ECLI:NL:RBNNE:2015:4197

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 september 2015
Publicatiedatum
3 september 2015
Zaaknummer
18.730096-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte voor verkeersdelict met dodelijke afloop, maar veroordeling voor gevaar op de weg veroorzaken

Op 3 september 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 12 juni 2014, waarbij een andere bestuurder om het leven kwam. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, namelijk het veroorzaken van het verkeersongeval door schuld, omdat niet kon worden bewezen dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig of onachtzaam was geweest. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, die als beroepschauffeur werkte, op het moment van het ongeval door vermoeidheid in slaap was gevallen, wat leidde tot de botsing met een stilstaande personenauto. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon voorzien dat hij in slaap zou vallen en dat hij niet in staat was om adequaat te reageren op zijn vermoeidheid.

Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit, het veroorzaken van gevaar op de weg, wel bewezen. De verdachte had onvoldoende afstand gehouden van de voertuigen voor hem en had zijn snelheid niet tijdig verminderd, wat gevaar op de weg veroorzaakte. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uren onbetaalde arbeid, met een vervangende hechtenis van 60 dagen indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. Daarnaast werd de verdachte voor een jaar de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen, met een proeftijd van twee jaren. De uitspraak benadrukte de ernst van de gevolgen van de overtreding, maar ook de lagere strafmaat die bij overtredingen geldt in vergelijking met misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730096-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 september 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 augustus 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Delhaye, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juni 2014, op de autosnelweg A7, ter hoogte van [pleegplaats] , althans in de gemeente De Friese Meren, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto, merk DAF), daarmede rijdende over de weg A7, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, terwijl verdachte ten gevolge van de lange werkdag en/of de warmte (zeer) vermoeid was geworden, bij nadering van de rotonde in de A7 bij [pleegplaats] , alwaar zich een file had gevormd, onvoldoende heeft afgeremd en/of zijn snelheid heeft verminderd en/of onvoldoende afstand heeft gehouden van de zich voor hem, verdachte bevindende motorrijtuigen, waardoor een aanrijding/botsing is ontstaan met een personenauto, merk Peugeot, [kenteken] , bestuurd door [slachtoffer] ,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] werd gedood;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 12 juni 2014, te/nabij [pleegplaats] , althans in de gemeente De Friese Meren, als bestuurder van een voertuig (vrachtauto, merk DAF), daarmee rijdende op de autosnelweg A7, bij nadering van de rotonde in de A7 bij [pleegplaats] , alwaar zich een file had gevormd, onvoldoende heeft afgeremd en/of zijn snelheid heeft verminderd en/of onvoldoende afstand heeft gehouden van de zich voor hem, verdachte bevindende motorrijtuigen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het primair ten laste gelegde;
- oplegging van een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis;
- oplegging van een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar met een proeftijd van twee jaren.

