ECLI:NL:RBNNE:2015:4163

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 augustus 2015
Publicatiedatum
1 september 2015
Zaaknummer
18.830045-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man tot deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor bedreiging met een vuurwapen en wapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 31 augustus 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn ex-vriendin heeft bedreigd met een vuurwapen. De verdachte, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], woonachtig te [woonplaats], was op het moment van de zitting preventief gedetineerd. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van de ex-vriendin, die op 13 februari 2015 naar het politiebureau was gevlucht uit angst voor de verdachte. Tijdens de zitting op 17 augustus 2015 heeft de verdachte bekend dat hij het wapen aan de aangeefster heeft getoond en dat hij mogelijk heeft gezegd dat het wapen schietklaar was. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de verdachte zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de bedreiging met een vuurwapen wettig en overtuigend bewezen was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid, strafbaar was voor de feiten die hem ten laste waren gelegd. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft deze eis grotendeels overgenomen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een alcoholverbod. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen goederen, waaronder het vuurwapen, onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/830045-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
31 augustus 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans preventief gedetineerd in [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
17 augustus 2015.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C.C. Westerling-Diderich.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 februari 2015 te [pleegplaats] ,
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
aan die [slachtoffer] getoond en/of hiermee zwaaiende bewegingen gemaakt in de
nabijheid van die [slachtoffer]
en/of (vervolgens/daarbij) opzettelijk dreigend de volgende woorden tegen die
[slachtoffer] geroepen/gezegd: "Is dit wat je wil" en/of "het wapen is geladen"
en/of "het wapen is schietklaar" en/of "wat maakt het uit, dan gaan we samen",
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij in of omstreeks de periode van 12 februari 2015 tot en met 13 februari
2015 te [pleegplaats] een wapen van categorie III, te weten een semi-automatisch
pistool van het merk Crevena Zastava, en/of munitie van categorie III, te
weten 19 centraalvuur kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij geen aanleiding heeft om aan de aangifte te twijfelen. Er zijn een wapen en munitie aangetroffen. Verdachte heeft bekend dat hij een deel van de ten laste gelegde bewoordingen heeft gebruikt en dat hij het wapen aan aangeefster heeft getoond. Aangeefster voelde zich door die situatie bedreigd en zij kon ook redelijkerwijs de vrees hebben dat verdachte haar zou doden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Hij heeft met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster niet consistent zijn. Zo heeft zij in eerste instantie bij binnenkomst in het politiebureau verklaard dat verdachte haar onder schot hield, terwijl ze in een latere verklaring aangeeft dat dat niet is gebeurd. Daarentegen heeft verdachte steeds consistent verklaard. Daarom moet niet de verklaring van aangeefster, maar die van verdachte worden gevolgd. Voorts was geen sprake van de redelijke vrees dat aangeefster het leven zou laten. In de context van het geheel, het van te voren door verdachte met aangeefster besproken plan om een wapen aan te schaffen om zichzelf van het leven te beroven, is het tonen van een wapen, ook onder de ten laste gelegde bewoordingen, niet bedreigend. Verdachte had bovendien niet het opzet om aangeefster te bedreigen, ook niet in voorwaardelijke zin.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
Feit 1
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 13 februari 2015, opgenomen op p. 21 e.v. van dossier nummer 2015043791 d.d. 30 maart 2015 van Politie [plaats] , inhoudende de verklaring van [slachtoffer] :
