ECLI:NL:RBNNE:2015:4830

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2015
Publicatiedatum
18 oktober 2015
Zaaknummer
18.830351-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor betrokkenheid bij woningoverval met geweld en bedreiging

Op 18 september 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van betrokkenheid bij een woningoverval op 24 augustus 2014. Tijdens deze overval werd de bewoonster aan een stoel vastgebonden en werd er een geldbedrag van ongeveer € 2.000,- gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de plannen van zijn medeverdachten en dat hij een significante rol heeft gespeeld in de uitvoering van de overval. De verdachte was op de dag van de overval weliswaar in de buurt, maar er was geen bewijs dat hij daadwerkelijk betrokken was bij de overval zelf. De rechtbank heeft de verdachte dan ook vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, waaronder de betrokkenheid bij de overval en het voorhanden hebben van wapens. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, werd afgewezen omdat het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen werd geacht. De rechtbank heeft tevens het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en bepaald dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering, die alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/830351-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
18 september 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [woonplaats] ,
thans preventief gedetineerd in [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
14 september 2015.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Jeltes, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Mook.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 augustus 2014, te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met (een) ander(en), gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (een) gro(o)t(e) geldbedrag(en) van (in totaal) ongeveer € 2.000, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan (een) ander(en) dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die geldbedrag(en) onder
zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking
en/of inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] op een stoel aan handen en voeten met tie-wraps heeft/hebben vastgebonden en/of die [slachtoffer] een (gas)pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd heeft/hebben gezet en/of van die [slachtoffer] geld en/of autosleutels en/of de pinpas heeft/hebben geëist en/of naar de kluis heeft/hebben gevraagd, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) zichtbaar voor die [slachtoffer] een koevoet en/of breekijzer en/of een (gas)pistool en/of een stroomstootwapen (taser) in handen had(den) en/of tegen die [slachtoffer] zei(den) (zakelijk weergegeven) dat ze zich niet mocht bewegen want anders zou er iets gebeuren;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 24 augustus 2014, te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met (een) ander(en), gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan [adres] heeft weggenomen (een) gro(o)t(e) geldbedrag(en) van (in totaal) ongeveer € 2.000, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
2.
hij op of omstreeks 24 augustus 2014 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een) wapen(s) van categorie III, te weten een semi-automatisch gaspistool (merk Umarex, model Walther P22, kaliber 9mm), voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 24 augustus 2014 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een) wapen(s) van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
Uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt dat er in ieder geval twee mannen in haar woning zijn geweest. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij één van hen was. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] bij hun tweede ontmoeting, de dag voor de overval, in gezelschap was van een Arabische jongen en een Antilliaanse jongen met rastahaar. De Arabische jongen is [medeverdachte 3] en verdachte past in de beschrijving van de andere man. Verdachte heeft verklaard dat hij met [medeverdachte 1] en een Turkse jongen naar [pleegplaats] is gereisd op 23 augustus 2014. Uit de telefoongegevens blijkt dat het telefoonnummer van [medeverdachte 3] op 23 augustus 2014, samen met dat van [medeverdachte 1] , vanuit het zuiden naar [pleegplaats] ging en dat zij tijdens die reis telefonisch contact hadden. Dat duidt er op dat zij zich niet in dezelfde auto bevonden. Dat past bij de verklaring van [medeverdachte 2] dat de drie jongens zaterdag 23 augustus 2014 met twee auto's kwamen, waarvan er één als vluchtauto zou worden gebruikt. Door [medeverdachte 1] is verklaard dat van zijn aandeel in de buit de andere jongens betaald zouden worden. Volgens verdachte zijn ze de hele avond en nacht bij elkaar geweest en zijn telefoon heeft kort na de overval een mast in Drachten aangestraald.
Uit deze bewijsmiddelen is af te leiden dat verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op 23 augustus 2014 met twee auto's naar [pleegplaats] is gereden en [medeverdachte 1] ging daar met één duidelijk doel heen. Verdachte heeft geen andere duidelijke reden kunnen verschaffen waarom hij mee ging. Verdachte zat ook bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de auto toen er werd gesproken over het halen van benzine om de BMW in brand te steken en hij was er bij aanwezig toen een geschikte plek voor het in brand steken van de BMW werd gezocht. Voor [medeverdachte 2] was duidelijk dat ze met drie man naar binnen zouden gaan. Uit al deze omstandigheden is af te leiden dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking. Wie precies wat deed, is niet van belang.