Beoordeling van het bewijs

Verdachte wordt primair -kortgezegd- verweten dat hij zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat door zijn schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan een ander om het leven is gekomen.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit bestendige rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het voor het vaststellen van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 aankomt op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. In zijn algemeenheid valt niet aan te geven of een enkele verkeersovertreding voldoende is voor een bewezenverklaring van deze schuld. Verschillende factoren, zoals de aard en concrete ernst van de overtreding, moeten daarbij worden meegewogen. Niet elke onachtzaamheid, onvoorzichtigheid of onoplettendheid -ook indien deze ernstige gevolgen heeft gehad- kan tot strafrechtelijke aansprakelijkheid leiden. Daarvan kan pas sprake zijn, indien de 'ondergrens' van de aanmerkelijke onachtzaamheid en/of onvoorzichtigheid door het handelen van verdachte is overschreden. Hiervoor is van belang dat men het besef moet hebben van de risico's die men met de gedraging neemt en op de koop toe heeft genomen. Voorts is van belang dat deze gedraging vermijdbaar moet zijn geweest. Uit enkel de ernst van de gevolgen van met gedragsregels strijdig verkeersgedrag kan derhalve niet worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
De rechtbank merkt hierbij op dat er veel gebeurtenissen zijn met dramatische gevolgen waarbij de veroorzaker weliswaar een fout heeft gemaakt, maar dat deze fout strafrechtelijk gezien zo weinig verwijtbaar is, dat het handelen van de veroorzaker ongestraft blijft, hoe moeilijk dat voor slachtoffers of hun nabestaanden ook te verteren is. De ernst van de potentiële gevolgen is echter wèl van belang bij de bepaling van de ondergrens. Er mag dan worden verlangd dat men in een bepaalde situatie zorgvuldiger en voorzichtiger handelt dan in andere situaties.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting het volgende vast. Verdachte bestuurde op 12 juni 2014 een vrachtauto. Bij [plaats] voelde verdachte zich plotseling door vermoeidheid overmand. Hij had hier op een eerder moment geen last van gehad. Volgens verdachte kon hij op dat moment niet met zijn vrachtauto van de weg en moest hij doorrijden. Hij wist echter dat na de vlakbij gelegen rotonde bij [pleegplaats] een tankstation aanwezig was. Hij was voornemens om bij dit tankstation te parkeren en zijn rust te nemen. Verdachte wist dat er regelmatig filevorming voor de rotonde bij [pleegplaats] is en hij zag dat het verkeer al langzamer ging rijden. Hij heeft hierop gereageerd door de cruisecontrol uit te zetten en geen gas meer te geven. Hierna is hij in slaap gevallen en zag hij de filevorming niet. Hij is hierdoor met zijn vrachtauto op de achterzijde van een personenauto gebotst. De bestuurder van deze personenauto is ten gevolge van dit ongeval overleden. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij een afstand van ongeveer 100 à 150 meter moet hebben afgelegd die hij niet heeft waargenomen en dat hij door de klap van het ongeval wakker schrok.
Hij zou op dat moment ongeveer 70 kilometer per uur hebben gereden. Deze verklaring van verdachte wordt door de gegevens van de tachograaf uit zijn voertuig bevestigd. Deze gegevens bevestigen ook dat verdachte de cruisecontrol reeds had uitgezet en dat hij zijn snelheid minderde. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij wakker schrok net voordat hij op de personenauto, die achteraan in de file stond, botste. Hij had echter onvoldoende tijd om te remmen of uit te wijken en kon de botsing met de personenauto niet vermijden.
De rechtbank concludeert dat uit beide verklaringen van verdachte blijkt dat, doordat hij in slaap is gevallen, hij de filevorming niet dan wel te laat heeft gezien, waardoor hij op de personenauto is gebotst.
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte een ernstige verkeersovertreding heeft gemaakt die grote gevolgen heeft gehad.
De vraag is of verdachte het ongeval had kunnen voorzien en of hij het ongeval had kunnen vermijden. Van belang is derhalve of hij aan de maatstaven van uiterlijke zorgvuldigheid heeft voldaan.
Verdachte had die dag een zeer lange werkdag van rond de twaalf uren gehad. Volgens verdachte is dit niet een "normale werkdag" voor hem. Buiten zijn schuld om was er het een en ander met een lading misgegaan en zijn werkgever verwachtte van hem dat hij dit zou oplossen. Hierdoor moest hij extra ritten rijden. Volgens verdachte heeft hij zich hierbij aan het Rijtijdenbesluit gehouden. Het tegendeel is niet gebleken en derhalve gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte zich aan dit besluit heeft gehouden. Ondanks dat verdachte een lange werkdag had kan de rechtbank op grond van de stukken niet vaststellen dat verdachte eerder last van vermoeidheid heeft gehad dan na de afslag [plaats] . Verdachte kon derhalve voor de afslag [plaats] niet voorzien dat hij door slaap zou worden overmand.