Ik woon samen met [verdachte] en onze zoon [naam] op het adres [adres] te [pleegplaats] . Afgelopen vrijdag 6 februari 2015 heb ik hem verteld dat ik niet verder met hem wilde. Daar reageerde [verdachte] boos op. Afgelopen maandag of dinsdag heb ik hem gevraagd of hij weg kon gaan. Woensdagavond hoorde ik dat [verdachte] ineens tegen mij zei dat hij een vuurwapen ging regelen om zichzelf van het leven te beroven. Vanochtend, vrijdag 13 februari 2015, omstreeks 9:00 uur zag ik dat [verdachte] mijn slaapkamer binnen kwam. Ik zag dat hij een vuurwapen bij zich had. Ik schrok me wezenloos. Ik ben van bed afgesprongen en naar de woonkamer gegaan. Hij is mij achterna gelopen. Ik vroeg of hij het wapen neer wilde leggen. Ik zag dat hij het wapen naast zich neer legde. Op een gegeven moment vroeg hij mij of dit hetgeen was wat ik wilde en of ik hem geen laatste kans wilde geven. Ik was echter zo bang dat ik geen antwoord durfde te geven. Hij zei dat het wapen geladen was, dat ie schietklaar stond. Ik ben op enig moment naar de slaapkamer gelopen. Ik zag dat [verdachte] het pistool in zijn winterjas deed. Ik zag en voelde dat hij mij wilde omhelzen. Ik riep: "Ga weg met dat ding." Dat ding zou maar afgaan in zijn jaszak! Ik hoorde dat hij zei: "Wat maakt het uit, dan gaan we samen." Ik hoorde dat [verdachte] aan mij vroeg of ik hem nog één kans wilde geven.
Toen ik hoorde dat [verdachte] met de auto weg was, heb ik snel wat spullen gepakt en ben ik onmiddellijk naar de politie gerend. Ik was doodsbang.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 februari 2015, opgenomen op p. 17 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [verbalisant 1] :
Op vrijdag 13 februari 2015 omstreeks 9:55 uur was ik werkzaam bij het bureau aan de [straat 1] te [plaats] . Ik zag dat een zeer angstige vrouw, naar later bleek aangeefster [slachtoffer] , de hal binnen kwam. Ik zag dat ze helemaal aan het trillen en huilen was. Ik hoorde dat zij verklaarde dat ze haar woning was uitgevlucht en direct naar het politiebureau was gerend. [slachtoffer] was heel erg bang, ze bleef trillen met haar handen.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 februari 2015, opgenomen op p. 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [verbalisant 2] :
Op vrijdag 13 februari 2015 omstreeks 10:00 uur kwam er een vrouw via de hoofdingang op de servicebalie aanrennen. Ik hoorde dat zij erg hijgde. Ik zag dat zij huilde. Haar hele gezicht was rood en betraand. Ik hoorde haar zeggen dat haar vriend achter haar aan zat en dat hij een pistool had. Ik ben met haar naar een kamertje gegaan. Ik zag dat zij erg met haar handen trilde.
De door verdachte op de terechtzitting van 17 augustus 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb het wapen die ochtend uit de auto gehaald en ik ben met het wapen naar haar toe gegaan in de slaapkamer. Ik heb het wapen aan haar laten zien. Het kan zijn dat ik heb gezegd dat het wapen schietklaar was.
Feit 2
De rechtbank past met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering.
De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting afgelegd;
Een proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 19 februari 2015, opgenomen op p. 30 e.v. van dossier nummer 2015043791 d.d. 30 maart 2015, van Politie [plaats] ;
Een proces-verbaal d.d. 2 maart 2015, opgenomen op p. 38 e.v. van voornoemd dossier.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten over het onder 1 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht wettig en overtuigend bewezen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de inhoud van de aangifte te twijfelen. Verdachte heeft de aangifte op onderdelen bevestigd. Zo heeft hij verklaard dat hij in de slaapkamer van aangeefster het wapen heeft getoond en daarbij wellicht heeft gezegd dat het schietklaar was. Daarbij komt dat aangeefster, kort nadat het voorval had plaatsgevonden, zeer geëmotioneerd het politiebureau binnen kwam rennen. De verklaring van verbalisanten over haar gemoedstoestand, door hen nog dezelfde dag vastgelegd in een proces-verbaal van bevindingen, acht de rechtbank bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank acht de verklaring van verdachte, te weten dat er in alle rust een gesprek met zijn vriendin plaatsvond terwijl er nauwelijks of geen sprake was van een geëmotioneerde vriendin, niet aannemelijk. Zijn relatie met aangeefster was immers kort daarvoor verbroken, een feit dat hij niet of nauwelijks kon accepteren. Voorts was hij, naar eigen zeggen, van plan om zichzelf van het leven te gaan beroven.
