ECLI:NL:RBNNE:2015:4829

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 september 2015
Publicatiedatum
18 oktober 2015
Zaaknummer
18.850086-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan woningoverval met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 september 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die medeplichtig was aan een woningoverval. De overval vond plaats op 24 augustus 2014, waarbij de bewoonster van de woning aan een stoel werd vastgebonden. De verdachte had informatie verschaft over de woning, had het doelwit aangewezen en wapens geleverd aan de uitvoerders van de overval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een cruciale rol had gespeeld in de voorbereiding van de overval, hoewel hij zelf niet aanwezig was tijdens de uitvoering. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte dat hij niet wist dat er geweld zou worden gebruikt, niet geloofwaardig, gezien zijn betrokkenheid bij de levering van wapens en de kennis van de aanwezigheid van de bewoonster. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde, dat wil zeggen medeplichtigheid aan diefstal met geweld. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich aan bepaalde voorwaarden moest houden tijdens de proeftijd. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, de bewoonster van de woning, voor de geleden schade als gevolg van de overval.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/850086-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
28 september 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans preventief gedetineerd in [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
14 september 2015.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.P. Groot, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Mook.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 augustus 2014, te [pleegplaats] , gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (een) gro(o)t(e) geldbedrag(en) van (in totaal) ongeveer € 2.000, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan (een) ander(en) dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die geldbedrag(en) onder
zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking
en/of inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] op een stoel aan handen en voeten met tie-wraps heeft/hebben vastgebonden en/of die [slachtoffer] een (gas)pistool, althans een of een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd heeft/hebben gezet en/of van die [slachtoffer] geld en/of autosleutels en/of de pinpas heeft/hebben geëist en/of naar de kluis heeft/hebben gevraagd, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) zichtbaar voor die [slachtoffer] een koevoet en/of breekijzer en/of een (gas)pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en/of een stroomstootwapen (taser) in handen had(den) en/of tegen die [slachtoffer] zei(den) (zakelijk weergegeven) dat ze zich niet mocht bewegen want anders zou er iets gebeuren;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , althans een persoon, op of omstreeks 24 augustus 2014, te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met (een) ander(en), met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (perceel [adres 1] , aldaar) heeft/hebben weggenomen geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die verdachten, waarbij [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of zijn/hun mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking
en/of inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of zijn/hun mededader(s) die [slachtoffer] op een stoel aan handen en voeten met tie-wraps heeft/hebben vastgebonden en/of die [slachtoffer] een (gas)pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd heeft/hebben gezet en/of van die [slachtoffer] geld en/of autosleutels en/of de pinpas heeft/hebben geëist en/of naar de kluis heeft/hebben gevraagd, terwijl [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of zijn/hun mededader(s) zichtbaar voor die [slachtoffer] een koevoet en/of breekijzer en/of een (gas)pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en/of een stroomstootwapen (taser) in handen had(den) en/of tegen die [slachtoffer] zei(den) (zakelijk weergegeven) dat ze zich niet mocht bewegen want anders zou er iets gebeuren,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte,
in of omstreeks de maand augustus 2014, in elk geval in het jaar 2014, te [pleegplaats] en/of te [plaats 1] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of zijn/hun mededader(s) de informatie te verstrekken dat er in een gele woning gelegen aan [straat] te [pleegplaats] (nabij [locatie 2] ), een dikke man woonachtig is, welke man een grote hoeveelheid geld in huis heeft (dat in een kluis moest liggen) en/of te tonen waar die woning zich bevindt en/of een (gas)pistool en/of een stroomstootwapen (taser) te verstrekken en/of hen een geschikte plek te wijzen waar de vluchtauto na de overval in brand kon worden gestoken;
2.
hij in of omstreeks de periode van 24 augustus 2014 tot en met 4 november 2014 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een) wapen(s) van categorie III, te weten een semi-automatisch gaspistool (merk Umarex, model Walther P22, kaliber 9mm), en/of munitie van categorie III, te weten 31 centraalvuur knalpatronen kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad;
3.
