ECLI:NL:RBNNE:2015:4408

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 augustus 2015
Publicatiedatum
18 september 2015
Zaaknummer
C18/159296/PR RK 15-450
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak met betrekking tot gezagskwestie en toepasselijkheid van recht

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 20 augustus 2015 een verzoek tot wraking behandeld van de verdachte [A] in een strafzaak met parketnummer 18/830135-15. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de rechters van de strafkamer, te weten mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, J. van Bruggen en M. Haisma. De verdachte stelde dat de strafkamer vooringenomen was omdat zij had geoordeeld dat Nederlands recht van toepassing was op de gezagskwestie, terwijl de verdachte van mening was dat het Nigeriaanse recht van toepassing was. De verdachte voerde aan dat de strafkamer nader onderzoek had moeten doen naar de toepasselijkheid van het recht, en dat het niet doen hiervan duidde op een gebrek aan zorgvuldigheid en vooringenomenheid.

De rechters van de strafkamer hebben echter aangegeven dat er geen sprake was van (de schijn van) partijdigheid. Zij stelden dat hun oordeel over de toepasselijkheid van het recht een juridisch gemotiveerd oordeel was en dat dit op zichzelf geen grond voor wraking kon zijn. De officier van justitie heeft eveneens geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek, stellende dat er geen sprake was van vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft de argumenten van de verdachte en de rechters gewogen en geconcludeerd dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. Het verzoek tot wraking is dan ook afgewezen, en de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Locatie Groningen
Meervoudige wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: C18/159296/PR RK 15-450
Datum beslissing: 20 augustus 2015
Beslissing op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 512 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) in de zaak met parketnummer 18/830135-15 van
[A] ,
thans verblijvende in de [plaatsnaam] ,
verzoekster,
gemachtigde mr. J.T. Willemsen, advocaat te Haarlem.

1.Het procesverloop

1.1
Bij gelegenheid van de behandeling van de hiervoor bedoelde strafzaak ter terechtzitting van 20 augustus 2015 heeft de raadsman van [A] de wraking verzocht van mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, en mrs. J. van Bruggen en M. Haisma, leden, van de strafkamer in deze rechtbank.
1.2
Op 20 augustus 2015 is het wrakingverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld door mr. M. Griffioen, voorzitter, en mrs. O.J. Bosker en D.W.J. Vinkes, leden.
1.3
[A] is bijgestaan door haar raadsman ter zitting verschenen en heeft een nadere toelichting op het wrakingsverzoek gegeven. Voorts zijn de rechters van de strafkamer ter zitting verschenen en hebben te kennen gegeven niet in de wraking te berusten en dit nader toegelicht. Mr. T. Akkerman, officier van justitie, is eveneens verschenen.
1.4
Ten slotte heeft de rechtbank bepaald dat deze beslissing vandaag wordt uitgesproken.

2.Het standpunt van [A]

2.1
legt aan haar verzoek, samengevat weergegeven en voor zover voor de beoordeling van belang, het volgende ten grondslag. De strafkamer van de rechtbank heeft op grond van artikel 16 lid 4 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 vastgesteld dat de gezagskwestie beoordeeld dient te worden naar Nederlands recht. Verzoekster is van mening dat het Nigeriaanse recht van toepassing is. De strafkamer had hier nader onderzoek naar moeten doen. Door dit niet te doen, is het onderzoek niet zorgvuldig verlopen. Met voornoemde beslissing wordt nu reeds een oordeel gegeven over wie het gezag zal hebben over [B] . Hiermee wordt aan de belangen van verzoekster voorbij gegaan en dit duidt op vooringenomenheid aan de zijde van de strafkamer. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [A] aan haar verzoek tot wraking daarnaast als grond aangevoerd dat mrs. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en M. Haisma ook in de kamer plaats hadden die over de gevangenhouding van [A] heeft geoordeeld.

3.Het standpunt van de rechters van de strafkamer

3.1
De rechters van de strafkamer hebben te kennen gegeven niet in het verzoek te berusten en hebben ter nadere toelichting aangevoerd, samengevat weergegeven en voor zover voor de beoordeling van belang, dat er geen sprake is van (de schijn van) partijdigheid. De rechters hebben weliswaar ter zitting geoordeeld dat Nederlands recht van toepassing is, maar een inhoudelijk oordeel kan volgens de rechters evenwel geen grond zijn voor wraking. De rechters hebben verder aangevoerd dat er bij de behandeling van de strafzaak geen oordeel is gegeven over het gezag. Het is juist dat mrs. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en M. Haisma in de kamer plaats hadden welke over de gevangenhouding heeft geoordeeld. Deze grond is in eerste instantie niet door [A] als wrakingsgrond naar voren gebracht, maar eerst bij de behandeling van het verzoek tot wraking.

4.Het standpunt van de officier van justitie

4.1
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek. Het verzoek is volgens hem gebaseerd op een juridisch oordeel. Er is naar zijn mening geen sprake van (de schijn van) vooringenomenheid.

5.De beoordeling

5.1
Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 512 Sv. Daarin is bepaald dat op verzoek van de verdachte de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden grond vormen te vrezen dat het de rechter in de gegeven omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
5.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 512 Sv en artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
5.3
[A] heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de strafkamer zonder nader onderzoek te doen een oordeel heeft gegeven over het van toepassing zijnde recht. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dit geen omstandigheid die maakt dat er sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid nu het een inhoudelijk en juridisch gemotiveerd oordeel betreft. Dat [A] zich niet met dit oordeel kan verenigen, is geen omstandigheid die maakt dat kan worden aangenomen dat de rechters in de strafkamer vooringenomen dan wel partijdig zijn.
5.4
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft [A] als tweede wrakingsgrond naar voren gebracht dat mrs. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en M. Haisma eveneens onderdeel uitmaakten van de kamer die over de gevangenhouding heeft geoordeeld. Naar het oordeel van de wrakingskamer dient ook deze grond meegewogen te worden bij de beoordeling van dit wrakingsverzoek. Weliswaar heeft [A] dit eerst ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek naar voren gebracht, maar gelet op het feit dat de behandeling daarvan in aansluiting op de behandeling van haar strafzaak heeft plaatsgevonden, is zij ook op dit punt ontvankelijk in haar verzoek. De enkele omstandigheid dat twee leden van de strafkamer eerder over de gevangenhouding van [A] hebben geoordeeld, maakt echter evenmin dat er sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid. Dit geldt temeer nu er met betrekking tot de gevangenhouding een andere toets geldt dan die voorligt bij de beoordeling van de onderhavige strafzaak tegen [A] . [A] heeft bovendien nagelaten nader te onderbouwen waarom dit tot partijdigheid zou leiden.
4.6
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het verzoek tot wraking van [A] zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat de hoofdzaak (bekend onder parketnummer 18/830135-15) wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond;
verstaat dat onverwijlde mededeling van deze beslissing aan [A] , mrs. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, J. van Bruggen, M. Haisma en de officier van justitie reeds op de zitting van 20 augustus 2015 is geschied.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Griffioen, voorzitter, en mrs. O.J. Bosker en D.W.J. Vinkes, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2015.
eh