Uitgaande van bovenstaande bewijsmiddelen heeft verdachte een doorgeladen en schietklaar wapen meegenomen de slaapkamer van aangeefster in. In de slaapkamer heeft hij het wapen aan haar getoond en daarmee zwaaiende bewegingen gemaakt terwijl hij verschillende bedreigende uitingen heeft gedaan. Ook in de context van het grotere geheel, er van uitgaande dat verdachte aangeefster had verteld dat hij een wapen aan ging schaffen om zichzelf daarmee van het leven te beroven en zelfs met haar over zijn begrafenis zou hebben gesproken de avond daarvoor, acht de rechtbank de door verdachte op die ochtend gecreëerde situatie wel degelijk bedreigend. Weliswaar kan niet worden vastgesteld dat verdachte het doel had om aangeefster te bedreigen, maar zijn handelen was van dien aard en geschiedde onder zodanige omstandigheden dat bij aangeefster wel degelijk de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte haar van het leven zou beroven. Uit de uiterlijke verschijningsvorm leidt de rechtbank af dat verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard.
Bewezenverklaring
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 13 februari 2015 te [pleegplaats] , [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen aan die [slachtoffer] getoond en hiermee zwaaiende bewegingen gemaakt in de nabijheid van die [slachtoffer] en (vervolgens/daarbij) opzettelijk dreigend de volgende woorden tegen die
[slachtoffer] geroepen/gezegd: "Is dit wat je wil" en "het wapen is geladen"
en "het wapen is schietklaar" en "wat maakt het uit, dan gaan we samen";
2.
hij in de periode van 12 februari 2015 tot en met 13 februari 2015 te [pleegplaats] een wapen van categorie III, te weten een semi-automatisch pistool van het merk Crvena Zastava, en munitie van categorie III, te weten 19 centraalvuur kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank mede gelet op de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 22 juni 2015, opgemaakt door D. Breuker, psycholoog.
De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, te weten een persoonlijkheidsstoornis nao met een gemengd beeld van antisociale, borderline en narcistische trekken. Daarnaast is er sprake van alcoholmisbruik danwel alcoholafhankelijkheid. De stoornis, die ook tijdens het plegen van de ten laste gelegde feiten aanwezig was, beïnvloedde verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelede in aanzienlijke mate. Vanwege de persoonlijkheidsstoornis beschikt verdachte niet over een adequate emotie- en impulsregulatie. Geadviseerd wordt om verdachte daarom als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan hem in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Aan het voorwaardelijk gedeelte dienen bijzondere voorwaarden verbonden te worden, inhoudende de meldplicht, een alcoholverbod met urinecontroles, een contactverbod met aangeefster, en een omgevingsverbod voor de [straat 2] en de [straat 3] in [pleegplaats] , te controleren door middel van elektronisch toezicht voor een periode van 6 maanden. Daarbij heeft de officier van justitie aangevoerd dat sprake is van complexe problematiek en dat zij er niet gerust op is dat verdachte niet opnieuw contact zal zoeken met zijn ex-vriendin. Het is daarom belangrijk dat er strenge voorwaarden worden opgelegd aan verdachte. De officier van justitie heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte en de verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf die gelijk of maximaal 4 dagen langer is dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Hoewel het kwalijk is om een wapen voorhanden te hebben, moet de context van het voorval wel zwaar worden meegewogen, namelijk dat verdachte het wapen had aangeschaft om zelfmoord te plegen. Verdachte heeft geen moeite met een behandeling bij de [kliniek] en een alcoholverbod met urinecontroles en ook tegen een contactverbod heeft hij geen bezwaar. Het elektronisch toezicht moet worden beperkt tot drie maanden, nu de feiten een langere periode niet rechtvaardigen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een vuurwapen en daarbij behorende munitie voorhanden gehad en heeft zijn ex-vriendin met dit doorgeladen wapen bedreigd. Verdachte heeft haar daarmee angst aangejaagd. Dergelijke feiten rechtvaardigen in principe een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de hoogte daarvan neemt de rechtbank onder meer in aanmerking dat verdachte en aangeefster al jarenlang een problematische relatie onderhouden. Verdachte is, ook in het kader van die relatie, al eerder veroordeeld voor belaging. De rechtbank houdt rekening met de context van het voorval en met het feit dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Een straf voor de duur zoals door de raadsman voorgesteld doet naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende recht aan de ernst van de feiten.
