In deze zaak heeft de kantonrechter op 15 september 2015 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen een bankmedewerker, aangeduid als [verzoekster], en de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK ZUIDWEST-DRENTHE U.A. [verzoekster] verzocht om vernietiging van haar ontslag op staande voet, dat haar op 23 juli 2015 was gegeven, en om loondoorbetaling en wedertewerkstelling. Het ontslag was gebaseerd op het onterecht inzien van klantgegevens en het uitvoeren van een BKR-toets zonder functionele noodzaak, wat volgens Rabobank een ernstige schending van de interne gedragscode en integriteitsregels was.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoekster] sinds 1984 in dienst was bij Rabobank en altijd naar behoren had gefunctioneerd. De rechter oordeelde dat, hoewel [verzoekster] verwijtbaar had gehandeld, de omstandigheden waaronder zij handelde, waaronder een moeilijke privésituatie, meebrachten dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. De rechter concludeerde dat Rabobank met een minder zware sanctie had moeten volstaan, zoals een waarschuwing of schorsing.
Daarom heeft de kantonrechter het ontslag op staande voet vernietigd, de arbeidsovereenkomst voortgezet en Rabobank veroordeeld tot loondoorbetaling. Het verzoek van Rabobank tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd afgewezen, omdat de rechter oordeelde dat de ernst van de overtreding niet voldoende was om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Rabobank werd ook veroordeeld in de proceskosten van [verzoekster].