op het beëindigen van het leven van aangeefster, dient vrijspraak te volgen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Aan verdachte is onder 2 ten laste gelegde dat hij heeft geprobeerd om aangeefster [slachtoffer] van haar tas te beroven. De rechtbank is van oordeel -in tegenstelling tot de raadsman- dat verdachte het oogmerk heeft gehad tot wederrechtelijke toe-eigening.
De rechtbank volgt in dat kader de verklaringen van aangeefster waaruit blijkt dat verdachte meermalen heeft geprobeerd om haar tas te pakken. De verklaring van verdachte dat hij andere bedoelingen had dan het roven van de tas van aangeefster laat de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde is overwogen, buiten beschouwing.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het handelen van verdachte vanaf het begin af aan gericht is geweest op het wegnemen van de tas van aangeefster.
De rechtbank is -in tegenstelling tot de raadsman- van oordeel dat geen sprake is geweest van een vrijwillige terugtred. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij er van door is gegaan omdat aangeefster aan het tegenstribbelen was. Dit vindt ondersteuning in de verklaring van aangeefster waarin zij aangeeft dat zij zich heeft verweerd door hard te gillen en dat zij telkens heeft geprobeerd verdachte te schoppen en te knijpen. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een situatie waarin het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden afhankelijk van de wil van verdachte zoals bedoeld in artikel 46b Sv, maar dat dit het gevolg is geweest van externe omstandigheden waardoor een beroep op vrijwillige terugtred niet kan slagen.
De rechtbank past bij de beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 15 september 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 15 maart 2015 ben ik een persoon die over [straat] te [pleegplaats] fietste, achterna gerend. Nadat deze fietster was gestopt en van haar fiets was gevallen, heb ik de fietster beetgepakt. Ze was aan het tegenstribbelen dus toen ben ik hem gepeerd.
2. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2015074985, gesloten op 22 april 2015, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
Een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015074985-1, d.d. 16 maart 2015, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer] (blz. 26, 27):
Ik doe aangifte van poging tot diefstal met geweld. Op 15 maart 2015 omstreeks 23:15 uur fietste ik weg van mijn werk in [pleegplaats] . Toen ik rechtsaf sloeg, [straat] op, zag ik dat een man achter mij aan kwam rennen. Ik ben toen van de fiets gesprongen. Ik zag en voelde dat de man mij beetpakte. Ik voelde en zag dat de man mijn tas beet pakte.
Op een gegeven moment ben ik op mijn rug gevallen. Ik zag en voelde dat de man bovenop mij lag en bleef proberen mijn tas te pakken. Ineens voelde en zag ik dat de man opstond en er vandoor ging.
2.2.
Een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015074985-13, d.d. 17 maart 2015, opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer] (blz. 28 - 31):
In aanvulling op mijn aangifte verklaar ik het volgende. Ik zag en voelde dat de man mij probeerde beet te pakken aan zowel handen, armen en benen. Ik zag en voelde dat de man mij wilde beetpakken. Ik probeerde de man te knijpen en te schoppen. Ik zag dus dat de man mij voortdurend probeerde beet te pakken. Ik zag dat de man dit met beide handen deed. Hij probeerde mij op diverse plekken met een arm beet te pakken. Echt een worsteling.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
2.
hij op 15 maart 2015 te [pleegplaats] , op de openbare weg, te weten aan [straat] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een schoudertas met inhoud,
toebehorende aan [slachtoffer] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, immers
- is verdachte [slachtoffer] achterna gerend en
- heeft verdachte, meermalen, geprobeerd [slachtoffer] beet te pakken op meerdere plekken op haar lijf en met [slachtoffer] geworsteld en
- heeft verdachte meermalen geprobeerd haar tas af te pakken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
2. Poging tot diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 2 september 2015, opgemaakt door E.M.M. Mol, psychiater en op de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 28 augustus 2015, opgemaakt door F. de Reeper, gz-psycholoog.
Uit deze rapporten komt het volgende naar voren, zakelijk weergegeven. Verdachte lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type. Tevens is sprake van cannabisafhankelijkheid danwel cannabismisbruik. Ten tijde van het ten laste gelegde was er bij verdachte sprake van een bloeiend psychotisch toestandbeeld, in de zin van het horen van stemmen en het bestaan van paranoïde, beïnvloedings- en betrekkingswanen.
Zijn denk- en belevingswereld was kort voor en ten tijde van het ten laste gelegde in belangrijke mate, zo niet volledig bepaald door zijn psychische ziekte.
Verdachte wordt door zowel de psychiater als de psycholoog als geheel ontoerekenings-vatbaar beschouwd.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte niet kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

Motivering van de maatregel

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat het bewezen verklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens.
Omdat verdachte gevaarlijk is voor anderen en voor de algemene veiligheid van personen, zal de rechtbank gelasten dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst voor de termijn van een jaar.
