ECLI:NL:RBNNE:2015:4480

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
23 september 2015
Zaaknummer
18.820085-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling, diefstal, huisvredebreuk en poging tot zware mishandeling met bijzondere voorwaarden

Op 2 juni 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling, diefstal, huisvredebreuk en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht, een contact- en locatieverbod met elektronisch toezicht, en een alcohol- en drugsverbod. De zaak kwam voort uit incidenten die plaatsvonden op 25 februari 2015, waarbij de verdachte zijn levensgezel mishandelde en haar telefoon stal. Daarnaast was er een tweede incident op 29 januari 2015, waarbij de verdachte een kennis met een ijzeren staaf heeft geslagen. De rechtbank heeft de poging tot doodslag vrijgesproken, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk de dood van het slachtoffer heeft beoogd. De rechtbank verwierp ook het beroep op noodweer, omdat de verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging had overschreden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, die eerder veroordeeld was voor geweldsdelicten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/820085-15
ter berechting gevoegd parketnummer 18/930020-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 juni 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende [verblijfadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 mei 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.J. de Mare, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.F. Hoekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 februari 2015, te [pleegplaats 1] , althans in de gemeente Grootegast, zijn levensgezel [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] (meermalen) te slaan en/of te stompen en/of aan het haar van die [slachtoffer 1] te trekken;
2.
hij op of omstreeks 25 februari 2015, te [pleegplaats 1] , althans in de gemeente Grootegast, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon (merk: Nokia), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3.
hij op of omstreeks 25 februari 2015, te [pleegplaats 1] , althans in de gemeente Grootegast, in een woning, gelegen aan [adres] te [pleegplaats 1] en in gebruik bij [slachtoffer 1] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, wederrechtelijk is binnengedrongen;
4.
hij op of omstreeks 29 januari 2015 te [pleegplaats 2] , in de gemeente Noordenveld, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2] , meermalen, met kracht, met een ijzeren staaf op het hoofd en/of elders tegen het lichaam heeft geslagen, (terwijl deze [slachtoffer 2] op de grond lag) en/of die [slachtoffer 2] meermalen, met kracht, in het gezicht en/of elders tegen het lichaam heeft
gestompt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 29 januari 2015 te [pleegplaats 2] , in de gemeente Noordenveld, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 2] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] , meermalen, met kracht, met een ijzeren staaf op het hoofd en/of elders tegen het lichaam heeft geslagen, (terwijl deze [slachtoffer 2] op de grond lag) en/of die [slachtoffer 2] meermalen, met kracht, in het gezicht en/of elders tegen het lichaam heeft gestompt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- vrijspraak van het onder 4. primair ten laste gelegde;
- veroordeling voor het onder 1., 2., 3. en 4. subsidiair ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, waarvan 288 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- oplegging van de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht (ook indien dit een ambulante behandeling en/of begeleid wonen inhoudt), een contactverbod met [slachtoffer 1] , een gebiedsverbod voor het gebied in een straal van zes kilometer rond de woning van [slachtoffer 1] , een alcohol- en drugsverbod en elektronische controle gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd;
- dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 486,97 onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Beoordeling van het bewijs

Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 19 mei 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan. Ik heb een raam ingeslagen en ben naar binnen gegaan. Binnen ben ik in een worsteling beland met [slachtoffer 1] .
2. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2015056762, gesloten op 16 maart 2015, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015056762-7, d.d. 26 februari 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 1] , wonende aan de [adres] te [pleegplaats 1] , afgelegd op 26 februari 2015:
De roepnaam van [verdachte] is [verdachte] . Ik heb de huisarts bezocht. De huisarts heeft bij mij vastgesteld dat ik plukken haar op mijn hoofd kwijt ben. Mijn lippen zijn gezwollen en er zijn op mijn boven- en onderlip verwondingen. Ik heb blauwe plekken op mijn rechterarm, mijn onderrug en rond mijn hals. Gisteravond kwam [verdachte] rond zeven uur in mijn woning. [verdachte] begon mij te slaan in mijn gezicht en op mijn rug. [verdachte] duwde mij naar de grond en trok mij vervolgens aan mijn haren weer omhoog. Ik kreeg meerdere klappen van [verdachte] . De klappen die ik kreeg waren pijnlijk. Ik ben naar boven gelopen. [verdachte] begon mij opnieuw te slaan in mijn gezicht. Ik weet niet hoe vaak hij sloeg. Het waren harde pijnlijke klappen. Ik zag dat hij sloeg met z'n vuist. Ik zag en voelde dat er bloed uit mijn mond liep.
2.2
een geneeskundige verklaring, op 26 februari 2015 opgemaakt en ondertekend door [huisarts] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als haar verklaring:
[slachtoffer 1] .
Datum: 26-2-2015
Anamnese en onderzoek: Dikke bovenlip, linker wang dit (
de rechtbank begrijpt: dik) en rood/blauw. Beide ogen blauwe kringen rondom, achterzijde rechter arm een hematoom.
2.3.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015056762-14, d.d. 26 februari 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dan wel één van hen:
Op 25 februari 2015, omstreeks 19:05 uur, kregen wij de melding te gaan naar [pleegplaats 1] , [adres] . Ter plaatse werd de deur opengedaan door een vrouw, aangeefster [slachtoffer 1] , die een natte doek bij haar gezicht hield. Wij zagen dat zij opgezette jukbeenderen had, rode vlekken in haar gezicht en hals. Ook zagen wij dat zij bloed had aan de linkerzijde van haar gezicht. In de gang en in de kamer zagen wij zwarte plukken haar op de grond en op de tafel liggen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van de onder 2. en 3. ten laste gelegde feiten
De rechtbank past ten aanzien van de onder 2. en 3. ten laste gelegde feiten, die verdachte heeft bekend, de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 mei 2015;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0100-2015056762-7, d.d. 26 februari 2015, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] .
Vrijspraak van het onder 4. primair ten laste gelegde
De rechtbank is met de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat de onder 4. primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen is.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de bewijsmiddelen (waaronder met name de letselrapportage) worden afgeleid dat verdachte (ten minste) eenmaal met een holle, ijzeren staaf tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen. Uit de bewijsmiddelen blijkt echter niet op welke wijze en met hoeveel kracht dit is gebeurd. Ook blijkt uit de bewijsmiddelen niet dat het slachtoffer op dat moment al op de grond lag. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte het slachtoffer tegen het hoofd heeft geschopt. Daarom acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer ten gevolge van het door verdachte op hem uitgeoefende geweld zou komen te overlijden.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder 4. primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 4. subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank past ten aanzien van het onder 4. subsidiair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 19 mei 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 29 januari 2015 te [pleegplaats 2] de heer [slachtoffer 2] met mijn handen op zijn hoofd geslagen en tegen zijn benen geschopt. Ik heb hem meerdere keren met mijn vuisten geslagen. Ook nog een keer toen hij al op de grond lag.
2. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer PL0100-2015051573 Z, gesloten op 20 februari 2015, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015028241-1, d.d. 30 januari 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik heb mijn rechter onderbeen gebroken. Verder heb ik diverse kneuzingen over mijn hele lichaam. Verder heb ik hele hevige pijn aan de rechterzijde van mijn hoofd. In eerste instantie gaf hij mij een aantal klappen met zijn vuisten in het gezicht. Buiten heeft hij mij helemaal kapot geslapen met die staaf. Volgens mij heet hij [verdachte] .
2.2.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015028241-4, d.d. 29 januari 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige] :
Vandaag, donderdag 29 januari 2015, gingen [slachtoffer 2] en [verdachte] vechtend naar buiten. Ze schopten en sloegen elkaar. Ik zag [verdachte] met de stang op [slachtoffer 2] inslaan. Ik zag dat [verdachte] met beide handen de stang vasthield en van boven naar beneden sloeg. Ik zag dat [slachtoffer 2] op de grond lag en dat [verdachte] met de stang sloeg en [slachtoffer 2] op zijn ribbenkast raakte. Ik heb gezien dat [verdachte] [slachtoffer 2] twee of drie keer raakte.
