In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 15 september 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de N.V. Waterbedrijf Groningen en [A]. Het verzoek is ingediend door Waterbedrijf op basis van gewichtige redenen, zoals bedoeld in artikel 7:685 (oud) van het Burgerlijk Wetboek. De achtergrond van het verzoek ligt in de verdenking van [A] voor ernstige strafbare feiten, waaronder verkrachting en mishandeling van zijn ex-vrouw, waarvoor hij in eerste aanleg is veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de impact van de strafrechtelijke verdenking op de werkrelatie en de onrust die dit heeft veroorzaakt onder collega's van [A].
Tijdens de mondelinge behandeling op 1 september 2015 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Waterbedrijf heeft gesteld dat de ernstige verdenking en de daaropvolgende veroordeling van [A] het vertrouwen in hem hebben geschaad, waardoor zijn terugkeer naar de werkvloer niet meer mogelijk is. [A] heeft echter betoogd dat de beschuldigingen van persoonlijke aard zijn en dat hij onschuldig is. Hij heeft ook aangegeven dat hij bereid is om zijn werkzaamheden te hervatten, maar Waterbedrijf heeft hem niet meer opgeroepen.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat, hoewel de feiten zich in de privésfeer hebben afgespeeld, de ernst van de beschuldigingen en de gevolgen daarvan voor de werkrelatie niet te negeren zijn. De kantonrechter heeft besloten dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden, maar heeft ook een voorwaardelijke ontbindingsvergoeding vastgesteld, afhankelijk van de uitkomst van het hoger beroep van [A]. De beslissing houdt in dat Waterbedrijf de mogelijkheid krijgt om haar verzoek in te trekken, en dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingaat op 25 september 2015, tenzij Waterbedrijf besluit het verzoek in te trekken.