ECLI:NL:RBNNE:2015:4413

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
18 september 2015
Zaaknummer
C17/141505/KG RK 15-194
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter wegens vermeende intimidatie en partijdigheid tijdens kort geding

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland op 22 mei 2015 een verzoek tot wraking van rechter S.B. van Baalen afgewezen. Het verzoek was ingediend door de verzoekers [A], Capuchino Beheer B.V., [B] en [C], vertegenwoordigd door advocaat mr. J.G. Schaap, naar aanleiding van een kort geding dat op 30 april 2015 had plaatsgevonden. De verzoekers voerden aan dat zij zich geïntimideerd voelden door de rechter, die hen tijdens de zitting had aangesproken met de woorden 'opzouten'. Dit zou volgens hen de schijn van partijdigheid hebben gewekt.

De wrakingskamer heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen zorgvuldig beoordeeld. De verzoekers stelden dat de rechter hen onvoldoende gelegenheid had geboden om hun verweer te voeren en dat de zitting niet op een geschikte manier was geleid. De rechter heeft echter betoogd dat de verzoekers voldoende gelegenheid hebben gehad om hun standpunten naar voren te brengen en dat de opmerkingen die hij maakte niet als partijdig of respectloos konden worden opgevat.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. De uitspraak van de wrakingskamer was dat het verzoek tot wraking ongegrond was, en de rechter werd in zijn functie gehandhaafd. De beslissing werd openbaar uitgesproken, waarbij de betrokken rechters en de griffier aanwezig waren.

Uitspraak

Beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Locatie Leeuwarden
Wrakingskamer
zaaknummer / rolnummer: C/17/141505 / /KG RK 15/194
Beslissing van de meervoudige wrakingskamer van 22 mei 2015 ex artikel 39 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
inzake het door:

1.[A] ,

wonende te [woonplaats]

2. Capuchino Beheer B.V.,

gevestigd te Eelderwolde,

3. [B] ,

wonende te [woonplaats] ,
4. [C],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers tot wraking,
advocaat mr. J.G. Schaap,
hierna te noemen: [A] , Capuchino Beheer, [B] respectievelijk [C] en tezamen te noemen [A c.s.]
ingediende verzoek tot wraking van
mr. S.B. van Baalen, rechter in deze rechtbank.

1.Het procesverloop

1.1.
Bij de afdeling privaatrecht van deze rechtbank, locatie Leeuwarden, is een kort geding aanhangig tussen de heer [D] (hierna te noemen: [D] ) als eiser, bijgestaan door mr. R.H. Hulshof en [A c.s.] als verweerders, bijgestaan door mr. Schaap voornoemd.
1.2.
Het kort geding is behandeld door mr. Van Baalen voornoemd als voorzieningenrechter ter terechtzitting van 30 april 2015. Ter zitting is de heer [A] verschenen, bijgestaan door mr. Schaap. Ook [D] is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. Hulshof.
1.3.
Bij faxbericht van 1 mei 2015 heeft mr. Schaap namens [A c.s.] een verzoek tot wraking van mr. Van Baalen ingediend.
1.4.
Op 1 en 6 mei 2015 heeft mr. Hulshof namens [D] faxberichten aan de wrakingskamer gezonden, welke faxberichten, zoals de wrakingskamer ter zitting heeft toegelicht, buiten beschouwing zullen worden gelaten in verband met het bepaalde in artikel 9.3 van het wrakingsprotocol van deze rechtbank.
1.5.
Bij brief, aan partijen verzonden op 12 mei 2015, heeft mr. Van Baalen aangegeven niet in de wraking te berusten en de reden daarvan toegelicht.
1.6.
Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van de meervoudige wrakingskamer van 22 mei 2015. Namens [A c.s.] is mr. Schaap ter zitting verschenen, die het wrakingsverzoek nader heeft toegelicht. Tevens is verschenen mr. Van Baalen, die nader heeft toegelicht waarom hij niet in de wraking berust. Verder is verschenen mr. Hulshof namens [D] .
1.7.
De wrakingskamer heeft, na sluiting van het onderzoek ter zitting en na beraad, mondeling uitspraak gedaan. Deze uitspraak vormt daarvan de schriftelijke uitwerking.