hij in of omstreeks de periode van 24 augustus 2014 tot en met 10 november 2014 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een) wapen(s) van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij wist van de kluis in de woning, dat hij de woning heeft aangewezen en dat hij een geschikte plek heeft aangewezen om de vluchtauto na de overval in brand te kunnen steken. Ook heeft hij wapens geleverd. Hij was niet zelf bij de uitvoering van de overval aanwezig. Uit het geheel van feiten en omstandigheden is af te leiden dat verdachte een grotere rol had dan die van een medeplichtige en dat sprake was van nauwe en bewuste samenwerking met de andere betrokkenen. Hij heeft een grote hoeveelheid handelingen verricht en had een cruciale rol. De verklaring van verdachte dat hij niet wist dat er een overval zou worden gepleegd waarbij mogelijk geweld zou worden gebruikt, is, gelet op het feit dat hij wapens leverde, dat hij wist dat er iemand thuis was ten tijde van de overval en dat er een auto in brand zou worden gestoken, niet geloofwaardig.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger. Zijn rol was typisch die van een medeplichtige. Hij heeft niet het initiatief genomen en werd aangestuurd door [medeverdachte 4] . Verdachte faciliteerde de overval alleen door informatie te geven en wapens te leveren. Er is niet gesproken over een beloning voor zijn aandeel en verdachte was zelf niet bij de overval aanwezig. Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde kan wel worden bewezen, met uitzondering van het onderdeel 'braak', nu er geen bewijs is dat er in de woning is ingebroken, en van het gebruik van een wapen, nu enkel aangeefster daar over spreekt. Wel was sprake van inklimming en geweld in de vorm van het vastbinden van aangeefster op een stoel.
De raadsman heeft betoogd dat het onder 2 en 3 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Beoordeling van het bewijs
FEIT 1
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde acht geslagen op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 24 augustus 2014, opgenomen op p. 310 e.v. van dossier nummer 2014092503 d.d. 26 januari 2015 van Politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] :
Op zondag 24 augustus 2014 bevond ik mij tussen 1:30 uur en 2:15 uur in mijn woning aan de [adres 1] te [pleegplaats] . Ik had mijn woning afgesloten. Plotseling werd ik door het schudden aan mijn schouder door iemand wakker gemaakt. Ik schrok wakker en werd erg bang want ik zag twee mannen staan. Ik zag dat één van de mannen een grijs breekijzer met oranje krul in zijn handen had. Ik werd door de grootste man aangesproken. Ik hoorde deze man in het Hollands met een licht accent zeggen: "Die dikke meneer, waar is hij." Ik hoorde hem zeggen: "Die dikke meneer met zo'n pak geld die hij liet zien." De man bleef maar zeggen: "Die dikke meneer, waar is hij en hier is heel veel geld, waar is de kluis." Ik maakte de man duidelijk dat ik geen kluis had en geen geld. Ik hoorde dezelfde man zeggen: "Waar is je pinpas." Ze vroegen ook nog om de sleutel van de auto en mijn sieraden. Eén van de mannen heeft mijn handen bij elkaar gebonden met tie-rips en mijn voeten ook. Ik moest van de man op de stoel blijven zitten en mocht mij niet bewegen of anders zou er wat gebeuren. De mannen zijn via het raam van mijn slaapkamer ervandoor gegaan. Door de mannen is ongeveer 2000 euro weggenomen uit een bakje in de slaapkamer.
Een proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 2 januari 2015, opgenomen op p. 561 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
Op zondag 24 augustus 2014 heb ik, [persoon] , werkzaam bij de Politie Noord-Nederland, forensische opsporing, een onderzoek ingesteld naar aanleiding van een overval in een woning aan de [adres 1] te [pleegplaats] .
