ECLI:NL:RBNNE:2015:4178

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2015
Publicatiedatum
1 september 2015
Zaaknummer
C/18/154044 / HA ZA 15-34
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet tegen verstekvonnis inzake betaling van een geldsom en beslaglegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 augustus 2015 een vonnis in verzet gewezen. De zaak betreft een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ACCOUNTANTSKANTOOR J.J. SMIT B.V. (hierna: Smit) en een opposant, die in verzet is gekomen tegen een eerder verstekvonnis van 1 oktober 2014. Smit had in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank de opposant zou veroordelen tot betaling van een bedrag van € 41.329,89, vermeerderd met rente en kosten. Dit verstekvonnis was op 1 oktober 2014 aan de opposant betekend, maar de opposant betwistte de geldigheid van deze betekening en stelde dat hij tijdig verzet had ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verstekvonnis op 8 oktober 2014 in persoon aan de opposant is betekend. De opposant had echter aangevoerd dat hij het exploot niet had ontvangen en dat de verzettermijn pas zou ingaan op het moment van tenuitvoerlegging van het verstekvonnis. De rechtbank oordeelde dat de opposant bekend was met het verstekvonnis en de tenuitvoerlegging daarvan, onder andere door een brief van zijn incassogemachtigde. De rechtbank concludeerde dat de verzetdagvaarding te laat was betekend, waardoor de vordering van de opposant werd afgewezen.

De rechtbank bekrachtigde het eerdere verstekvonnis en veroordeelde de opposant in de kosten van de verzetprocedure, die aan de zijde van Smit tot dat moment waren begroot op € 452,00. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/154044 / HA ZA 15-34
Vonnis in verzet van 26 augustus 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ACCOUNTANTSKANTOOR J.J. SMIT B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
geopposeerde,
advocaat mr. E. Eshuis, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[voorletters] [opposant],
wonende te Briltil,
opposant,
advocaat mr. M.G.J. Smit, kantoorhoudende te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Smit en [opposant] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 maart 2015;
  • het proces-verbaal van comparitie van 26 augustus 2015.
1.2.
Ter gelegenheid van de comparitie heeft de rechtbank mondeling vonnis gewezen.

2.De feiten

2.1.
Smit heeft in de verstekprocedure met zaak- en rolnummer C/18/150598 / HA ZA 14-236 gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [opposant] zal veroordelen tot betaling van € 41.329,89, vermeerderd met contractuele rente, beslagkosten en proceskosten. Bij het verstekvonnis gewezen op 1 oktober 2014 zijn de vorderingen van Smit toegewezen.
2.2.
Smit heeft een afschrift van een betekeningsexploot in het geding gracht waarin de deurwaarder heeft aangetekend dat genoemd verstekvonnis op 8 oktober 2014 in persoon aan [opposant] is betekend.
2.3.
[opposant] heeft een aan hem gezonden brief van 1 december 2014 in het geding gebracht waarin de incassogemachtigde van Smit heeft geschreven (voor zover thans van belang):
(…) Op 13 november 2014 heeft de deurwaarder beslag gelegd op uw inkomen bij Stichting Pensioenfonds ABP. (…)
Bij deze brief sturen wij u een specificatie van het verschuldigde bedrag waarvoor in deze zaak beslag is gelegd.
2.4.
Bij schrijven binnengekomen ter griffie op 1 december 2014 heeft [opposant] verklaard dat Smit op grond van een onwettig verkregen vonnis beslag heeft laten leggen op een woning en op zijn pensioenuitkering.