De officier van justitie heeft weliswaar gerekwireerd tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, maar de rechtbank acht deze maatregel niet aangewezen, nu zowel de psychiater als de psycholoog van mening zijn dat een dergelijke maatregel niet passend is. Volgens de hierna weer te geven adviezen van de deskundigen, die door de rechtbank worden overgenomen, kan het gevarenrisico door opname in een psychiatrisch ziekenhuis voldoende worden afgewend.
Het advies van [psychiater] , houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Op grond van het klinisch onderzoek, waarbij blijkt dat onderzochte nog steeds psychotisch is en dat zijn denk- en belevingswereld niet wezenlijk anders is dan in de periode van het tenlastegelegde, is de inschatting dat de kans op nieuw gewelddadig gedrag gericht op andere personen hoog is. Om de kans op herhaling te verminderen is intensieve klinische zorg nodig binnen een instelling voor forensische psychiatrie. De psychiater ziet mogelijkheden tot verbetering van het ziektebesef bij onderzochte via psycho-educatie, het betrekken van zijn netwerk bij de zorg en specifieke psychotherapieën. Daarnaast kan een belangrijke andere pijler van de behandeling aanpassing van de medicatie zijn. De behandeling wordt bij voorkeur vormgegeven binnen een forensisch psychiatrische afdeling, waar het zorgniveau hoog is en het beveiligingsniveau relatief laag.
Behandeling van onderzochte zal slechts kans van slagen hebben indien dat plaatsvindt binnen een gedwongen kader; geadviseerd wordt om deze klinische behandeling te laten plaatsvinden binnen het kader van artikel 37 Wetboek van Strafrecht.
Het advies van [psycholoog] houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Zonder hulp wordt het risico op geweld als hoog beschouwd met daarbij, vanwege de onberekenbaarheid van betrokkene, ook een verhoogde kans op lichamelijk letsel. De psychotische stoornis en daarmee de negatieve invloed op het vermogen om zelf te beslissen en het besluit te volgen is de meest doorslaggevende factor voor de kans op toekomstig geweld. Daarnaast is zijn cannabisgebruik factor van belang vanwege het verhoogde risico daarvan op emotionele en verstandelijke ontregeling en het krijgen van ernstige psychoses.
Betrokkene heeft een psychiatrische behandeling nodig. Te verwachten is dat een langer durende klinische opname en behandeling noodzakelijk is. Te meer omdat bij betrokkene ziekte- en probleeminzicht afwezig is en er van intrinsieke motivatie geen sprake is.
Gezien het gevaarsrisico en de afwezigheid van behandelmotivatie is een gesloten setting aangewezen.
Voor behandeling van zijn problematiek is een opname in een forensische Psychiatrische Kliniek of Afdeling (fPK, fPA) noodzakelijk. De behandeling zal zich dienen te richten op de (chronische) psychotische kwetsbaarheid en de psychoses, zowel medicamenteus als ge-dragsmatig.
Tevens is psycho-educatie van belang. Betrokkene dient gaandeweg inzicht te krijgen in zijn stoornis en problematiek, deze te gaan aanvaarden en daarmee te leren om gaan. Daarbij hoort leren inzien wat het gevaar is wat de stoornis in zich draagt, wat het effect is van drugsgebruik en leren daarvoor verantwoordelijkheid te nemen.
Vanwege de ernst van de stoornis, het hoge gevaarsrisico en de juridische borging van de behandeling is het advies om betrokkene te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis in het kader van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Door de benadeelde partij wordt vergoeding verzocht ter zake materiële schade, bestaande uit "consulten homeopaat" ad € 410,--, "verlies aan arbeidsvermogen" ad € 571,12 en ter zake immateriële schade ad € 600,--.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade tot een bedrag van € 1.010,-- (te weten "consulten homeopaat" en de immateriële schade) voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde kosten met betrekking tot de schadepost "verlies aan arbeidsvermogen" onvoldoende onderbouwd zijn. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om dit nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van het strafgeding, zodat de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij kan haar vordering voor dat gedeelte slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank acht het eerstgenoemde deel van de vordering te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2015, dat niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast voor wat betreft het toegewezen deel van de vordering oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37, 45 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld, maar verdachte daarvoor niet strafbaar.
Ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor de termijn van één jaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.010,-- (zegge: duizendtien euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2015.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel betrekking hebbende op de materiële schade niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 1.010,-- (zegge: duizendtien euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 410,-- aan materiële schade en € 600,-- aan immateriële schade.
Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2015.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Dölle, voorzitter, mr. M.B. de Wit en mr. T. Kortlang-de Vries, rechters, bijgestaan door A. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 september 2015.
Mr. Kortlang-de Vries is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Dölle
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
De Wit
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Van Dijk
locatie Leeuwarden,