2.Het standpunt van [A c.s.]

2.1.
[A c.s.] heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. Ter terechtzitting van 30 april 2015 wilde mr. Schaap, voordat de zaak inhoudelijk zou worden behandeld, het standpunt van [A c.s.] dat de zaak zich niet leende voor kort geding toelichten en om een bodemprocedure verzoeken. Mr. Van Baalen zei toen echter tegen mr. Schaap:
"Opzouten"en gaf aan dat hij eerst mr. Hulshof het woord zou geven. Zowel mr. Schaap als [A] voelden zich hierdoor geïntimideerd. Het is bovendien niet terecht dat mr. Van Baalen voormeld verzoek heeft gepasseerd.
Ook is het verzoek van [A c.s.] voorafgaand aan de zitting om verhinderdata te mogen doorgeven ten onrechte niet gehonoreerd. Door het korte tijdsbestek heeft [A c.s.] de zaak niet grondig kunnen bestuderen en niet goed kunnen voorbereiden. [A c.s.] had er mede daarom veel belang bij om ter zitting voldoende gelegenheid te krijgen zijn verweer toe te lichten. Mr. Van Baalen heeft hem die gelegenheid echter niet geboden. Zo wilde [A] in de tweede termijn een pleitnotitie voordragen en overleggen. Hij mocht deze notities van mr. Van Baalen echter niet overleggen en werd door mr. Van Baalen verzocht zich bij het voordragen van deze pleitnotitie te beperken tot de zaken die nog niet aan de orde waren geweest en de hoofdpunten. Hierdoor voelde [A] zich mede vanwege voormelde opmerking van mr. Van Baalen tegen mr. Schaap zo onder druk gezet, dat hij niet alle punten uit zijn pleitnotitie heeft voorgedragen, waardoor hij niet op alle punten verweer heeft gevoerd. Mr. Hulshof mocht daarentegen zijn pleitnotitie wel overleggen en volledig voordragen. Door dit alles heeft mr. Van Baalen de schijn van partijdigheid gewekt.

