ECLI:NL:RBNNE:2015:4536

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 september 2015
Publicatiedatum
29 september 2015
Zaaknummer
18.930159-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijke vrijheidsberoving van een minderjarige en ontuchtige handelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 september 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 29 augustus 2014 een vierjarig meisje heeft meegenomen in zijn auto en haar gedurende ongeveer twee uur van haar vrijheid heeft beroofd. De rechtbank rekent dit zwaar aan, vooral omdat het slachtoffer in een kwetsbare positie verkeerde. De verdachte heeft het meisje onder het mom van een proefritje in zijn auto gelokt en haar vervolgens naar een onbekende bestemming vervoerd. Uiteindelijk heeft hij het meisje achtergelaten bij een woning, waar zij huilend en overstuur werd aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de tenlastelegging van wederrechtelijke vrijheidsberoving wettig en overtuigend bewezen acht, maar spreekt hem vrij van de ontuchtige handelingen die hem ook ten laste waren gelegd. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar is verklaard. De officier van justitie had een gevangenisstraf van achttien maanden geëist, maar de rechtbank legt een gevangenisstraf van vijftien maanden op, met terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding aan het slachtoffer toegewezen en de onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen goederen gelast.

Uitspraak

Rechtbank Noord-Nederland

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummers: 18/930159-14
18/730601-13 (vordering na voorwaardelijke veroordeling)
18/030610-13 (vordering na voorwaardelijke veroordeling)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 september 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans gedetineerd in [verblijfplaats] .
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 2 december 2014, 17 februari 2015, 8 mei 2015, 19 mei 2015, 7 juli 2015 en 15 september 2015.
Verdachte is verschenen ter terechtzitting van 15 september 2015 en werd bijgestaan door mr. G.J.P.M. Grijmans en mr. M.W.J.M. van der Meer, beiden advocaat te Bolsward.

Tenlastelegging

De verdachte is bij nadere omschrijving tenlastelegging tenlastegelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 29 augustus 2014, te [pleegplaats] , in de gemeente Meppel, in elk geval in Nederland, opzettelijk een minderjarige persoon, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft verdachte [slachtoffer 1] in een personenauto (een witte eend) meegenomen (onder het mom dat zij een klein eindje met verdachte zou meerijden om te kijken of de auto waggelend reed) en/of (vervolgens) [slachtoffer 1] ongeveer twee uur lang vervoerd (naar een voor haar onbekende bestemde bestemming) en/of bij zich in de auto gehouden, (terwijl [slachtoffer 1] huilend aangaf naar huis te willen);
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 29 augustus 2014 te [pleegplaats] , in de gemeente Meppel, in elk geval in Nederland, opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over voornoemde minderjarige uitoefende, te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , immers heeft verdachte
zonder medeweten en/of toestemming van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] voornoemde [slachtoffer 1] meegenomen en/of vervoerd in een personenauto en/of meegenomen naar [plaats 1] en/of haar daar achtergelaten en aldus voornoemde [slachtoffer 1] buiten het bereik en/of de invloedssfeer van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] gebracht en/of gehouden, zulks terwijl die [slachtoffer 1] beneden de twaalf jaren oud was;
2.
hij op of omstreeks 29 augustus 2014, te [pleegplaats] , in de gemeente Meppel en/of elders in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het tonen van de blote buik en rug door [slachtoffer 1] aan verdachte en/of het vragen van verdachte aan [slachtoffer 1] of ze haar plasser en billen wilde laten zien aan verdachte en/of het (hard en meermaals) wrijven over het kruis van [slachtoffer 1] en/of - het ontkleden van het (boven)lichaam van [slachtoffer 1] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hieruit dat, verdachte, [slachtoffer 1] had meegevoerd in zijn auto en dat [slachtoffer 1] zich dus met verdachte in een kleine ruimte bevond, (waardoor zij zich niet kon onttrekken aan handelingen met verdachte) en/of als volwassen man een psychisch en fysiek overwicht had op die vierjarige [slachtoffer 1] en/of op boze toon tegen [slachtoffer 1] heeft gesproken en/of een (bedwelmende) stof op het bikinitopje van [slachtoffer 1] heeft gespoten en/of (vervolgens) heeft geprobeerd dat bikinitopje tegen haar mond/hoofd aan te
drukken;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 29 augustus 2014 te [pleegplaats] , met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit - het laten tonen van de blote buik en rug door [slachtoffer 1] aan verdachte en/of het vragen van verdachte aan [slachtoffer 1] of ze haar plasser en billen wilde laten zien aan verdachte en/of het (hard en meermaals) wrijven over het kruis van [slachtoffer 1] en/of het ontkleden van het (boven)lichaam van [slachtoffer 1] .
Kennelijke taal- en/of schrijffouten en vergissingen in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie, mr. J.L. van den Broek, acht hetgeen aan verdachte onder 1. primair en 2. primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek van voorarrest en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Voorts integrale toewijzing van de civiele vordering, tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen onder parket-nummers 18/730601-13 en 18/030610-13 waarvan de tenuitvoerlegging is gevorderd en onttrekking aan het verkeer van de onder verdachte in beslag genomen goederen.