Het [slachtoffer] had lichte, nauwelijks zichtbare, verwondingen aan de polsen. Het slachtoffer zat op het moment van de overval op de oranje stoel in de woonkamer. Nadat ze werd vastgebonden ging ze in de bruine stoel met het rode kussentje zitten, waar de alarmknop lag. Bij deze stoelen zag ik een aantal tie-wraps liggen op de vloer. In totaal zag ik drie hele, niet in elkaar geschoven tie-wraps. Verder lag er één in elkaar geschoven, nog vastgeklemde, tie-wrap en één deel van een tie-wrap.
In de slaapkamer zag ik dat het raam open stond en dat er kastdeuren en lades open stonden. Bij onderzoek op en bij het raam waar de verdachten binnen waren gekomen, zag ik op de vensterbank aan de binnenzijde een deel van een schoenspoor. Uit een lade van de kast werd uit een plastic bakje geld weggenomen. Bij het onderzoek naar de braakschade aan het naar binnen draaiende raam zag ik dat de vergrendeling van het sluitmechanisme enigszins defect was. Verder zag ik geringe braakschade aan de buitenzijde van het raam. De bewoonster deelde mij mede dat het raam al voor het delict niet goed was af te sluiten. De hevel van de vergrendeling kon niet in de verticale sluitstand worden gebracht, waardoor het raam waarschijnlijk met relatief weinig kracht en schade kon worden opengebroken.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 4 november 2014, opgenomen op p. 67 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
[medeverdachte 4] vroeg mij omstreeks augustus
(opmerking rechtbank: de rechtbank begrijpt 2014)of hij mijn telefoonnummer mocht doorgeven aan een jongen uit [plaats 2] . Ik heb het met [medeverdachte 4] , al voor hij vast zat, over het gele huis gehad. We wisten dat er veel geld in een kluis moest liggen. Ik ben als monteur wel eens in dat gele huis aan [straat] geweest in 2012. Er moest toen contant worden afgerekend. In het kantoortje, onder het bureau, zat een ladenkast. Ik zag dat een lade werd opengetrokken en daar werd een portemonnee uitgehaald. Ik zag toen dat daar een grote hoeveelheid geld in zat. Ik sprak hier met [medeverdachte 4] over.
Na de tweede ontmoeting met ' [plaats 2] ' kreeg ik het idee dat deze gasten een woning wilden overvallen.
Ik kan u zeggen dat ' [plaats 2] ' mij vroeg of ik een geschikte plek wist om die BMW in brand te steken nadat zij bij die gele woning aan [straat] waren geweest. Ik liet hen een klein weggetje zien, parallel aan de A7, gezien vanaf de oprit richting Drachten. ' [plaats 2] ' vertelde mij dat ze met zijn tweeën of drieën naar die gele woning aan [straat] zouden gaan.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 5 november 2014, opgenomen op p. 72 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
Ik dacht eerst dat ze zouden gaan inbreken, maar nadat ik ze de tweede keer had ontmoet, begon ik bij mijzelf te twijfelen.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 23 december 2014, opgenomen op p. 90 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
De eerste keer dat er contact tussen mij en die jongen uit [plaats 2] werd gelegd, werd ik aangesproken op Whatsapp. Hij zei dat [medeverdachte 4] hem had gevraagd om contact te zoeken. We hebben toen afgesproken op het station van [pleegplaats] . Hij vertelde dat hij van [medeverdachte 4] te horen had gekregen dat ik had gezien dat iemand veel geld had en of ik die plaats wilde laten zien. Ik heb toen gezegd waar hij langs moest rijden. We reden er langs en toen heb ik aangewezen dat het om dat gele vrijstaande huis ging. Toen zijn we teruggereden naar het station en daar werd mij nog gevraagd of ik vuurwapens kon regelen. Ik heb toen gezegd dat ik dat niet kon regelen, maar wel een alarmpistool. Ik dacht daarna dat ze van plan waren daar in te breken en geld te stelen. De tweede keer hebben we op een zaterdag afgesproken bij [locatie 1] . Ik zag de Volkswagen Polo en een BMW. ' [plaats 2] ' vroeg mij of ik nog een keer het huis wilde laten zien. De anderen reden achter ons aan in de Polo. We zijn toen eerst langs het huis gereden en toen op de weg langs de A7. Daar zijn we ergens gestopt, want ze keken naar een plek waar ze die BMW in de fik konden steken. We zijn alle vier uitgestapt. Ik hoorde dat ' [plaats 2] ' toen met de andere twee sprak over waar ze het beste die auto achter konden laten en in de fik steken. De uitkomst was dat ze daar die BMW in de fik zouden steken omdat ze daar dan makkelijk de A7 richting Drachten op konden. De BMW is achtergelaten op een parkeerplaats op [straat] . We zijn in de Polo gestapt en teruggereden naar [locatie 1] . Bij [locatie 1] vroeg ' [plaats 2] ' of ik dat ding nog had meegenomen. Hij liep met me mee naar mijn scooter en ik heb hem een plastic tas met het alarmpistool en de taser gegeven.