3.Het geschil

3.1.
[opposant] vordert in het verzet dat het verstekvonnis van 1 oktober 2014 wordt vernietigd en dat de vordering van Smit alsnog wordt afgewezen.
3.2.
[opposant] stelt dat hij tijdig verzet heeft ingesteld. Het verstekvonnis van 1 oktober 2014 is volgens hem niet in persoon betekend. Het exploot van 8 oktober 2014 is volgens [opposant] bovendien nietig omdat daarop ten onrechte is vermeld dat betekening in persoon heeft plaatsgevonden terwijl hij heeft geweigerd het exploot in ontvangst te nemen. Het exploot is evenmin in zijn brievenbus gedeponeerd. De verzettermijn van vier weken is pas ingegaan op het moment van tenuitvoerlegging van het verstekvonnis. Op 14 december 2014 heeft de deurwaarder enkele kunstwerken in beslag genomen. Deze kunstwerken zijn thans nog niet verkocht. Ingevolge het bepaalde in artikel 144 Rv betekent dit dat het vonnis nog niet ten uitvoer is gelegd. Smit heeft ten laste van [opposant] derdenbeslag gelegd onder het Pensioenfonds ABP. De eerste inhouding van pensioengelden heeft plaatsgevonden op 23 of 24 december 2014. Ingevolge artikel 144 sub b Rv treedt de tenuitvoerlegging op dat moment in werking. De verzetdagvaarding is binnen de termijn van 4 weken na dit moment aan Smit betekend.
3.3.
Het verweer van Smit sterkt ertoe dat het verstekvonnis op 8 oktober 2014 in persoon aan [opposant] is betekend en dat [opposant] de termijn waarbinnen hij verzet in had moeten dienen heeft laten verstrijken.

4.De beoordeling

4.1.
Vastgesteld dient te worden of [opposant] tijdig verzet heeft ingesteld. Op grond van artikel 143 lid 2 Rv dient verzet te worden ingesteld binnen vier weken na betekening van het vonnis in persoon, of binnen vier weken na het plegen van een daad waaruit blijkt dat [opposant] bekend is met het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging. Buiten deze gevallen vangt op grond van artikel 143 lid 3 Rv de termijn van vier weken aan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd. Op grond van artikel 144 sub b Rv wordt het vonnis geacht ten uitvoer te zijn gelegd in geval van derdenbeslag op een vordering, na de uitbetaling aan de beslaglegger, of, indien dit beslag wordt gelegd op een vordering tot periodieke betalingen, na de eerste uitbetaling.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het exploot van betekening van
8 oktober 2014 dat het verstekvonnis op die dag in persoon aan [opposant] is betekend. De rechtbank acht geen gronden aanwezig op basis waarvan moet worden getwijfeld aan de authenticiteit van het op 8 oktober 2014 aan [opposant] betekende exploot. In rechte moet derhalve worden aangenomen dat het vonnis op 8 oktober 2014 in persoon aan hem is betekend. De verzetdagvaarding is op 9 januari 2015, na het verstrijken van de daartoe in artikel 143 lid 2 Rv bepaalde termijn van 4 weken (artikel 143 lid 2 Rv.), aan Smit betekend.
4.3.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit de onder rechtsoverweging 2.3 en 2.4 aangehaalde brieven van 1 december 2014 ook overigens genoegzaam volgt dat [opposant] bekend was met het verstekvonnis en de aangevangen tenuitvoerlegging ervan. Het sturen van een brief over het volgens [opposant] ‘onwettige vonnis’ aan de griffie moet worden beschouwd als een daad waaruit noodzakelijkerwijze voortvloeit dat hij op of omstreeks 1 december 2014 met het verstekvonnis bekend moet zijn geweest. Gerekend vanaf 1 december 2014 zou de termijn van verzet eveneens zijn verstreken voor het moment waarop [opposant] de verzetdagvaarding aan Smit heeft doen betekenen.
4.4.
Nu de verzettermijn is verstreken zal de vordering reeds op die grond worden afgewezen. De overige stellingen van partijen behoeven derhalve geen bespreking. [opposant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het verzet worden verwezen. De kosten aan de zijde van Smit worden tot op heden begroot op € 452,00 voor salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bekrachtigt het door deze rechtbank op 1 oktober 2014 onder met zaak- en rolnummer C/18/150598 / HA ZA 14-236 gewezen verstekvonnis,
5.2.
veroordeelt [opposant] in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van Smit tot op heden begroot op € 452,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R. Tromp en in het openbaar uitgesproken op
26 augustus 2015.
rh