3. Een letselrapportage van GGD Drenthe, op 27 april 2015 opgemaakt en ondertekend door H. Snijders, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn/haar verklaring:
Toedracht: Volgens betrokkene is hij op 29 januari 2015 mishandeld. De dader zou een stang hebben gepakt en hem daar uitgebreid mee hebben geslagen. Er ontstond een worsteling waarbij hij op een gegeven moment op de grond terecht kwam waarbij de man zou zijn blijven slaan.
Beschouwing: Bij betrokkene zijn een groot aantal letsels geconstateerd in de vorm van bloeduitstortingen, ontvellingen, een fractuur en een overrekking cq gedeeltelijk scheuring van het ligament waarmee het sleutelbeen vastzit. Er zijn bloeduitstortingen gezien aan de rechterzijde van het gelaat, aan de voorzijde rechts boven en aan de voorzijde diagonaal over buik naar de rechter heup en op de rug rechts boven. De bloeduitstorting aan de voorzijde rechts en op de achterzijde rechts boven wordt gecombineerd met een forse ontvelling. De bloeduitstortingen op het gelaat rechts (letsel 1), op de buik rechts (letsel 4) en op de schouder rechts (letsel 5) hebben het typische aspect van tramline bruising. Tramline bruising wordt gezien bij slaan met bijvoorbeeld een stok, buis of riem. Door de klap wordt het bloed naar de zijkanten geperst waardoor door de snelle dilatatie de vaatjes stuk gaan. In het centrum waar de klap aangrijpt en de huid wordt samengeperst ontstaat een bleke lijn of uitsparing. Het feit dat er hematomen op de buik worden gezien, impliceert dat er een forse krachtsinwerking moet hebben plaats gevonden. Er is sprake van een fibula fractuur rechts. De fibula of kuitbeen is het smalle langgerekte beenderdeel dat zich evenwijdig aan scheenbeen in het onderbeen bevindt. Verder is er sprake geweest van een kleine luxatie van het gewricht tussen schouder en sleutelbeen. Het ligament waarmee het bot op de top van de schouder vast zit aan het sleutelbeen is overrekt dan wel gedeeltelijk gescheurd. Dit is te relateren aan letsel 5. Conclusie: Het beeld van de geconstateerde letsels kan goed passen bij het tijdsinterval tussen de aangegeven mishandeling en het door mij uitgevoerde onderzoek. Het geconstateerde letsel kan zeer wel passen bij de door het door het slachtoffer aangegeven slaan met een stang in combinatie met een worsteling.
4. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat de plaats [pleegplaats 2] is gelegen in de gemeente Noordenveld.