De verklaring van medeverdachte/getuige [medeverdachte 1] , afgelegd ter terechtzitting van 14 september 2015, inhoudende:
[medeverdachte 4] bracht mij in contact met [verdachte] . Ik had via Whatsapp contact met hem. [verdachte] heeft me het weekend voor de overval plaatsvond uitgelegd waar het huis was, waar het geld lag en hoe ik het moest doen. Het weekend daarna ben ik weer met hem naar het huis gegaan. Hij heeft me toen een wapen gegeven en een taser. Ik had aan hem gevraagd of ik een wapen bij hem kon kopen. [verdachte] heeft me ook verteld waar ik de BMW het beste neer kon zetten. We zijn een paar keer langs het huis gereden, hij heeft de vluchtroute uitgestippeld en mij gezegd waar we het beste de BMW in brand konden steken. De verklaring van aangeefster [slachtoffer] over hoe de overval op haar woning in de nacht van 23 op 24 augustus 2014 is verlopen klopt verder.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachtes bijdrage aan de overval bestond uit het leveren van informatie over de woning waar geld te halen zou zijn, het aanwijzen van die woning aan degene die de overval daadwerkelijk heeft uitgevoerd, het helpen zoeken van een geschikte plek om de vluchtauto na de overval in brand te steken, en het leveren van een tweetal wapens aan de uitvoerder van de overval. Verdachte wist naar eigen zeggen dat het de bedoeling was om uit de woning geld weg te nemen. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij er niet bij heeft nagedacht dat de daders hierbij wel eens geweld zouden kunnen gaan gebruiken, niet geloofwaardig. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte ten minste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er bij de inbraak geweld zou worden gebruikt of daarmee in ieder geval gedreigd zou worden. Verdachte had dan ook zowel opzet op zijn eigen bijdrage als op het gronddelict.
De bijdrage van verdachte bestond in de kern uit het helpen mogelijk maken van de overval, door inlichtingen te verstrekken, een geschikte plek aan te wijzen voor het in brand steken van de vluchtauto en wapens te leveren. Het zwaartepunt van zijn bijdrage lag derhalve in de voorbereiding van de overval. Zowel tijdens de uitvoering van de overval, als nadat deze had plaatsgevonden, is van een materiële of intellectuele bijdrage van verdachte geen sprake geweest. De rol van verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden aangemerkt als die van een medepleger, hetgeen immers vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, maar als die van een medeplichtige. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het aan hem onder 1 primair ten laste gelegde en verdachte veroordelen voor het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank acht, anders dan de raadsman heeft bepleit, ook het onderdeel 'braak' bewezen. Uit de aangifte volgt dat één van de overvallers een breekijzer in handen had. Uit het sporenonderzoek blijkt dat er braakschade was aan het raam van de slaapkamer waar de overvallers zijn binnengekomen en de woning weer hebben verlaten. Dat het raam relatief gemakkelijk kon worden opengebroken omdat het sluitmechanisme al enigszins defect was, doet niet af aan de conclusie dat het raam is opengebroken.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat uit het dossier niet volgt dat aangeefster een vuurwapen op het hoofd is gezet, noch dat het (gas)pistool en de taser die de overvallers vermoedelijk wel bij zich droegen, aan haar zijn getoond. De rechtbank zal verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken. Wel is aangeefster een breekijzer getoond, hetgeen in de gegeven omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank als bedreigend aan te merken valt.