Verdachte heeft echter na de afslag [plaats] doordat hij doorreed, terwijl hij door vermoeidheid werd overvallen, bewust het risico aanvaard van het in slaap vallen en het vervolgens veroorzaken van een ongeval met mogelijk ernstige gevolgen. Het is immers voorzienbaar dat wanneer de bestuurder van een vrachtauto in slaap valt hij een verkeersongeval met veel schade, gewonden en zelfs doden kan veroorzaken.
De weg van [plaats] naar de rotonde bij [pleegplaats] betreft volgens verdachte een weg waar hij geen mogelijkheden had om zijn voertuig veilig van de weg te halen. Dit wordt bevestigd door de foto's in het dossier. Op deze foto's is zichtbaar dat zich naast de rijbanen enkel een vluchtstrook bevindt. Deze vluchtstrook is niet bedoeld om te parkeren en vervolgens rust te nemen. Dat zou bovendien een gevaarlijke situatie creëren. Verdachte had derhalve op dat moment redelijkerwijs geen andere mogelijkheid dan door te rijden. Hij heeft zorgvuldig gehandeld door de cruisecontrol eraf te halen en zijn snelheid hierdoor te verminderen. Vervolgens is hij overmand door slaap. Nu verdachte in een toestand van onachtzaamheid geraakte, terwijl hij op dat moment geen mogelijkheid had om adequaat te reageren op zijn kort daarvoor optredende vermoeidheid, is de rechtbank van oordeel dat
verdachte onmachtig was met betrekking tot schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeersweg 1994, om het verkeersongeval te vermijden.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde, nu niet kan worden bewezen dat het verkeersongeval is ontstaan omdat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig of onachtzaam is geweest. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde oordeelt de rechtbank als volgt. Zoals kenmerkend is voor overtredingen, eist artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 niet dat opzet of schuld bij verdachte aanwezig is. De rechtbank hoeft zich slechts af te vragen of de verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
De rechtbank past met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 augustus 2015;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal verkeersongevalanalyse, nr. 10614.1820.0006, d.d. 22 december 2014, inhoudende de verklaring van verbalisanten.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 12 juni 2014 nabij [pleegplaats] , als bestuurder van een voertuig, te weten een vrachtauto van het merk DAF, daarmee rijdende op de autosnelweg A7, bij nadering van de rotonde bij [pleegplaats] , alwaar zich een file had gevormd, onvoldoende zijn snelheid heeft verminderd en onvoldoende afstand heeft gehouden van de zich voor hem, verdachte, bevindende motorrijtuigen, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige schulduitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het reclasseringsadvies opgemaakt door Reclassering Nederland op 22 juni 2015, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft een verkeersovertreding begaan door gevaar op de weg te veroorzaken. Hij is met zijn vrachtauto op een personenauto gebotst die achteraan in een file (nagenoeg) stilstond. De bestuurder van de personenauto is door dit ongeval overleden.
Verdachte was ten tijde van het ongeval 23 jaar en was bijna vier jaar in dienst als beroepschauffeur bij dezelfde werkgever. Zijn werkgever is tevreden over hem en uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat, ondanks dat hij zich veel op de weg bevindt, hij nog nooit eerder met justitie in aanraking is geweest wegens verkeersdelicten. De rechtbank leidt hieruit af dat voornoemde ernstige verkeersovertreding een éénmalig incident is geweest.
Omdat schuld of opzet bij overtredingen -doorgaans- geen rol speelt, worden overtredingen veel lager bestraft dan misdrijven. De rechtbank komt dan ook tot een aanmerkelijk lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd.
Bij een ongeval met dodelijke afloop, waarbij slechts een overtreding bewezen is verklaard, stuit deze wijze van bestraffing bij slachtoffers of hun nabestaanden op onbegrip. De rechtbank hecht eraan te benadrukken dat de wijze van bestraffing niet is afgestemd op het zonder twijfel zeer ernstige gevolg van de overtreding, maar op de mate van strafwaardigheid, die bij overtredingen nu eenmaal veel lager is, omdat schuld of opzet ontbreekt.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 120 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen -bromfietsen daaronder begrepen- voor de duur van één jaar.
Bepaalt, dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde vóór het tijdstip waarop de uitspraak voor wat betreft de bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. F. Sieders en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 september 2015.
Mr. F. Sieders en mr. C. Krijger zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Dölle
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Zandstra-Alkema
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
locatie Leeuwarden,