ECLI:NL:RBNNE:2015:4799

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 september 2015
Publicatiedatum
16 oktober 2015
Zaaknummer
18.850282-13 ontn
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel na verduistering in dienstbetrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 september 2015 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die schuldig was bevonden aan verduistering in dienstbetrekking. De officier van justitie had op 28 mei 2015 een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij een bedrag van € 137.679,- werd gevorderd. Tijdens de zitting op 10 september 2015 heeft de officier van justitie het gevorderde bedrag bijgesteld naar € 61.943,42. De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de bekennende verklaring van de veroordeelde, die op de zitting van 10 september 2015 erkende een bedrag van € 64.635,10 te hebben verduisterd van haar werkgever.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het gepleegde strafbare feit. Na het afwegen van de door de raadsman aangedragen argumenten en de door de rechtbank vastgestelde bedragen, kwam de rechtbank tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 61.172,56 moest worden vastgesteld. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van dit bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, met de bepaling dat deze betalingsverplichting verminderd zal worden met het bedrag dat de veroordeelde aan de benadeelde partij [bedrijf 1] heeft voldaan.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg als voorzitter fungeerde, en de rechters mrs. M.J. Oostveen en P.H.M. Smeets. De uitspraak werd gedaan ter openbare terechtzitting, waarbij mr. K.E. van Rhijn als griffier optrad. Mr. Oostveen was buiten staat om de beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/850282-13
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 24 september 2015 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 28 mei 2015 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 137.679,- ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/850282-13 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
Ter terechtzitting d.d. 25 juni 2015 heeft de rechtbank een schriftelijke procedure in de ontnemingszaak gelast.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 10 september 2015.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering bijgesteld naar een bedrag van
€ 61.943,42.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op het volgende bewijsmiddel:
de bekennende verklaring door veroordeelde afgelegd op de terechtzitting van 10 september 2015, inhoudende dat zij erkent een bedrag van € 64.635,10 te hebben verduisterd van haar werkgever.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 24 september 2015 in de zaak met parketnummer 18/850282-13 veroordeeld ter zake verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden vastgesteld op een bedrag van € 55.700,-. Veroordeelde heeft niet betwist dat zij een bedrag van € 64.635,10 heeft verduisterd. Van dat bedrag moeten de volgende posten nog worden afgetrokken: € 2.868,83 (niet uitgekeerd salaris juni 2010), € 593,71 (salaris veroordeelde september 2011; minpost) en € 5.403,48 (de door veroordeelde aangeduide bedrijfskosten van [bedrijf 1] ).
De raadsman heeft opgemerkt dat de rechtbank de mogelijkheid heeft om de vordering wederrechtelijk verkregen voordeel van de officier van justitie af te wijzen, wanneer de rechtbank de vordering van de benadeelde partij in de strafzaak zal toewijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het door haar gepleegde strafbare feit.
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormeld strafbaar feit wordt geschat de verklaring van veroordeelde.
Dat levert de volgende berekening op. Veroordeelde heeft niet betwist dat zij de volgende bedragen heeft verduisterd:
- € 59.888,31 ( brief raadsman d.d. 27 augustus 2015);
- € 364,22 ( [bedrijf 2] ; brief raadsman d.d. 27 augustus 2015);
- € 4.382,57 ( [naam] ; ter terechtzitting d.d. 10 september 2015 door veroordeelde erkend).
Dat komt neer op een bedrag van € 64.635,10.
Van dit bedrag moeten de volgende bedragen worden afgetrokken:
- € 2.868,83 ( niet uitgekeerd salaris juni 2010) en
- € 593,71 ( salaris veroordeelde september 2011; minpost).
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 61.172,56 voordeel heeft genoten.
Bij voornoemd vonnis van 24 september 2015 is veroordeelde veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [bedrijf 1] tot een bedrag van
€ 65.472,56. De rechtbank bepaalt dat dit bedrag in mindering zal strekken op de vordering met ingang van het moment waarop veroordeelde de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1] tot een bedrag van € 61.172,56 heeft voldaan.
Toepassing van de wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 61.172,56;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 61.172,56 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- vermindert de betalingsverplichting met een bedrag van € 61.172,56 met ingang van het moment waarop veroordeelde de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1] tot dat bedrag heeft voldaan;
-wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter,
mrs. M.J. Oostveen en P.H.M. Smeets, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 september 2015.
Mr. Oostveen is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.