FEIT 2
De rechtbank past met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering.
De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting afgelegd;
Een proces-verbaal d.d. 17 november 2014 (m.b.t. wapen en munitie), opgenomen op p. 141 e.v. van dossier nummer 2014092503 d.d. 26 januari 2015 van Politie Noord-Nederland.
FEIT 3
De rechtbank past met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering.
De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting afgelegd;
Een proces-verbaal d.d. 20 november 2014 (m.b.t. taser), opgenomen op p. 147 e.v. van dossier nummer 2014092503 d.d. 26 januari 2015 van Politie Noord-Nederland.
Bewezenverklaring
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1. subsidiair
[medeverdachte 1] en een persoon, op 24 augustus 2014, te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (perceel [adres 1] ) hebben weggenomen geld, toebehorende aan [slachtoffer] , waarbij [medeverdachte 1] en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en inklimming en welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat [medeverdachte 1] en zijn mededader die [slachtoffer] op een stoel aan handen en voeten met tie-wraps hebben vastgebonden en van die [slachtoffer] geld en autosleutels en de pinpas hebben geëist en naar de kluis hebben gevraagd, terwijl [medeverdachte 1] en zijn mededader zichtbaar voor die [slachtoffer] een breekijzer in handen hadden en tegen die [slachtoffer] zeiden (zakelijk weergegeven) dat ze zich niet mocht bewegen want anders zou er iets gebeuren,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte, in de maand augustus 2014, te [pleegplaats] , opzettelijk gelegenheid, middelen en inlichtingen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door aan [medeverdachte 1] en zijn mededader de informatie te verstrekken dat er in een gele woning gelegen aan de Peizerweg te [pleegplaats] (nabij [locatie 2] ) een dikke man woonachtig is, welke man een grote hoeveelheid geld in huis heeft (dat in een kluis moest liggen) en te tonen waar die woning zich bevindt en een gaspistool en een stroomstootwapen (taser) te verstrekken en hen een geschikte plek te wijzen waar de vluchtauto na de overval in brand kon worden gestoken;
2.
hij in de periode van 24 augustus 2014 tot en met 4 november 2014, te [pleegplaats] , een wapen van categorie III, te weten een semiautomatisch gaspistool (merk Umarex, model Walther P22, kaliber 9mm), en munitie van categorie III, te weten 31 centraalvuur knalpatronen kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad;
3.