De rechtbank zal een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen, mede om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om daaraan de zowel door de reclassering als de psycholoog geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden. Verdachte heeft zich bereid verklaard mee te werken aan het grootste deel van die voorwaarden en de rechtbank acht het, ter voorkoming van recidive, noodzakelijk deze voorwaarden op te leggen.
De rechtbank zal de op te leggen voorwaarden bovendien uitvoerbaar bij voorraad verklaren, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daartoe overweegt de rechtbank dat de bedreiging waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt, namelijk bedreiging met behulp van een doorgeladen wapen, een misdrijf is dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van aangeefster. Door de psycholoog, alsmede door de reclassering, wordt het herhalingsgevaar als hoog ingeschat. Verdachte heeft zowel tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis als in een civielrechtelijk kader de aan hem opgelegde contactverboden overtreden en is eerder veroordeeld wegens belaging van dezelfde aangeefster als in deze zaak. Tot slot heeft verdachte ter terechtzitting aangegeven dat hij, in weerwil van een contactverbod, niet uitsluit dat hij weer contact met aangeefster zal opnemen als zij bijvoorbeeld opnieuw ernstig ziek zou zijn. Verdachte en aangeefster hebben bovendien samen een zoon. Nu verdachte kennelijk gemakkelijk aan een wapen heeft kunnen komen, hij psychische problemen heeft, en het blijkens het voorgaande bepaald niet denkbeeldig is dat verdachte opnieuw in contact treedt met aangeefster, acht de rechtbank het aangewezen de dadelijke uitvoerbaarheid te bepalen.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een zwart pistool, merk Crvena Zastava, alsmede de daarin aanwezige munitie, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu dit voorwerpen betreft met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 36b, 36c, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
 dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
 dat veroordeelde zich meldt bij de afdeling reclassering van de VNN, locatie Groningen, en zich zal blijven melden zo frequent en zo lang de reclassering dit nodig acht;
 dat veroordeelde zich onder (dag)behandeling zal stellen van de [kliniek] of een vergelijkbare instelling in het forensisch circuit, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven;
 dat veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek;
 dat veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met zijn ex-vriendin [slachtoffer] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, tenzij het contact verloopt via de reclassering of een door de reclassering aangewezen instelling én dit contact noodzakelijk is in het kader van de omgang met de gezamenlijke zoon van verdachte en [slachtoffer] ;
 dat veroordeelde zich niet zal bevinden op en in de omgeving van de woning en de werkplek van [slachtoffer] , respectievelijk aan de [straat 2] en de [straat 3] te [plaats] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
waarbij veroordeelde zich gedurende een termijn van maximaal 6 maanden onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 12 oktober 2015.
Verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen zwarte pistool van het merk Crvena Zastava en de daarbij behorende munitie.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.H.A.M. Voncken, voorzitter, mr. A. Jongsma en
mr. K. Bunk, rechters, bijgestaan door mr. A.J. van Baren, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 augustus 2015.
Mr. Voncken en mr. Bunk zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.