De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak

De verdachte dient van het onder 2. primair en subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit, evenals de verdediging van verdachte, niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] op 4 september 2014 tijdens het studioverhoor komt naar voren dat verdachte gas op een bikinitopje deed en dat op haar mond deed. Dit heeft ze ook aan haar ouders verteld. Deze verklaring van [slachtoffer 1] wordt ondersteund door de uitslag van het NFI, waaruit naar voren komt dat op de binnenzijde van de cups van het in [plaats 2] gevonden bikinitopje het mengprofiel van [slachtoffer 1] en van verdachte is aangetroffen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat dit door de politie gevonden bikinitopje in zijn bezit is geweest en dat hij het kort voor zijn aanhouding heeft weggegooid.
Ondanks dat de rechtbank ervan uitgaat dat de hiervoor vermelde handelingen van verdachte, zoals door [slachtoffer 1] verklaard, daadwerkelijk hebben plaatsgehad, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte over het kruis van [slachtoffer 1] heeft gewreven.
Weliswaar heeft [slachtoffer 1] dit wel aan haar ouders verteld, maar de rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] in het eerste verhoor op 29 augustus 2014 [1] heeft aangegeven dat verdachte haar nergens heeft aangeraakt en dat zij tijdens het op 4 september 2014 gehouden studioverhoor niet heeft herhaald hetgeen zij aan haar ouders heeft verteld.
Ook overigens acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is geweest van het plegen of dulden van ontuchtige handelingen als bedoeld in de tenlastelegging.