Voor wat betreft het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat, nu verdachte bij [medeverdachte 1] in de auto zat op het moment dat [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] de wapens overhandigde, hij deze ook in zijn beschikkingsmacht had en daarmee de wapens voorhanden heeft gehad.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het enige verband tussen verdachte en de overval is dat hij de dag ervoor naar [pleegplaats] is geweest met [medeverdachte 1] en dat hij 's nachts terug is gereden richting het zuiden van het land. Dat verdachte mogelijk aanwezig was bij een gesprek over het in brand steken van een auto, zegt niets over zijn betrokkenheid bij een overval. Voor het overige is er geen objectief bewijs dat verdachte op de plaats delict kan brengen. Toen verdachte in de auto zat met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en de vierde man is ook niet gesproken over een inbraak, een overval of wapens. Tot slot past ook het signalement dat aangeefster van de overvallers heeft gegeven niet bij verdachte. Van een voldoende significante intellectuele of materiële bijdrage aan het delict, vereist voor een bewezenverklaring van medeplegen, is geen sprake.
Met betrekking tot het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit het dossier niet kan volgen dat verdachte zich in enige mate bewust was van de aanwezigheid van wapens in de auto waarin hij zat. In de auto is niet over wapens gesproken en de wapens werden buiten de auto aan [medeverdachte 1] overhandigd. Verdachte heeft de wapens dan ook niet als medepleger voorhanden gehad.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt het volgende vast. Uit het dossier blijkt dat aangeefster [slachtoffer] door twee mannen in haar woning is overvallen. [medeverdachte 1] heeft bekend dat hij één van de overvallers was en dat hij het niet alleen heeft gedaan. Vast staat dat verdachte op 23 augustus 2014 met [medeverdachte 1] in [pleegplaats] is geweest. Hij heeft dit zelf verklaard. Dit strookt ook met de verklaring van [medeverdachte 2] , inhoudende dat [medeverdachte 1] bij hun tweede ontmoeting - op 23 augustus 2014 - onder meer in gezelschap was van een Antilliaanse man met rastahaar. Uit de verklaring van [medeverdachte 2] blijkt dat [medeverdachte 1] , de Arabische man en de Antilliaanse man, die dag nog gesproken hebben over het in brand steken van een BMW op een plek niet ver van de overvallen woning nabij de A7. Vervolgens, toen ze met z'n vieren in één auto zaten, hebben ze nog gesproken over het kopen van benzine voor het in brand steken van de BMW. Kort na de overval aan [straat] is ook daadwerkelijk een brandende BMW aangetroffen vlakbij de A7 in [plaats 1] .
Weer kort daarna heeft de telefoon van verdachte een mast in [plaats 2] aangestraald.
De rechtbank overweegt dat voornoemde omstandigheden weliswaar als opvallend en verdacht kunnen worden aangemerkt, maar dat daaruit niet de conclusie kan volgen dat verdachte kennis had van het plan dat [medeverdachte 1] een woning wilde overvallen, laat staan dat hij daarbij een rol van betekenis heeft gespeeld. [medeverdachte 1] heeft niet willen verklaren wie de andere persoon of personen waren die bij de uitvoering van de overval betrokken waren. Verdachte kan niet op de plaats van of dicht in de buurt van de overvallen woning worden gebracht in de bewuste nacht. Ook kan niet worden vastgesteld dat hij kennis had van de door [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] geleverde wapens (zie daaromtrent de overweging van de rechtbank met betrekking tot het onder 2 en 3 ten laste gelegde hieronder). Dat verdachte aanwezig was bij gesprekken met [medeverdachte 1] over het in brand steken van een auto, levert geen bewijs op voor zijn betrokkenheid bij de overval. Tot slot is ook het signalement dat door aangeefster van de twee overvallers is gegeven niet zodanig specifiek of passend bij verdachte, dat daaruit de conclusie kan worden getrokken dat het, gelet op alle andere omstandigheden, wel zo moet zijn dat verdachte de andere overvaller was.
Bij gebrek aan enig ander bewijs dat verdachte wetenschap van de overval had en dat hij daar een wezenlijke bijdrage aan heeft geleverd welke kan worden gekwalificeerd als het medeplegen van die overval of de subsidiair ten laste gelegde inbraak, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van zowel het onder 1 primair als subsidiair ten laste gelegde.
Met betrekking tot het voorhanden hebben van de wapens, zoals ten laste gelegd onder 2 en 3, overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft verklaard dat hij niets van wapens af wist. Uit de verklaring van [medeverdachte 2] blijkt dat hij de wapens aan [medeverdachte 1] in een tas overhandigde buiten de auto waarin verdachte op dat moment zat. Daarom kan niet worden vastgesteld dat verdachte de wapens heeft gezien, laat staan dat hij daarover op enigerlei wijze beschikkingsmacht had. Het voorhanden hebben van die wapens kan dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen. De rechtbank zal verdachte ook van deze feiten vrijspreken.

Vordering van de benadeelde partij (m.b.t. het onder 1 ten laste gelegde)

[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De vordering bestaat uit € 2.500,-- aan materiële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, nu zij voor vrijspraak heeft gepleit, betoogd dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, althans dat de vordering moet worden afgewezen.
Beoordeling
De rechtbank acht het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk is in de vordering en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. M. Haisma en
mr. J.J. Schoemaker, rechters, bijgestaan door mr. A.J. van Baren, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 september 2015.
Mr. Van Bruggen en mr. Haisma zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.