Rechtsoverwegingen ten aanzien van het onder 4. subsidiair ten laste gelegde
Uit het dossier volgt niet dat verdachte zogenoemd "vol" opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. Daarom moet worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet had op dat gevolg.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer - is aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Of in een concreet geval sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van verdachte en/of eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven over wat ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Op grond van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer meerdere malen opzettelijk heeft geslagen met een ijzeren staaf, waaronder in ieder geval eenmaal tegen het hoofd. Voorts acht de rechtbank bewezen dat in ieder geval enkele malen met kracht is geslagen en dat het slachtoffer ten tijde van het geven van in ieder geval een deel van deze slagen op de grond lag. De verklaring die het slachtoffer daarover heeft afgelegd, wordt ondersteund door de verklaring van [getuige] . De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige] . De politie is kort na de mishandeling ter plaatse gekomen. [getuige] is korte tijd later gehoord, terwijl het slachtoffer in het ziekenhuis verbleef. Hieruit volgt dat [getuige] niet de gelegenheid heeft gehad haar verklaring met het slachtoffer af te stemmen. Bovendien vinden de verklaringen van het slachtoffer en [getuige] steun in de letselrapportage. De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat de in deze letselverklaring genoemde letsels 1, 4 en 5 zijn ontstaan tijdens de worsteling waarbij verdachte de staaf van het slachtoffer heeft afgepakt, zoals verdachte heeft verklaard. Uit de geconstateerde typische aspecten van tramline bruising en de omstandigheid dat blijkens de hematomen op de buik en de aan letsel 5 te relateren overrekking of gedeeltelijke scheuring van het ligament waarmee het bot op de top van de schouder vastzit aan het sleutelbeen, leidt de rechtbank af dat het slachtoffer meerdere malen met kracht met de staaf is geslagen. Naar het oordeel van de rechtbank is het zeer onwaarschijnlijk dat dit is gebeurd tijdens een worsteling waarbij zowel het slachtoffer als verdachte de staaf vasthielden. Daarom schuift de rechtbank de verklaring van verdachte hieromtrent ter zijde.
Naar algemene ervaringsregels roept het met kracht met een ijzeren staaf tegen het lichaam slaan de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Dit geldt temeer indien het slachtoffer op de grond ligt, waardoor hij de klappen niet of minder goed kan opvangen. De verdachte moet zich daarvan, evenals ieder ander weldenkend mens, bewust zijn geweest. Door toch op zodanige wijze op het slachtoffer in te slaan, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat verdachte de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen bewust heeft aanvaard. Feiten of omstandigheden waaruit het tegendeel zou kunnen worden afgeleid, zijn gesteld noch gebleken.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer.

Redengeving bewezenverklaring

De rechtbank acht de in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden redengevend voor hetgeen bewezen is verklaard en op grond daarvan heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1., 2., 3. en 4. subsidiair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 25 februari 2015 te [pleegplaats 1] [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen te slaan en te stompen en aan het haar van die [slachtoffer 1] te trekken;
2.
hij op 25 februari 2015 te [pleegplaats 1] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen een telefoon (merk: Nokia), toebehorende aan [slachtoffer 1] ;
3.
hij op 25 februari 2015 te [pleegplaats 1] in een woning, gelegen aan [adres] te [pleegplaats 1] en in gebruik bij [slachtoffer 1] , wederrechtelijk is binnengedrongen;
4. subsidiair
hij op 29 januari 2015 te [pleegplaats 2] , in de gemeente Noordenveld, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] meermalen met kracht met een ijzeren staaf tegen het lichaam heeft geslagen, terwijl deze [slachtoffer 2] op de grond lag, en die [slachtoffer 2] met een ijzeren staaf op het hoofd heeft geslagen en die [slachtoffer 2] meermalen in het gezicht en/of elders tegen het lichaam heeft gestompt en die [slachtoffer 2] meermalen tegen het lichaam heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Kwalificatie van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. mishandeling;
2. diefstal;
3. in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
4. subsidiair poging tot zware mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van het onder 4. subsidiair ten laste gelegde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake was van noodweer, dan wel noodweerexces. Daartoe is aangevoerd dat het slachtoffer verdachte binnen het pand heeft bedreigd met een mes en hem heeft achtervolgd en buiten het pand geslagen met een ijzeren staaf. In de worsteling die daarop is ontstaan, heeft verdachte de ijzeren staaf afgepakt. Daarna heeft verdachte de staaf meteen weggegooid. Verdachte heeft ontkend dat hij het slachtoffer bewust met de staaf heeft geslagen. Het is wel mogelijk dat hij het slachtoffer tijdens de worsteling met de staaf heeft geraakt. Het geweld dat verdachte tegen het slachtoffer heeft uitgeoefend, vond plaats uit zelfverdediging. Indien verdachte daarbij verder is gegaan dan noodzakelijk was, is dat veroorzaakt door de vele emoties die door de aanval van het slachtoffer bij verdachte zijn vrijgekomen.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van dit verweer het volgende.