Bewijsmiddelen

Op vrijdag 29 augustus 2014 omstreeks 16.35 uur kwam de melding van vermissing van
een vierjarig meisje. Het ging om [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] , wonende aan [adres 1] [2] . Zij was al drie uur niet meer gezien.
Op vrijdag 29 augustus 2014 te omstreeks 16.40 uur kwam de melding van de meldkamer Oost Nederland dat het meisje gevonden zou zijn aan de [adres] te [plaats 2] . Hierbij zou op een paar honderd meter afstand aan de [straat 2] een man zijn aangetroffen.
Op 29 augustus 2014 hielden verbalisanten omstreeks 17:15 uur op de locatie [straat 2] te [plaats 2] als verdachte aan [verdachte] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
Op 31 augustus 2014 is [slachtoffer 2] gehoord [3] . Hij verklaart dat zijn dochter [slachtoffer 1] op vrijdag 29 augustus 2014 rond 13:15 uur met hem naar buiten ging. [slachtoffer 1] is met haar step van de oprit gegaan. Hij heeft tegen haar gezegd dat ze met haar step naar het speeltuintje bij [locatie] mocht gaan. Rond 14:00 uur hadden zij nog niets van [slachtoffer 1] gehoord. Zijn vrouw en hij zijn gaan zoeken. Rond 16:30 uur vroeg zijn vrouw aan hem of hij de politie wilde bellen.
Op zaterdag 30 augustus 2014 is [getuige 1] gehoord [4] . [getuige 1] zag voor zijn woning aan [adres 2] te [pleegplaats] een witte Citroen 2cv staan met het kenteken [kenteken] en dat de bestuurder met [slachtoffer 1] stond te praten. Even daarna ging [slachtoffer 1] in de richting van haar woning en de bestuurder reed stapvoets mee en bleef tegen haar kletsen.
Vervolgens zag hij dat de man de [straat 3] in reed. Hij stopte op de hoek en [getuige 1] zag dat [slachtoffer 1] nog steeds met de man in gesprek was. [slachtoffer 1] stond op dat moment aan de passagierszijde met de bestuurder te praten. Hij heeft de bestuurder nog richting de passagierszijde zien bewegen in de auto. Een kwartiertje later zag hij dat de auto was verdwenen en ook [slachtoffer 1] zag hij niet meer staan.
Op zaterdag 30 augustus 2014 is [getuige 2] gehoord [5] . [getuige 2] vertelde dat een witte Citroen (lelijke eend) naast haar woning aan [adres] te [plaats 2] op de oprit was gestopt. [getuige 2] liep er naar toe en sprak de bestuurder aan. Naast hem zat een klein blond meisje dat huilde en overstuur was. [getuige 2] vertrouwde het niet en sms-te het kenteken [kenteken] naar haar vriend. [getuige 2] belde even later de politie. De bestuurder is vervolgens weggelopen en heeft het meisje in de auto achtergelaten.
Op 31 augustus 2014 te 09:15 uur heeft de politie de verdachte gehoord [6] . Hij verklaart, zakelijk weergegeven:
ze was aan het lachen bij de auto. Ja zo is het gegaan. Ik ben ergens op een parkeerplaats gestopt. Toen kwam dat meisje bij de auto staan. Ze vond het een grappige auto. Ik zei dat ze wel even mee mocht rijden op het terrein. Ik ben toen weggereden.
Op donderdag 4 september 2014 is [slachtoffer 1] gehoord in de
kindvriendelijke studio te Groningen [7] . Op de vraag van de verbalisant of zij nog weet dat zij bij die man in de auto heeft gezeten, knikt zij. Verder verklaart zij desgevraagd dat zij het niet leuk vond toen zij bij die meneer in de auto was.

Nadere bewijsmotivering

In tegenstelling tot de raadsman acht de rechtbank het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft immers onder het mom van een "proefritje", het zeer jonge meisje bewogen om in de auto plaats te nemen, is toen met het meisje weggereden en heeft haar gedurende ongeveer twee uur van haar vrijheid beroofd gehouden, terwijl zij dat niet wilde. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van wederrechtelijke vrijheidsberoving.

Hetgeen de rechtbank bewezen acht

De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1. primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 29 augustus 2014 in Nederland opzettelijk een minderjarige persoon, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft verdachte [slachtoffer 1] in een personenauto (een witte eend) meegenomen onder het mom dat zij een klein eindje met verdachte zou meerijden om te kijken of de auto waggelend reed en vervolgens [slachtoffer 1] ongeveer twee uur lang vervoerd naar een voor haar onbekende bestemming en bij zich in de auto gehouden, terwijl [slachtoffer 1] huilend aangaf naar huis te willen.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht.
De verdachte zal van het onder 1. primair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Kwalificatie

Het bewezen geachte levert op:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden,
strafbaar gesteld bij artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht.

Strafbaarheid

De rechtbank heeft kennis genomen van Pro Justitia rapportage, opgemaakt op 15 mei 2015 door E.J. Muller, klinisch psycholoog, en J. Marx, psychiater, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie, zakelijk weergegeven:
bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis op het gebied van de seksualiteit in de vorm van pedofilie van het niet-exclusieve type, mogelijk ook (en vermoedelijk in mindere mate) van fetisjisme en een stoornis op het gebied van middelengebruik, namelijk alcoholafhankelijkheid. Bij verdachte is eveneens sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens die kan worden omschreven als een persoonlijkheidsstoornis NAO met borderline, afhankelijke, ontwijkende en antisociale trekken.
Voor zowel de vastgestelde stoornissen als voor de gebrekkige ontwikkeling geldt dat zij zich kenmerken door een chronisch en duurzaam karakter, zodat kan worden gesteld dat deze ook aanwezig waren ten tijde van het tenlastegelegde.
Onderzoekers adviseren verdachte te beschouwen als verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van het feit en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het hiervoor bewezen geachte aan de verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.

