ECLI:NL:RBNNE:2015:4768

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2015
Zaaknummer
18.920148-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens belaging met gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid van het OM

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 oktober 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belaging. De tenlastelegging omvatte het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer door het versturen van hinderlijke en bedreigende e-mails en zich in de nabijheid van de werkplek van het slachtoffer ophouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging voor de periode van 24 november 2014 tot en met 16 juni 2015, omdat er geen klachten in het dossier aanwezig waren voor deze periode. De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte op 17 en 18 juni 2015 wederrechtelijk en opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, wat resulteerde in vrees bij het slachtoffer. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 136 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een klinische behandeling. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen tot een bedrag van € 252,24, dat de verdachte aan het slachtoffer moet betalen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummers 18/920148-15
18/256720-14 (vordering na voorwaardelijke veroordeling)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 oktober 2015 in de zaken van het openbaar ministerie tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
verblijvende te [verblijfadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 september 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. I.M. Weijers, advocaat te Emmen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Akkerman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 24 november 2014 tot en met 18 juni 2015,
in elk geval op of omstreeks 17 en/of 18 juni 2015, te [pleegplaats 1] en/of te
[pleegplaats 2] en/of te [pleegplaats 3] , althans in Nederland, wederrechtelijk
stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer
van [slachtoffer] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer] , in elk
geval die ander, te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees
aan te jagen, door in bovenvermelde periode meermalen die [slachtoffer] (hinderlijk
en/of ongewenst) mailberichten met beledigende en/of bedreigende teksten te
sturen en/of zich (duidelijk zichtbaar en/of hinderlijk) in de onmiddellijk
nabijheid van de werkplek van die [slachtoffer] op te houden;
art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het ten laste gelegde, met uitzondering van de aanwezigheid bij de
werkplek;
- in de strafmaat rekening houden met het ad informandum gevoegde feit onder
parketnummer: 18/830239-15;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 236 dagen, met aftrek van voorarrest,
waarvan 200 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren;
- oplegging van de bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een klinische behandeling voor
de duur van maximaal anderhalf jaar, een aansluitende ambulante behandeling met de
mogelijkheid van kortstondige klinische opnames en een drugs- en alcoholverbod;
- verlenging van de onder parketnummer 18/256720-14 opgelegde proeftijd met 1 jaar;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van
€ 1102,24, vermeerderd met de wettelijke rente, alsmede oplegging van de
schadevergoedingsmaatregel.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De rechtbank zal de officier van justitie, gelet op het bepaalde in artikel 285b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, ten aanzien van de (eerste) tenlastegelegde periode van 24 november 2014 tot en met 16 juni 2015 niet ontvankelijk verklaren in de vervolging. Er bevinden zich namelijk betreffende deze periode als geheel geen klacht(en) in het dossier. Daarnaast zijn er in het dossier geen evidente aanwijzingen of aanknopingspunten aanwezig waaruit kan worden afgeleid dat aangeefster vervolging van verdachte heeft gewenst ter zake van de genoemde periode.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank acht het ten laste gelegde, evenals als de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte met uitzondering van de aanwezigheid bij de werkplek, wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank komt, anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw, tot een beperkte bewezenverklaarde periode (17 en 18 juni 2015).
De rechtbank past met betrekking tot het ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 september 2015;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van de politie Noord-Nederland, nummer: PL0100-2015174050 (het PV), inhoudende:
- de aangifte van [slachtoffer] [1] ;
- mailberichten [2] ;
- de verklaring van [verbalisant] [3] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 17 en 18 juni 2015 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , met het oogmerk die [slachtoffer] , vrees aan te jagen, door in bovenvermelde periode meermalen die [slachtoffer] hinderlijk en ongewenst mailberichten met beledigende en bedreigende teksten te sturen.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Redengeving bewezenverklaring

De rechtbank acht de in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden redengevend voor hetgeen bewezen is verklaard en op grond daarvan heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Belaging.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie waaruit blijkt dat hij eerder ter zake van een soortgelijk feit is veroordeeld, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw van verdachte.
Verdachte heeft gedurende een korte periode opzettelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer door vele mailberichten inhoudende beledigende en bedreigende teksten aan haar te zenden. Door deze handelwijze werd het slachtoffer vrees aangejaagd. Dit heeft grote impact op haar (gehad), zoals ook blijkt uit haar schriftelijke slachtofferverklaring.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden is. Het voorwaardelijk deel zal de rechtbank lager vaststellen dan door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank van een aanzienlijk kortere pleegperiode uit gaat. De rechtbank zal mede op basis van de door de reclassering van het Leger des Heils uitgebrachte rapportage en advies aan het voorwaardelijke deel van de straf als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een middelenverbod en (voorzetting van) een klinische behandeling bij [locatie] verbinden. Voor het geval na de klinische behandeling nog nadere (ambulante) behandeling wenselijk wordt geacht, staat het de officier van justitie vrij om te zijner tijd wijziging van de voorwaarden te vorderen.
Voorts heeft de rechtbank bij de strafbepaling rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, zoals die op de dagvaarding onder parketnummer 18/830239-15 zijn vermeld en welke feiten hiermee zijn afgedaan.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade tot een bedrag van € 252,24
-zijnde € 2,24 reiskosten en € 250,00 immateriële schade- voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde en bewezenverklaarde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend.
De rechtbank acht de vordering derhalve gegrond en tot een bedrag van € 252,24 voor toewijzing vatbaar.
Voor het overige zal de rechtbank de vordering afwijzen, nu deze voor het resterende deel onvoldoende aannemelijk is gemaakt.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland d.d. 25 februari 2015, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, in beginsel tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf. Gelet op hetgeen op de terechtzitting is behandeld en besproken, acht de rechtbank termen aanwezig thans te volstaan met verlenging van de proeftijd voor de duur van één jaar.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14f, 24c, 27, 36fk, 63 en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van de tenlastegelegde periode van 24 november 2014 tot en met 16 juni 2015.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 136 dagen.

Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 100 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij de reclassering van het Leger des Heils op het [adres] in [plaats] . Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • dat veroordeelde zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling, gedurende een termijn van maximaal 1 jaar, laat opnemen in [locatie] of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven;
  • dat veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik alcohol en drugs, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Hierop kan gedurende het reclasseringstoezicht controle worden uitgeoefend middels urinecontroles.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 252,24, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2015.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 252,24, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 2,24 materiële schade en € 250,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2015.
Bepaalt tevens dat, als verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
18/256720-14:
Wijst de vordering van de officier van de justitie af.
Verlengt de in het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland d.d. 25 februari 2015 vastgestelde proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter,
mr. E. Läkamp en mr. A. Heidekamp, rechters,
bijgestaan door J. Hoogeveen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 oktober 2015.

Voetnoten

1.op pagina 6/7 van het PV
2.op pagina 9ev van het PV
3.op pagina 34/35 van het PV