Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 4 Rv d.d. 9 september 2015
[A] , handelend onder de naam [B] ,
[D],
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft eiser [A] in kort geding gedaagden [C] en [D] aangesproken voor het betalen van onbetaalde facturen die voortvloeien uit een mondelinge overeenkomst voor cateringdiensten. De zitting vond plaats op 25 augustus 2015, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. Eiser vorderde een hoofdsom van € 14.744,09, wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Gedaagden voerden verweer en stelden dat de kwaliteit van de geleverde catering onvoldoende was en dat er geen overeenkomst was over nacalculatie van de kosten. De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de vordering van eiser en dat de zaak niet geschikt was voor een kort geding, gezien de betwiste facturen. De kantonrechter wees de vorderingen van eiser af en compenseerde de proceskosten. Tevens werd de beslaglegging opgeheven, omdat de vordering in reconventie niet toewijsbaar was. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van partijen en de vereisten voor een kort geding.