Strafmotivering

De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsman en de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 12 augustus 2015, waaruit blijkt dat de verdachte vele malen eerder is veroordeeld.
Verdachte heeft op 29 augustus 2014 in [pleegplaats] de toen vierjarige [slachtoffer 1] in de door hem bestuurde personenauto meegenomen en haar gedurende ongeveer twee uur opzettelijk van haar vrijheid beroofd en beroofd gehouden. De rechtbank rekent hem dat zwaar aan. Uiteindelijk heeft hij bij een woning in [plaats 2] aangebeld en [slachtoffer 1] aldaar achtergelaten. [slachtoffer 1] huilde en was overstuur.
[slachtoffer 1] moet zich zeer angstig hebben gevoeld, nu zij gedurende een langere periode uit de vertrouwde omgeving van haar ouderlijke huis is gehouden. Te verwachten valt dat zij nog lange tijd zal lijden onder de psychische gevolgen van het gebeurde. Tevens zijn de ouders van [slachtoffer 1] gedurende langere tijd in het ongewisse gebleven waar en onder welke omstandigheden [slachtoffer 1] elders verbleef, hetgeen ook voor hen emotioneel belastend was en waarvan ook zij nog gedurende langere tijd de psychische gevolgen zullen ondervinden.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van de inhoud van het rapport van E.J. Muller, klinisch psycholoog, en J. Marx, psychiater, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht.
Het rapport houdt onder meer als conclusie van de deskundigen in, dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank heeft deze conclusie overgenomen en tot de hare gemaakt.
De officier van justitie heeft, naast een terbeschikkingstelling met dwangverpleging, een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf gevorderd van achttien maanden. Deze eis is gebaseerd op bewezenverklaring van de onder 1. primair en 2. primair tenlastegelegde feiten. De rechtbank acht het onder 2. tenlastegelegde feitencomplex echter niet bewezen, hetgeen tot uitdrukking dient te komen in de aan verdachte op te leggen vrijheidsstraf.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur passend en geboden is.

Motivering van de maatregel tot onttrekking aan het verkeer

De rechtbank acht het hierna te vermelden in beslag genomen voorwerp vatbaar voor de maatregel van onttrekking aan het verkeer, aangezien dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

Motivering maatregel van terbeschikkingstelling

De gedragsdeskundigen E.J. Muller, klinisch psycholoog, en J. Marx, psychiater, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht, die de verdachte beiden hebben onderzocht, hebben gezamenlijk een met reden omkleed, gedagtekend en ondertekend advies uitgebracht.
De conclusies in het gezamenlijk uitgebrachte advies d.d. 15 mei 2015 luiden, zakelijk weergegeven:
bij verdachte is sprake van omvangrijke problematiek, zowel in de persoon van verdachte zelf, als op diverse leefgebieden. Omdat de problemen zo nauw met elkaar verweven zijn, vraagt dit om een integrale behandeling. Het behandelen van slechts één aspect zal niet leiden tot een vermindering van het recidiverisico.
Gelet op de ernst van de problematiek, het hoge recidiverisico en de noodzaak tot langdurige behandeling, adviseren de gedragsdeskundigen de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
De rechtbank verenigt zich met de bovenstaande conclusies en maakt die tot de hare. Op grond van die conclusies en adviezen is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezen geachte feit ziekelijke stoornissen en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens bestonden.
Het feit dat verdachte heeft begaan is een misdrijf, dat behoort tot de misdrijven omschreven in artikel 37a, eerste lid onder 1e van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van bovenstaande conclusies en mede gelet op de ernst van het begane feit, is de rechtbank van oordeel dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
De rechtbank zal daarom gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en zal tevens bevelen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling niet zal worden opgelegd ter zake van misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen mag de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar niet te boven gaan.
De raadsman heeft om aanhouding gevraagd omdat hij de conclusies van de gedrags-deskundigen niet kan volgen en hij de beide deskundigen wil horen.
De rechtbank verwerpt het verzoek van de raadsman nu de conclusies zorgvuldig zijn onderbouwd. De rechtbank ziet de noodzaak tot het horen van de gedragsdeskundigen dan ook niet in.

