1.3Bij het opleggen van de aanslagen onroerendezaakbelastingen, is door verweerder aan elk van de hoogspanningsmasten een oppervlakte van 30 m² toegekend, waarop de fundering van de betreffende mast en de mast zelf is geplaatst.
2. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de aanslagen onroerendezaakbelastingen ter zake van de hoogspanningsmasten terecht aan eiseres zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag wie genothebbende is van de hoogspanningsmasten.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat het ten behoeve van [X] gevestigde recht (zie 1.2) tot gevolg heeft dat de eigendom van de hoogspanningsmasten niet bij haar berust, zodat de aanslagen onroerendezaakbelastingen ter zake hiervan ten onrechte aan haar zijn opgelegd.
4. Volgens verweerder zijn de hoogspanningsmasten eigendom van eiseres en doet het ten behoeve van [X] gevestigde recht hieraan niet af, nu dit recht niet als opstalrecht is te kwalificeren.
5. Op grond van artikel 220, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet en artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Verordening op de heffing en invordering van onroerendezaakbelastingen 2013 van de gemeente Smallingerland (de Verordening) wordt ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken van degenen die bij het begin van het kalenderjaar daarvan het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, onroerendezaakbelastingen (eigenarenbelasting) geheven. Volgens artikel 220b, tweede lid, van de Gemeentewet en artikel 1, derde lid, van de Verordening, wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
6. Volgens artikel 5:20 van het Burgerlijk Wetboek (BW) omvat eigendom van grond onder meer de eigendom van gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen en werken, voor zover ze geen bestanddeel zijn van eens anders onroerende zaak. Het recht van opstal is een zakelijk recht om in, op of boven een onroerende zaak van een ander gebouwen, werken of beplantingen in eigendom te hebben of te verkrijgen (artikel 5:101 BW).
7. In de Belemmeringenwet Privaatrecht is onder meer het volgende vermeld:
Wanneer ten behoeve van openbare werken:
(…)
een werk noodig is, waarvoor duurzaam of tijdelijk gebruik moet worden gemaakt van onroerende zaken, kan ieder, die eenig recht heeft ten aanzien van die zaken, behoudens recht op schadevergoeding, worden verplicht te gedoogen, dat zoodanig werk wordt aangelegd en in stand gehouden, indien naar het oordeel van Onzen Minister van Waterstaat de belangen van de rechthebbenden redelijkerwijs onteigening niet vorderen en in het gebruik van de zaken niet meer belemmering wordt gebracht, dan redelijkerwijs voor den aanleg en de instandhouding van het werk noodig is.
1. Onze Minister van Waterstaat kan op verzoek van rechthebbenden ten aanzien van onroerende zaken, waarvan krachtens overeenstemming of krachtens beslissing, als in de voorgaande artikelen bedoeld, is of wordt gebruik gemaakt, de verplaatsing van het werk onder aan den verzoeker te stellen voorwaarden bevelen.
3. De in het eerste lid bedoelde rechthebbenden zijn in hun verzoek niet-ontvankelijk:
a. (…)
b. indien het werk aanwezig is krachtens een beperkt recht waaraan de onroerende zaak onderworpen is of krachtens een beding als bedoeld in artikel 252 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, dat is ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van dat wetboek.”
8. De rechtbank overweegt dat de Belemmeringenwet Privaatrecht aan ondernemers van openbare werken een publiekrechtelijk instrument biedt dat de aanleg of het behoud van openbare werken garandeert, doordat op grond daarvan rechthebbenden kunnen worden verplicht te gedogen dat zodanig werk wordt aangelegd en in stand gehouden. Het ten behoeve van [X] op grond van artikel 5, derde lid, Belemmeringenwet Privaatrecht, gevestigde recht kwalificeert reeds daarom naar het oordeel van de rechtbank niet als een (privaatrechtelijk) zakelijk recht van opstal als bedoeld in artikel 5:101 BW. Nu uit de stukken van het geding niet volgt dat daarnaast een recht van opstal in de zin van artikel 5:101 BW is gevestigd, brengt artikel 5:20 BW met zich mee dat eiseres als eigenaresse van de grond waarop de hoogspanningsmasten zijn geplaatst, ook de eigendom van de hoogspanningsmasten toekomt.
9. Uit het hiervoor overwogene volgt dat eiseres zowel eigenaresse is van het perceel als van de hoogspanningsmasten. Daardoor kan eiseres in beginsel als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht als bedoeld in de Gemeentewet en de Verordening worden aangemerkt. Onder genot dient in dit verband te worden verstaan, de aan een bepaald recht ontleende bevoegdheid om over het object te beschikken overeenkomstig de bepalingen van het zakelijk recht dat iemand heeft (Hoge Raad 18 april 1990, nr. 26 607, BNB 1990/197).
10. Ter zitting is vast komen te staan dat de grond waarop de hoogspanningsmasten zijn geplaatst, een oppervlakte van 30 m² per mast omvat. De rechtbank is van oordeel dat eiseres door het ten behoeve van [X] gevestigde recht niet als genothebbende kwalificeert ten aanzien van de gedeelten van het kadastrale perceel waarop de hoogspanningsmasten zijn geplaatst. Door de aard van het gevestigde recht is eiseres dusdanig beperkt in het gebruik van deze grond, dat niet meer van genot kan worden gesproken.
11. Nu eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen genothebbende van de hoogspanningsmasten is, is eiseres geen belanghebbende in de zin van artikel 24 van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ). De WOZ-beschikkingen en de aanslagen onroerendezaakbelastingen ter zake van de hoogspanningsmasten zijn dan ook ten onrechte aan haar opgelegd en dienen te worden vernietigd. De rechtbank komt daardoor niet toe aan de beantwoording van de vraag of de waarde van de hoogspanningsmasten al dan niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
12. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank zal de uitspraken op bezwaar en de aanslagen onroerendezaakbelastingen vernietigen.
13. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
14. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij ten aanzien van de onderhavige beroepen afstand doet van haar beroep op vergoeding van de proceskosten, nu deze kosten reeds aan haar door verweerder worden vergoed in het kader van het ingetrokken beroep met zaaknummer LEE 13/3720. De rechtbank ziet geen aanleiding hiervan af te wijken. Voor een proceskostenveroordeling bestaat in verband daarmee dan ook geen aanleiding.
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de WOZ-beschikkingen;
- vernietigt de aanslagen onroerendezaakbelastingen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 954 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, voorzitter, en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. F.J.H.L. Makkinga, leden, in aanwezigheid van mr. T. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2015.
w.g. griffier
w.g. voorzitter