hij in de periode van 24 augustus 2014 tot en met 10 november 2014, te [pleegplaats] , een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair: medeplichtigheid aan diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming, gepleegd door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij heeft de officier van justitie aangevoerd dat de overval een grote impact op aangeefster heeft. Zij voelt zich niet meer veilig in haar eigen woning. Verdachte was enkel op geld belust en de gevolgen voor het slachtoffer heeft hij daarbij voor lief genomen. De officier van justitie heeft er bij haar eis rekening mee gehouden dat verdachte nog nauwelijks een strafblad heeft.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een straf die voor wat betreft het onvoorwaardelijk gedeelte niet hoger is dan het reeds door verdachte ondergane voorarrest. Voor het overige kan nog een voorwaardelijk gedeelte worden opgelegd, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, die verdachte bereid is na te leven. De raadsman heeft daarbij aangegeven dat het jammer is dat de officier van justitie bij haar eis geen enkele rekening heeft gehouden met het advies van de reclassering, terwijl die erg positief over verdachte is. Verdachte ziet het verwerpelijke van zijn handelen in en heeft spijt van zijn daad. Ook heeft verdachte geen strafblad.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is medeplichtig geweest aan een overval, waarbij een oudere vrouw 's nachts in haar woning door twee mannen op een stoel werd vastgebonden en werd bedreigd. Hij leverde de informatie, wees het huis aan, wees een geschikte plek aan om de vluchtauto na de overval in brand te steken en leverde wapens. Dat is een zeer ernstig feit, waarbij verdachte zich op geen enkele wijze rekenschap heeft gegeven van de gevolgen voor de bewoner. Dergelijke overvallen hebben, naar algemene ervaringsregels, en zo blijkt ook in dit geval, grote impact op de slachtoffers, ook op langere termijn. Zo voelen zij zich vaak nog lange tijd angstig in hun eigen woning. Een dergelijk feit rechtvaardigt een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Voor enig vergelijk heeft de rechtbank gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS. Als uitgangspunt voor een overval op een woning met licht geweld/bedreiging wordt daar een gevangenisstraf van drie jaren gehanteerd. Hoewel de rechtbank verdachte aanmerkt als medeplichtige, is dat voor de rechtbank geen aanleiding om een aanmerkelijk lagere straf op te leggen, nu het gaat om een vergaande mate van medeplichtigheid die aan medeplegen grenst. Mede gelet op de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, ziet de rechtbank wel aanleiding om een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen, om verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw in te laten met strafbare feiten en daaraan bijzondere voorwaarden te kunnen verbinden, welke volgens de reclassering een positief effect kunnen hebben op het voorkomen van recidive.

Vordering van de benadeelde partij (m.b.t. het onder 1 bewezen verklaarde)

[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De vordering bestaat uit € 2.500,-- aan materiële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Als bewezen zou worden verklaard dat
€ 2.000,-- is weggenomen, is de extra gevorderde € 500,-- te beschouwen als immateriële schadevergoeding.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat deze niet voldoende is onderbouwd. Bovendien is verdachte de enige van de verdachten die geld heeft. Bij toewijzing van de vordering wordt het voor hem daarom moeilijk verhaal te nemen op de andere verdachten, zodat het resultaat zal zijn dat hij alleen opdraait voor voldoening van de gehele vordering en dat is oneerlijk.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade tot na te noemen bedrag voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die in zoverre onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank overweegt daarbij dat bewezen is verklaard dat een bedrag van € 2.000,-- is weggenomen. Dit bedrag is door aangeefster genoemd in haar aangifte. Voor het meerdere is door de benadeelde partij vooralsnog geen bewijs geleverd. De rechtbank zal niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om deze schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
De rechtbank zal daarbij tevens bepalen dat deze aansprakelijkheid hoofdelijk is. Het argument van de raadsman dat dit mogelijk leidt tot een oneerlijke situatie, omdat verdachte wellicht geen verhaal zal vinden bij de mededaders, is voor de rechtbank geen reden om af te zien van het toewijzen van de vordering of het bepalen van hoofdelijke aansprakelijkheid.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 48, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot één jaar, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
 dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
 dat de veroordeelde zich binnen 5 dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij Reclassering Nederland op het [adres 2] ;
 dat de veroordeelde meewerkt aan een intake en eventuele vervolgbehandeling bij een forensische polikliniek, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
 dat de veroordeelde, als de reclassering dat noodzakelijk acht, deelneemt aan een gedragsinterventie, bestaande uit een CoVa of CoVaplus-training, afhankelijk van de uitkomst van de intelligentietest, aangeboden door de reclassering of een soortgelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan veroordeelde zullen worden gegeven.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer] , toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 2.000,-- (zegge: tweeduizend euro), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 2.000,-- (zegge: tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. M. Haisma en mr. J.J. Schoemaker, rechters, bijgestaan door mr. A.J. van Baren, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 september 2015.