ECLI:NL:RBNNE:2015:4412

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
18 september 2015
Zaaknummer
C17/141257/KG RK 15-176
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek van verzoeker [A] tegen kinderrechter mr. A. de Jong in het kader van ondertoezichtstelling van kinderen [B] en [C]

In deze zaak heeft verzoeker [A] op 27 januari 2015 het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid verzocht om de ondertoezichtstelling van zijn kinderen [B] en [C] met een jaar te verlengen. Dit verzoek werd behandeld door kinderrechter mr. A. de Jong op 10 april 2015. Na de zitting heeft [A] mr. De Jong gewraakt op 17 april 2015, omdat hij meende dat de rechter partijdig was. De wrakingskamer heeft het verzoek op 12 mei 2015 behandeld, waarbij zowel [A] als mr. De Jong niet aanwezig waren. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek te laat was ingediend en dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer heeft het verzoek niet-ontvankelijk verklaard en de procedure omtrent de ondertoezichtstelling voortgezet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Wrakingskamer
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: C/17/141257 / KG RK 15-176
beslissing van 12 mei 2015 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van
[A],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker.
Verzoeker zal hierna [A] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1
Op 27 januari 2015 heeft het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid (hierna verder te noemen: het Regiecentrum) de kinderrechter verzocht de ondertoezichtstelling (hierna: OTS) van [B] (hierna verder te noemen: [B] ) en [C] (hierna verder te noemen: [C] ), kinderen van [A] , met één jaar te verlengen, tot 23 april 2016. Deze verzoeken zijn ter zitting van 10 april 2015 behandeld door mr. A. de Jong, kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden. [A] was ter zitting aanwezig en is over de verzoeken gehoord door
mr. De Jong.
1.2
Bij schrijven d.d. 17 april 2015 heeft [A] mr. De Jong gewraakt. Op 28 en
30 april 2015 heeft mr. De Jong de wrakingskamer bericht dat zij niet in de wraking berust.
1.3
Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting op 12 mei 2015. Met kennisgeving zijn [A] en mr. De Jong daarbij niet verschenen. Wel zijn verschenen [D] , werkzaam bij het Regiecentrum, en [E] , de moeder van [B] en [C] .
1.4
Na een schorsing van de zitting, voor beraad over het verzoek, heeft de voorzitter van de wrakingskamer mondeling uitspraak gedaan inhoudende dat en waarom het wrakingsverzoek niet slaagt. Het hiernavolgende betreft de schriftelijke uitwerking van deze beslissing.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
[A] stelt zich op het standpunt dat mr. De Jong partijdig is. Daartoe voert hij het volgende aan. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 april 2015 heeft mr. De Jong vragen gesteld over de rol en de aanwezigheid van een gezinsvoogd bij de systeemtherapie. Deze informatie bevindt zich echter niet in het dossier en kon dus niet bekend zijn bij mr. De Jong. Kennelijk heeft voorafgaand aan de zitting vooroverleg plaatsgevonden tussen het Regiecentrum en mr. De Jong, aldus [A] . [A] beklaagt zich er verder over dat mr. De Jong tijdens de mondelinge behandeling op 10 april 2015 er genoegen mee nam dat het Regiecentrum (een aantal van) zijn vragen onbeantwoord heeft gelaten. Ook hieruit blijkt volgens [A] de partijdigheid van mr. De Jong.
2.2
Mr. De Jong heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1
Artikel 37 lid 1 Rv bepaalt dat het wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Voor de inhoudelijke beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 Rv. Daarin is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.2
[A] heeft een week na de mondelinge behandeling van de verzoeken om verlenging van de OTS van zijn kinderen mr. De Jong gewraakt. Niet gebleken is dat dat redelijkerwijs niet eerder kon, bijvoorbeeld reeds ter zitting of kort daarna. Reeds om die reden dient het verzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.3
Voorts is de wrakingskamer van oordeel dat van een zwaarwegende aanwijzing als hiervoor bedoeld niet is gebleken.
Het verwijt dat mr. De Jong vooroverleg zou hebben gehad met het Regiecentrum en aldus informatie heeft vergaard, buiten [A] om, is niet alleen niet onderbouwd, maar treft ook geen doel. Mr. De Jong heeft in haar verweerschrift ontkend dat zij vooroverleg heeft gehad met het Regiecentrum. De wrakingskamer heeft geen enkele aanwijzing dat deze ontkenning bezijden de waarheid is. Bovendien is de informatie waarvan [A] stelt dat mr. De Jong die alleen maar na overleg met het Regiecentrum kan hebben verkregen, vermeld in de verzoekschriften tot verlenging van de OTS. Het betreft de navolgende passage (onder de kop 'De aanleiding van het verzoek is als volgt'):
"De systeemtherapie is na drie gesprekken gestopt. Vader (de wrakingskamer leest: [A] ) wenst niet verder te gaan als de gezinsvoogd bij de gesprekken betrokken blijft. Moeder wenst niet verder te gaan indien de gezinsvoogd niet aanwezig is". De (impliciete) stelling van [A] dat vragen van mr. De Jong zijn gebaseerd op en/of hun oorsprong vinden in informatie die niet valt terug te lezen in de dossierstukken, moet dus worden verworpen.
Voor wat betreft het verwijt van [A] dat mr. De Jong er genoegen mee nam dat het Regiecentrum zijn vragen onbeantwoord heeft gelaten, overweegt de wrakingskamer dat ook dit verwijt niet is onderbouwd en derhalve geen doel treft. Het is de taak van de rechter om op de zitting de procesorde te bewaken en de regie te voeren. Het is aan de rechter om te bezien of bepaalde vragen wel of niet relevant zijn en al dan niet aan de orde moeten komen. De rechter heeft daarbij een grote vrijheid. Dit betekent dat slechts in zeer bijzondere omstandigheden de wijze waarop de rechter die taak heeft ingevuld een zwaarwegende aanwijzing kan opleveren dat de rechter jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Van een dergelijke zwaarwegende aanwijzing is de wrakingskamer niet gebleken. Dat mr. De Jong er volgens [A] er niet op heeft gestaan dat het Regiecentrum zijn vragen beantwoordt, is niet een dergelijke zwaarwegende aanwijzing.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1
verklaart het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk;
4.2
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan [A] en aan mr. De Jong, alsmede aan de voorzitter van het team familie en jeugd van de afdeling privaatrecht, locatie Leeuwarden, aan de voorzitter van de afdeling privaatrecht en aan de president van deze rechtbank;
4.3
bepaalt dat de hoofdzaken (verlengingsverzoeken) dienen te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden op het moment van schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.E. Biesma, voorzitter, en mr. M. Jansen en
mr. G.C. Koelman als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. J.R. Leegsma, griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2015.
griffier voorzitter
c 467