3.Het standpunt van mr. Van Baalen

3.1.
Mr. Van Baalen heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Mr. Schaap viel mr. Van Baalen aan het begin van de zitting tijdens het doornemen van de ingekomen stukken in de rede en gaf aan dat zij de zaak niet geschikt vond voor kort geding vanwege het ontbreken van spoedeisend belang en vanwege de complexiteit van de zaak. Aangezien het tijdens de behandeling van een kort geding gebruikelijk is eerst de stukken door te nemen en vervolgens eiser in de gelegenheid te stellen de dagvaarding desgewenst nader toe te lichten, heeft mr. Van Baalen toen tegen mr. Schaap gezegd dat zij haar verweer even moest opzouten, totdat zij in de gelegenheid zou worden gesteld verweer te voeren. Mr. Van Baalen heeft derhalve niet (slechts) gezegd:
"Opzouten", maar een bestaande uitdrukking gebruikt in een zin om aan te geven dat mr. Schaap even moest wachten met haar verweer. Voor zover mr. Schaap en [A] niet bekend waren met die uitdrukking hadden zij uit het vervolg van de zitting kunnen afleiden wat met die uitdrukking bedoeld werd. Ook nadien heeft mr. Schaap mr. Van Baalen en de wederpartij namelijk meerdere malen geïnterrumpeerd met hetzelfde verweer, waarop mr. Van Baalen telkens heeft aangeven dat zij even moest wachten met haar verweer, totdat de eisende partij de vordering nader had toegelicht. Voorts heeft mr. Van Baalen meerdere keren aangegeven dat hij nog over het verweer dat de zaak niet geschikt was voor kort geding zou oordelen. Dit verweer is derhalve niet reeds ter zitting al gepasseerd.
Ook is de stelling van [A c.s.] dat hij geen verweer kon voeren of heeft gevoerd niet juist. Als [A c.s.] de zitting op een andere datum had willen laten plaatsvinden, had hij een verzoek om verplaatsing van de zitting kunnen indienen, maar dit heeft hij noch mr. Schaap gedaan. [A] en Capuchino Beheer waren tijdens de zitting aanwezig respectievelijk vertegenwoordigd en mr. Schaap heeft zich gesteld voor alle gedaagden en heeft namens hen verweer kunnen voeren, hetgeen zij ook heeft gedaan. Ook [A] heeft ter zitting uitgebreid het woord gevoerd, waarbij hij nadrukkelijk ook een toelichting heeft gegeven op de positie van de overige gedaagden. Ook heeft hij schriftelijke pleitnotities (met producties) ingediend voorafgaand aan de zitting. Mr. Van Baalen heeft ter zitting mr. Schaap in de gelegenheid gesteld schriftelijke pleitnotities in het geding te brengen, maar van deze mogelijkheid heeft zij geen gebruik gemaakt. [A] wilde echter tegen het einde van de zitting zelf een pleitnotitie gaan voordragen. Mr. Van Baalen heeft toen gevraagd of [A] zich - gelet op zijn eerdere uitgebreide toelichting - kon beperken tot de zaken die nog niet aan de orde waren geweest en de hoofdpunten. Uiteindelijk kon [A] zich daarin vinden. Daarop heeft hij nogmaals en tamelijk uitvoerig zijn standpunt (en dat van de overige gedaagden) toegelicht aan de hand van zijn schriftelijke aantekeningen. Uit het voorgaande volgt dat [A c.s.] voldoende verweer heeft kunnen voeren en ook heeft gevoerd.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij een rechter die een zaak behandelt worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling van de rechter (de partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. (Hoge Raad 24 oktober 1995, NJ, 1996, 484).
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (de partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van partijdigheid en de overtuiging van de verzoeker weliswaar relevant, maar doorslaggevend is of de twijfel over de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is (EHRM 15 februari 2007, NJ 2007, 536).
4.3.
Ten aanzien van de partijdigheid in objectieve zin oordeelt de wrakingskamer dat er in het onderhavige verzoek tot wraking door [A c.s.] geen feiten of omstandigheden worden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat er sprake is van objectieve partijdigheid. De wrakingskamer zal dan ook enkel beoordelen of er sprake geweest zou kunnen zijn van partijdigheid in subjectieve zin.
4.4.