Van noodweer is sprake indien een feit is begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank acht aannemelijk dat het slachtoffer als eerste geweld heeft gebruikt tegen verdachte en dat hij verdachte daarbij in ieder geval met kracht met een ijzeren staaf tegen zijn elleboog heeft geslagen. De rechtbank zal in het midden laten of het slachtoffer verdachte in eerdere instantie binnen het pand heeft bedreigd met een mes. Gesteld noch gebleken is dat het slachtoffer het mes nog bij zich droeg ten tijde van de uiteindelijke gewelddadige confrontatie buiten het pand.
Voorts acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte de staaf van het slachtoffer heeft afgepakt, nadat deze hem daarmee had geslagen. De rechtbank acht echter niet aannemelijk dat verdachte het slachtoffer enkel met de staaf heeft geraakt tijdens zijn pogingen om de staaf af te pakken, noch dat hij de staaf meteen heeft weggegooid nadat dit hem was gelukt. Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte het slachtoffer meerdere malen opzettelijk met de ijzeren staaf heeft geslagen en dat het slachtoffer ten tijde van (een deel van) deze slagen al op de grond lag.
Hoewel de rechtbank aannemelijk acht dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte door het slachtoffer, is zij van oordeel dat verdachte zich niet met succes kan beroepen op noodweer. Nadat verdachte de ijzeren staaf van het slachtoffer had afgepakt en het slachtoffer op de grond terecht was gekomen, had verdachte de mogelijkheid om weg te lopen. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte ook van deze mogelijkheid gebruik moeten maken. Daarnaast geldt dat het geweld dat verdachte vervolgens tegen het slachtoffer heeft gebruikt niet in verhouding stond tot de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding en dus niet proportioneel was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
Van noodweerexces is sprake indien de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat daarvan sprake is geweest. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt niet dat verdachte in paniek of anderszins door emoties overmand was op het moment dat hij het op de grond liggende slachtoffer sloeg met de ijzeren staaf. Daarom kan ook het beroep op noodweerexces niet slagen.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is de woning van zijn ex-vriendin binnengedrongen via een door hem ingeslagen ruit en heeft haar in de woning geslagen, gestompt en aan de haren getrokken. Vervolgens heeft verdachte haar mobiele telefoon gestolen. Een maand later heeft verdachte in aangeschoten toestand een kennis meerdere malen geslagen met een holle, ijzeren staaf. Daarbij heeft hij het slachtoffer ten minste eenmaal tegen het hoofd geraakt en is hij doorgegaan met slaan toen het slachtoffer al weerloos op de grond lag. Het slachtoffer is hierdoor met meerdere letsels in het ziekenhuis terecht gekomen. Door deze mishandelingen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hen veel pijn bezorgd. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat de mishandeling van zijn ex-vriendin heeft plaatsgevonden in haar eigen woning en in de aanwezigheid van (in ieder geval) één van haar kinderen. Hierdoor heeft hij hun gevoel van veiligheid ernstig aangetast. De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat aannemelijk is dat de kennis hem eerst met de staaf heeft geslagen. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen neemt dit de strafbaarheid niet weg, omdat verdachte in zijn reactie veel te ver is gegaan. De rechtbank zal hier echter wel rekening mee houden bij het bepalen van de strafmaat.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte in de periode van vijf jaren voorafgaande aan de bewezenverklaarde feiten vijf keer eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, waaronder meerdere malen voor huiselijk geweld. Twee van deze veroordelingen zijn blijkens het uittreksel nog niet onherroepelijk, zodat de rechtbank daarmee geen rekening zal houden bij de strafoplegging.