Benadeelde partij [slachtoffer 1]

De rechtbank acht het causaal verband tussen het onder 1. primair bewezen geachte feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. De vordering acht zij tot na te noemen bedrag voldoende aannemelijk gemaakt. De civiele vordering is dan ook gegrond en tot na te noemen bedrag voor toewijzing vatbaar.
Voor het overige acht de rechtbank de vordering, die voor wat betreft de geleden immateriële schade, mede is gebaseerd op de aan verdachte onder 2. tenlastegelegde feitelijke aanranding van de eerbaarheid en ontucht met een kind, waarvan de rechtbank de verdachte zal vrijspreken, onvoldoende aannemelijk gemaakt. De benadeelde partij zal voor dit deel niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Schadevergoedingsmaatregel

Met betrekking tot het onder 1. primair bewezen geachte feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
De rechtbank zal ingevolge het bepaalde in artikel 36f, zevende lid van het Wetboek van Strafrecht vervangende hechtenis opleggen.
De Staat zal, indien verdachte niet binnen acht maanden na de dag waarop het vonnis onherroepelijk is geworden aan zijn verplichtingen heeft voldaan [8] , het bedrag aan het slachtoffer uitkeren en het uitgekeerde bedrag op de verdachte verhalen.
Tot vervangende hechtenis zal worden overgegaan als volledig verhaal op de goederen van de verdachte onmogelijk is gebleken [9] .
De rechtbank acht het illusoir te menen dat verdachte, aan wie, zoals hierna zal worden beslist, een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een terbeschikkingstelling met dwangverpleging zullen worden opgelegd, in staat zal zijn binnen de genoemde termijn van acht maanden aan zijn verplichting te voldoen. Daarmee zou de normaliter op te leggen vervangende hechtenis, die immers is bedoeld als drukmiddel voor betalingsonwilligen, naar het oordeel van de rechtbank een punitief karakter krijgen, hetgeen de rechtbank ongewenst acht.
De rechtbank zal daarom bepalen dat bij gebreke van betaling van het aan de Staat te betalen bedrag slechts één dag vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Vorderingen tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordelingen onder parketnummers 18/730601-13 en 18/030610-13
De rechtbank zal, zoals hierboven is overwogen, aan verdachte voor het hierboven bewezen geachte feit een gevangenisstraf van vijftien maanden en de maatregel van terbeschikking-stelling met verpleging van overheidswege opleggen.
Onder deze omstandigheden acht zij de gevorderde tenuitvoerlegging van één week voorwaardelijke gevangenisstraf, opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 26 augustus 2013 en van de resterende 152 dagen voorwaardelijke gevangenisstraf, opgelegd bij vonnis de meervoudige kamer van deze rechtbank van 4 maart 2014, niet opportuun. De rechtbank zal beide vorderingen daarom afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14g, 14h, 14i, 14j, 27, 36b, 36c, 36f, 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing van de rechtbank

De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 2. primair en subsidiair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1. primair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvan
vijftien maanden.
De rechtbank beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank beveelt voorts dat de verdachte
ter beschikking zal worden gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd.
De rechtbank bepaalt dat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar niet te boven mag gaan.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer een USB-stick, merk Kruidvat met BVH-inbeslagnamenummer 2014068095-303787.
De rechtbank gelast de teruggave aan veroordeelde van de navolgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een notebook, merk Samsung, een USB-stick, merk TP-link, een mini CD-rom, merk TP-link, een GSM, merk Samsung, een MP3/MP4 speler, merk Difrnce en een USB-stick, merk GriXX.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van de som van
€ 2.566,23,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het schadeveroorzakende feit.
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1]een bedrag van
€ 2.566,23te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door
één dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Beslissing op de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummers 18/730601-13 en 18/030610-13
De rechtbank wijst de vorderingen af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, en mr. L.W. Janssen en mr. J.N.M. Blom, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 29 september 2015.
Mr. Janssen en mr. Blom zijn buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.dossierpagina 97
2.dossierpagina 13 en volgende
3.dossierpagina 99 en volgende
4.dossierpagina 175 en volgende
5.dossierpagina 135 en volgende
6.dossierpagina 35 en volgende
7.dossierpagina 107 en volgende
8.artikel 36f, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht
9.artikel 573, derde lid Wetboek van Strafvordering