De wrakingskamer stelt voorop dat zij de stellige indruk gekregen heeft dat mr. Schaap door onbekendheid met de inhoud van het procesreglement kort gedingen en de andere regels ten aanzien van de behandeling in kort geding met verkeerde verwachtingen en veronderstellingen de kort gedingzitting is ingegaan. Zo heeft zij, terwijl zij zich namens [A c.s.] erover beklaagt dat [A c.s.] door het korte tijdsbestek de zaak niet grondig heeft kunnen bestuderen en niet goed heeft kunnen voorbereiden, geen verzoek tot verplaatsing van de zitting als bedoeld onder 10.1 en 10.2 van voormeld procesreglement ingediend. Ook is zij er vanuit gegaan dat zij meteen verweer moest voeren, terwijl het in een kort gedingprocedure te doen gebruikelijk is dat eerst de eisende partij in de gelegenheid wordt gesteld om zijn vordering toe te lichten en daarna de gedaagde partij de gelegenheid wordt gegeven verweer te voeren. Tot slot ging mr. Schaap er ten onrechte vanuit dat meteen diende te worden beslist op haar verweer dat de zaak zich niet leende voor kort geding. Dat mr. Van Baalen haar aan voormelde regels heeft gehouden is terecht en geeft geen blijk van partijdigheid.
4.5.
De zitting is met inachtneming van de door mr. Hulshof opgegeven verhinderdata van beide partijen vastgesteld en mr. Schaap heeft, zoals hierover is overwogen, namens [A c.s.] geen verzoek om verplaatsing van de zitting ingediend. Reeds hierom treft mr. Van Baalen naar het oordeel van de wrakingskamer geen verwijt van het feit dat de zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2015 buiten aanwezigheid van [C] en [B] .
4.6.
De wrakingskamer stelt vervolgens vast dat tussen partijen in geschil is hoe mr. Van Baalen het woord 'opzouten' heeft gebruikt. De wrakingskamer acht niet geloofwaardig dat mr. Van Baalen het woord opzouten heeft gebruikt op de respectloze wijze als door [A c.s.] gesteld. Dit is namelijk hoogst ongebruikelijk, temeer nu dit aan het begin van de zitting al zou zijn gezegd. Bovendien heeft mr. Schaap ter zitting van de wrakingskamer verklaard dat het niet tot haar was doorgedrongen dat mr. Van Baalen tegen haar had gezegd:
"Opzouten"en dat zij pas na de zitting door [A] hierop attent werd gemaakt. Als mr. Van Baalen, zoals [A c.s.] stelt, in reactie op de opmerking van mr. Schaap dat de zaak zich niet leende voor kort geding enkel tegen haar heeft gezegd
: "Opzouten.",is het niet aannemelijk dat mr. Schaap dit niet heeft meegekregen.
4.7.
Echter ook indien veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de juistheid van de stelling van [A c.s.] dat mr. Van Baalen enkel:
"Opzouten"tegen mr. Schaap heeft gezegd en het woord derhalve niet als onderdeel van een zin heeft gebruikt, kan dit [A c.s.] niet baten. Zeker als professional, had het mr. Schaap op grond van het verdere procesverloop duidelijk moeten zijn dat mr. Van Baalen enkel bedoeld had aan te geven dat zij even moest wachten met haar verweer. Mr. Van Baalen heeft namelijk onbestreden aangevoerd dat mr. Schaap hem en de wederpartij nadien nog meerdere malen heeft geïnterrumpeerd met hetzelfde verweer en dat hij daarop telkens heeft aangeven dat zij even moest wachten met haar verweer totdat de eisende partij de vordering nader had toegelicht.
4.8.
De wrakingskamer volgt [A c.s.] tot slot evenmin in zijn stelling dat mr. Van Baalen hem onvoldoende gelegenheid heeft geboden om verweer te voeren. Het is de keuze van mr. Schaap geweest, als advocaat van [A c.s.] , om het verweer te voeren, zoals zij dat heeft gedaan. Dat zij geen schriftelijke pleitnotities heeft overgelegd en in de eerste termijn, zoals zij heeft verklaard, niet inhoudelijk op de zaak is ingegaan, kan mr. Van Baalen derhalve niet worden aangerekend. Voorts overweegt de wrakingskamer dat het overleggen van een pleitnota in een tweede termijn hoogst ongebruikelijk is, laat staan een pleitnota van een partij zelf, die wordt bijgestaan door een advocaat, en dat het weigeren daarvan dan ook geen schijn van partijdigheid oplevert. Ook het verzoek van mr. Van Baalen aan [A] om zich in de tweede termijn te beperken tot de zaken die nog niet aan de orde waren geweest en de hoofdpunten, geeft geen blijkt van partijdigheid. Dit verzoek was gezien het feit dat [A] , zoals mr. Van Baalen onbestreden heeft aangevoerd, al uitgebreid aan het woord was geweest, geen ongewoon of onterecht verzoek.
4.9.
De conclusie op grond van het voorgaande moet zijn dat zich in de onderhavige zaak geen uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwichtige aanwijzing oplevert voor het oordeel dat mr. Van Baalen jegens [A c.s.] een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij [A c.s.] (kennelijk) dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Dit geldt naar het oordeel van de wrakingskamer ook wanneer de door [A c.s.] gestelde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang worden bezien. Een en ander betekent dat het wrakingsverzoek als ongegrond moet worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze uitspraak is gewezen door mr. C.M. Telman, mr. M. Jansen en mr. F. Sieders en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2015, in tegenwoordigheid van mr. W. van Seijen als griffier.
fn: 445