Uit het rapport van de reclassering blijkt dat verdachte dakloos is en problemen heeft op alle leefgebieden. De reclassering schat de kans op recidive in als hoog. De reclassering heeft - na raadpleging van en verdiepingsdiagnostiek door GGZ Friesland - geadviseerd verdachte te veroordelen tot een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een ambulante behandeling bij de Forensische Polikliniek van GGZ Friesland, een contactverbod met [slachtoffer 1] , een locatieverbod voor het gebied binnen een straal van zes kilometer van het woonadres van [slachtoffer 1] (gedurende vier maanden ondersteund door middel van elektronische controle) en opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Ter terechtzitting heeft reclasseringsmedewerker P.J.M. Cuipers verklaard dat verdachte kort voor de zitting is bekeurd wegens baldadigheid. Verdachte zou daarbij onder invloed zijn geweest van alcohol. Cuipers heeft de rechtbank geadviseerd verdachte ook een alcohol- en drugsverbod op te leggen en de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste en (meer subsidiair) door de raadsman voorgestelde onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, ook indien deze wordt gecombineerd met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf, geen recht doet aan de ernst van (met name) de onder 1. en 4. subsidiair bewezenverklaarde feiten.
Op grond van de door de rechtbank gehanteerde landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting geldt als uitgangspunt dat voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden wordt opgelegd. Ook indien rekening wordt gehouden met de omstandigheden dat het in dit geval bij een poging is gebleven en dat aannemelijk is dat het slachtoffer als eerste geweld heeft gebruikt, is naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur op zijn plaats. Dit geldt te meer omdat sprake is van meervoudige recidive en verdachte zich behalve aan de poging tot zware mishandeling van de kennis ook (onder meer) schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van zijn ex-vriendin.
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde en door de officier van justitie geëiste bijzondere voorwaarden verbinden.
Gelet op de meervoudige recidive voor huiselijk geweld, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de inschatting van de reclassering dat de kans op recidive hoog is, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank denkt daarbij in het bijzonder aan de ex-vriendin van verdachte. Daarom acht de rechtbank het aangewezen dat de in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis opgelegde contact- en gebiedsverboden na deze uitspraak blijven doorlopen. Ook acht de rechtbank het aangewezen dat meteen na de uitspraak een begin wordt gemaakt met de uitvoering van de overige bijzondere voorwaarden. Daarom zal de rechtbank de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van de aan verdachte onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met de door verdachte gepleegde strafbare feiten, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
De rechtbank zal bepalen dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2015.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 36f, 45, 57, 138, 300, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 4. primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1., 2., 3. en 4. subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot vier maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland op het adres Oostergoweg 6 in Leeuwarden en zich daarna blijft melden zolang en zo frequent als de reclassering dit gedurende de proeftijd van twee jaren noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] , zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd van twee jaren noodzakelijk acht;
3. dat de veroordeelde zich niet zal bevinden binnen een straal van zes kilometer van de woning van [slachtoffer 1] aan de [adres] te [pleegplaats 1] , zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd van twee jaren noodzakelijk acht;
4. dat de veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen (drugs) en alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek, zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd van twee jaren noodzakelijk acht;
5. dat de veroordeelde zich onder behandeling zal stellen van de Forensische Polikliniek van GGZ Friesland of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg op de tijden en plaatsen als door of namens die de Forensische Polikliniek van GGZ Friesland of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd van twee jaren noodzakelijk acht;
6. dat de veroordeelde zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke (24-uurs) opvang, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering zal opstellen, zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd van twee jaren noodzakelijk acht.
Bepaalt dat aan de onder 3. genoemde bijzondere voorwaarde elektronisch toezicht wordt verbonden, zolang de reclassering dit gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 486,97 (zegge: vierhonderd zesentachtig euro en zevenennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2015.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 486,97 (zegge: vierhonderd zesentachtig euro en zevenennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van negen dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 86,97 aan materiële schade en € 400,00 aan immateriële schade. Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2015.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. I.M. Dölle en mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door mr. F.F. van Emst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juni 2015.
w.g.
Brinksma
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Dölle
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
De Wit
locatie Leeuwarden,
Van Emst